Arrest inhoud

‘’dat uit het overwogene volgt, dat de eischer zich terecht op dwaling in de zelfstandigheid der zaak beroept, daar immers het door hem gekochte ongeschikt blijkt te zijn tot het gebruik, waartoe het bestemd was en dat de eischer volgens zijne bij het sluiten der koopovereenkomst tegenover de gedaagde gedane verklaring ervan wenschte te maken",

zulks ten onrechte, daar:

Overwegende ten aanzien van het eerste middel:

dat dit inhoudt de klacht, dat het bestreden vonnis tegenstrijdige beslissingen bevat;

dat echter de wet in artikel 382 ten 6de van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot herstel van dit bezwaar een zelfstandig rechtsmiddel geeft, het requeste civiel, zoodat hiertegen niet het middel van cassatie kan worden aangewend;

Overwegende ten aanzien van het tweede middel:

dat de grond, waarop de hierbij voorgedragen grief steunt, niet in de vorige instantiën is opgeworpen en, — al betreft het ten deze een zuivere rechtsvraag — in cassatie niet kan worden onderzocht, nu in het middel niet wordt geklaagd over schending of verkeerde toepassing van artikel 48 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

Overwegende ten aanzien van het derde middel:

dat de hoofdgrief daarvan is neergelegd in onderdeel b, waarbij betoogd wordt, dat de in het middel aangehaalde overwegingen van het door het bestreden vonnis bekrachtigde vonnis van den Kantonrechter niet vermag te rechtvaardigen de beslissing, dat de overeenkomst in geschil nietig is wegens dwaling in de zelfstandigheid van de zaak;

dat onder ‘’zelfstandigheid der zaak" in artikel 1358 van het Burgerlijk Wetboek o.a. zijn te verstaan die eigenschappen van de zaak, welke voor de partij, die zich op dwaling beroept, den eigenlijken grond voor het aangaan van de overeenkomst opleveren, hetgeen aan de wederpartij bekend was;

dat ten deze dwaling aangenomen is op grond, dat het gekochte ongeschikt bleek te zijn tot het gebruik, waartoe het bestemd was en dat [verweerder] volgens zijne bij het sluiten der koopovereenkomst tegenover de Halda gedane verklaring ervan wenschte te maken;

dat uit een en ander voortvloeit, dat in de aangevallen overwegingen een juiste maatstaf is aangelegd ter beoordeeling, of in dit geval dwaling in de zelfstandigheid van de zaak heeft plaats gehad, zoodat dit onderdeel ongegrond is;

dat de onderdeelen a en c berusten op den feitelijken grondslag, dat het bezwaar tegen den geleverden taxameter zou betreffen eene eenvoudige kwestie van reguleering en afstelling van de tariefaanwijzing, hetgeen op elk willekeurig tarief zou kunnen geschieden, welke feitelijke grondslag echter in het bestreden arrest geen steun vindt, zoodat deze onderdeelen ook niet tot cassatie kunnen leiden;

Overwegende ten aanzien van het vierde en vijfde middel:

dat de vraag, of en wat uit de in deze middelen vermelde bedingen en feiten zou vallen af te leiden ten opzichte van hetgeen ten deze de zelfstandigheid der zaak zou uitmaken, van feitelijken aard is, zoodat ‘s Hofs oordeel, dat zij daarvoor van geenerlei belang zijn, in cassatie vruchteloos wordt aangetast;

Overwegende dat derhalve alle middelen falen;

Verwerpt het beroep;

Veroordeelt eischeres tot cassatie in de kosten van het geding in cassatie, tot de uitspraak van dit arrest aan zijde van verweerder in cassatie begroot op vijftien gulden aan verschotten en op drie honderd vijftig gulden voor salaris.

Gedaan bij de Heeren Jhr. Feith, President, Kirberger, de Menthon Bake, Nypels en Meckmann, Raden, en door voornoemden President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den Vijfden November 1900 Zes en Dertig, in bijzijn van den Advocaat-Generaal Berger.