Arrest inhoud

Parketnummer : 20-000373-24

Uitspraak : 3 oktober 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 6 februari 2024, in de strafzaak met parketnummer 03-181702-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960, thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Veenhuizen.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:

de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek van het voorarrest.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met aanvulling van de gronden waarop dit berust. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de teruggave zal gelasten van de inbeslaggenomen rijplaten aan de rechthebbende.

Door de verdediging is partiële vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde, namelijk voor wat betreft de drie tenlastegelegde grendelgeweren en de 40 patronen Sellier en Bellot. Voorts is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte heeft de verdachte het hof verzocht de teruggave aan hem te gelasten van de inbeslaggenomen rijplaten.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 11 juli 2020 in de gemeente Venlo, (een) wapens van categorie III en/of munitie van categorie II en/of categorie III, te weten: - een revolver, merk Taurus, kaliber .38 speciaal en/of 5 kogelpatronen kaliber .38 special en/of - een revolver, merk “Freedom Arms” kaliber .22 MAG en/of 4 kogelpatronen kaliber .22 LR en/of - een grendelgeweer, merk La Coruna, kaliber 7.92 mm en/of - een grendelgeweer, merk Carcano, kaliber 6,5 mm en/of - een grendelgeweer, merk Carcano, kaliber 6.5x 52 mm en/of - 53 (49+4) kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger en/of - 37 (11+26) kogelpatronen, 7.65 mm Browning en/of - 40 patronen Sellier en Bellot, kaliber 9 mm en/of .38 special voorhanden heeft gehad;

2.

hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2020 tot en met 1 april 2021 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten - 650 oprijplaten (d.d. 13 juli 2020) en/of - 27 oprijplaten (d.d. 1 april 2021), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, aan/tot welke feiten en verboden gedragingen hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven;

en/of

hij in of omstreeks de periode van 13 juli 2020 tot en met 1 april 2021 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten - 650 oprijplaten (d.d. 13 juli 2020) en/of - 27 oprijplaten (d.d. 1 april 2021), heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, aan/tot welke feiten en verboden gedragingen hij, verdachte, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven;

3.

hij op of omstreeks 11 juli 2020 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,14 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennepolie, zijnde hennepolie een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 2

Aan de verdachte is op grond van artikel 416/417 juncto artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) onder feit 2 tenlastegelegd dat hij – tezamen en in vereniging met een of meer anderen – zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling en/of schuldheling van oprijplaten, aan welke verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven en/of opdracht toe heeft gegeven. In zijn overzichtsarrest van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733, over feitelijk leidinggeven en daderschap van de rechtspersoon, stelt de Hoge Raad voorop dat voorafgaand aan de beantwoording van de vraag of sprake is van feitelijk leidinggeven, moet worden vastgesteld of sprake is van daderschap van de rechtspersoon. De tenlastelegging van feit 2 is echter gedeeltelijk toegesneden op (mede)plegen door de verdachte zelf en gedeeltelijk op feitelijke leiding geven door de verdachte aan de verboden gedragingen die door hemzelf zouden zijn gepleegd. Om die redenen is het hof van oordeel dat sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid in het onder 2 tenlastegelegde.

Het innerlijk tegenstrijdige onderdeel is van wezenlijke betekenis voor de strafrechtelijke beoordeling van het hele tenlastegelegde feit. Een zodanig gebrek is niet met een ‘verbeterde lezing’ van de tenlastelegging te repareren. Naar het oordeel van het hof voldoet deze tenlastelegging daarom niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal derhalve het onder feit 2 tenlastegelegde nietig verklaren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.

hij op 11 juli 2020 in de gemeente Venlo, wapens van categorie III en munitie van categorie III, te weten: - een revolver, merk Taurus, kaliber .38 speciaal en 5 kogelpatronen kaliber .38 special en - een revolver, merk “Freedom Arms” kaliber .22 MAG en 4 kogelpatronen kaliber .22 LR en/of - een grendelgeweer, merk La Coruna, kaliber 7.92 mm en - een grendelgeweer, merk Carcano, kaliber 6,5 mm en - een grendelgeweer, merk Carcano, kaliber 6.5x 52 mm en - 53 (49+4) kogelpatronen, kaliber 9 mm Luger en - 37 (11+26) kogelpatronen, 7.65 mm Browning voorhanden heeft gehad; 3.

hij op 11 juli 2020 in de gemeente Venlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 24,14 liter van een materiaal bevattende hennepolie, zijnde hennepolie een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het einddossier ‘Parkiet’ van de politie eenheid Limburg, Team Opsporing, Onderzoek Parkiet/LBRAA20015 (doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 445). Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. De inhoud van alle gebezigde bewijsmiddelen is, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.

Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

  1. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 13 juli 2020 (pg. 27 t/m 33), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :

(pagina 27) Plaats en datum van doorzoeking Adres: [adres 1] Datum: 11 juli 2020

(pagina 31) Tijdens de doorzoeking hebben de medewerkers van AST onderzoek gedaan naar verborgen ruimtes. Bij deze werkzaamheden hebben de medewerkers op verschillende plaatsen in de woning munitie en vuurwapens gevonden. In de woonkamer werd in een barkast munitie van diverse kalibers aangetroffen. In de badkamer werden in een ruimte boven de wastafel met spiegel achter een klapdeurtje twee revolvers aangetroffen. Op de verdieping boven de garage werd in een kast drie vuurwapens aangetroffen.

  1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 januari 2022 (pg. 7 t/m 24), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

(pagina 8) Volgens de Gemeentelijk Basis Administratie (GBA) stond op 20 juli 2020 op het adres [adres 1] , ingeschreven [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] , ingeschreven sinds 13-06-1996.

(pagina 9) Machtiging/vergunning Wet Wapens en Munitie Op 16 juli 2020 werd de vergunningenmodule geraadpleegd. Uit deze raadpleging bleek dat aan alle drie de GBA ingeschreven personen op [adres 1] geen vergunning is verleend voor het legaal bezit van wapens en/of munitie.

(pagina’s 11-12) Beslag wapens en munitie, [adres 1]

  1. Het proces-verbaal forensisch onderzoek bij assistentie doorzoeking [adres 1] d.d. 30 juli 2020 (pg. 43 t/m 45), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] :

(pagina 43) Op 11 juli had een doorzoeking in de woning, gelegen aan [adres 1] , plaatsgevonden.

(pagina 44) Revolver, Taurus Ik zag dat het vuurwapen een revolver betrof van het merk "Taurus" kaliber .38 special. Ik zag dat de kast van de revolver zilver van kleur was en de greepplaten een bruin kleurig hout motief had. Ik zag dat het serienummer op de kast was weggekrast. Ik zag dat de hamer niet was gespannen. Ik zag dat de trommel van de revolver geschikt was voor 5 patronen. Ik zag dat de trommel gevuld was met 5x .38 patronen.

Revolver, Freedom Arms Ik zag dat het vuurwapen (welke in het tasje zat) een revolver betrof van het merk: "Freedom Arms", model: Casull S improvement, kaliber .22. Ik zag dat de kast van de revolver zilver van kleur was en de greepplaten zwart. Aan de onderzijde van de kast zag ik het serienummer [nummer 1] staan. Ik zag dat de haan niet gespannen was. Ik zag dat de trommel van de revolver geschikt was voor 4 patronen. Ik zag dat de trommel gevuld was met 4x .22 patronen.

In de woonkamer zag ik op de grond, voor de bar, verschillende soorten/kalibers munitie.

  1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2020, opgemaakt door Team Forensische Opsporing, Expertise Wapens, Munitie en Explosieven (pg. 87 t/m 106), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] :

(pagina 91) Sin:AAMP8123NL. revolver, goednummer 13333101 Dit wapen werd op 11 juli 2020, [adres 1] , in beslag genomen. Dit voorwerp is een vijf (5) schots revolver in het kaliber .38 special Merk: Taurus Kaliber: .38 special Serienummer: onleesbaar gemaakt

Deze revolver is geschikt om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Op dinsdag 18 augustus 2020, zijn met dit vuurwapen functioneringsproeven gehouden. Bij deze test is gebruik gemaakt van twee stuks munitie in het kaliber. 38 special. Tijdens deze test functioneerde het wapen naar behoren.

Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.

Deze revolver werd ter beschrijving aangeboden met vijf kogelpatronen. Deze munitie betreft vijf (5) kogelpatronen in het kaliber .38 special. Deze munitie is geschikt om met het onder SIN: AAMP8I23NL in dit proces-verbaal beschreven vuurwapen te worden verschoten. Derhalve is dit munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie

(pagina 92) Sin:AAMP8124NL. revolver, goednummer 13333100 Dit wapen werd op 11 juli 2020, [adres 1] , in beslag genomen. Dit voorwerp is een vier (4) schots revolver in het kaliber .22 mag. Merk: Freedom Arms Kaliber: .22 MAG Serienummer: [nummer 1]

Deze revolver is geschikt om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Op dinsdag 18 augustus 2020, zijn met dit vuurwapen functioneringsproeven gehouden Bij deze test is gebruik gemaakt van twee stuks munitie in het kaliber. 22 LR. Tijdens deze test functioneerde het wapen naar behoren.

Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.

