Wetboek van Strafrecht

1. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 9.

Dit lid stelt dat de relatieve ernst (betrekkelijke zwaarte) van hoofdstraffen die niet van dezelfde soort zijn (ongelijksoortige hoofdstraffen), wordt vastgesteld (bepaald) aan de hand van de rangschikking (volgorde) zoals die in artikel 9 van het Wetboek van Strafrecht is opgenomen.

2. Waar de rechter de keuze tussen twee hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste van die straffen in aanmerking.

Dit lid geeft aan dat indien de rechter de mogelijkheid (keuze) heeft om te kiezen tussen twee verschillende hoofdstraffen, bij het maken van een vergelijking om de zwaarte te bepalen, enkel de straf die het zwaarst is (zwaarste van die straffen) wordt meegewogen (in aanmerking komt).

3. De betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

Dit lid bepaalt dat de relatieve ernst (betrekkelijke zwaarte) van hoofdstraffen die van dezelfde soort zijn (gelijksoortige hoofdstraffen), wordt vastgesteld (bepaald) door te kijken naar de hoogst mogelijke strafmaat (het maximum) die voor die straffen geldt.

4. De betrekkelijke duur, zowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen, wordt eveneens bepaald door het maximum.

Dit lid specificeert dat de relatieve lengte (betrekkelijke duur) van hoofdstraffen, ongeacht of deze van een verschillende soort (ongelijksoortige) of van dezelfde soort (gelijksoortige) zijn, ook wordt vastgesteld (bepaald) aan de hand van de hoogst mogelijke strafmaat (het maximum).