Deze revolver werd ter beschrijving aangeboden met vier kogelpatronen. Deze munitie betreft vier (4) kogelpatronen in het kaliber .22 LR. Deze munitie is geschikt om met het onder SIN: AAMP8124NL in dit proces-verbaal beschreven vuurwapen te worden verschoten. Derhalve is dit munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie

(pagina 99) Sin:AAMP8136NL, geweer, goednummer 1333096 Dit voorwerp werd op 11 juli 2020 in beslag genomen te [adres 1] . Dit voorwerp betreft een onjuist onklaar gemaakt meerschots grendelgeweer met inwendig patroonmagazijn. Merk: La Coruna Model: K98 Kaliber: 7.92 mm Serienummer: [nummer 2] en [nummer 3]

Meerschots grendelgeweren welke onklaar werden gemaakt voor 8 april 2016, vallen volgens de bijlage II van de Regeling wapens en munitie onder D.

(pagina 100) Het hierboven omschreven meerschots grendelgeweer is niet volgens deze regeling onklaar gemaakt, ik zag dat:

Meerschots grendelgeweren welke na 8 april 2016 onklaar werden gemaakt. Op deze wapens moeten volgens de Europese verordening 2018/337: Artikel 5 Markeringen van onbruikbaar gemaakte vuurwapens zijn aangebracht. Dit wapen is niet voorzien van enige markering als bedoeld in bijlage II, van de Europese Verordening 2018/337.

Dit meerschots grendelgeweer is bestemd om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Door de bewerkingen die aan het wapen hebben plaatsgevonden is het wapen niet meer geschikt om projectielen door een loop te verschieten. Het wapen is echter wel bestemd om projectielen door een loop te verschieten, in de kamer van het wapen is een las gelegd. Halverwege de loop is ook een blokkering in de loop aangebracht.

Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.

Sin:AAMP8134NL, geweer, goednummer 1333093 Dit voorwerp werd op 11 juli 2020 in beslag genomen te [adres 1] . Dit voorwerp betreft een onjuist onklaar gemaakt meerschots grendelgeweer, zonder patroonmagazijn. Merk: Carcano Kaliber: 6.5 MM Serienummer: [nummer 4]

Meerschots grendelgeweren welke onklaar werden gemaakt voor 8 april 2016, vallen volgens de bijlage II van de Regeling wapens en munitie onder D.

(pagina 101) Het hierboven omschreven meerschots grendelgeweer is niet volgens deze regeling onklaar gemaakt ik zag dat:

Meerschots grendelgeweren welke na 8 april 2016 onklaar werden gemaakt. Op deze wapens moeten volgens de Europese verordening 2018/337: Artikel 5 Markeringen van onbruikbaar gemaakte vuurwapens zijn aangebracht. Dit wapen is niet voorzien van enig markering als bedoeld in bijlage II, van de Europese Verordening 2018/337.

Dit meerschots grendelgeweer is bestemd om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Door de bewerkingen die aan het wapen hebben plaatsgevonden is het wapen niet meer geschikt om projectielen door een loop te verschieten. Het wapen is echter wel bestemd om projectielen door een loop te verschieten. In de kamer is een las gelegd.

Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.

Sin:AAMP8135NL, geweer, goednummer 1333095 Dit voorwerp werd op 11 juli 2020 in beslag genomen te [adres 1] . Dit voorwerp betreft een onjuist onklaar gemaakt meerschots grendelgeweer, zonder patroonmagazijn. Merk: Carcano Model: FAT 42 Kaliber: 6.5x52 mm Serienummer: [nummer 5]

Meerschots grendelgeweren welke onklaar werden gemaakt voor 8 april 2016, vallen volgens de bijlage II van de Regeling wapens en munitie onder D.

Het hierboven omschreven meerschots grendelgeweer is niet volgens deze regeling onklaar gemaakt ik zag dat:

(pagina 102)

Meerschots grendelgeweren welke na 8 april 2016 onklaar werden gemaakt. Op deze wapens moeten volgens de Europese verordening 2018/337: Artikel 5 Markeringen van onbruikbaar gemaakte vuurwapens zijn aangebracht. Dit wapen is niet voorzien van enige markering als bedoeld in bijlage II, van de Europese Verordening 2018/337.

Dit meerschots grendelgeweer is bestemd om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Door de bewerkingen die aan het wapen hebben plaatsgevonden is het wapen niet meer geschikt om projectielen door een loop te verschieten. Het wapen is echter wel bestemd om projectielen door een loop te verschieten. In de kamer is een las gelegd.

Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.

(pagina 105) Sin:AAMP8125NL, munitie, goednummer 1333103 Deze munitie werd op 11 juli 2020, te [adres 1] , in beslag genomen.

Deze munitie betreft:

(pagina 106) Aanduiding categorie SIN:AAMP8125NL, kogelpatronen goednummer 1333103, foto’s 95 tot en met 100: Derhalve is dit munitie in de zin van artikel 1 lid 4 Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2, lid 2, categorie IIIvan de Wet wapens en munitie.

  1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 13 juli 2020 (pg. 368 t/m 371), voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:

(pagina 369) V: Wij willen je enkele vragen stellen omtrent het aantreffen van vuurwapens en munitie in jouw woning [adres 1] . Wat kun je ons hier over zeggen? A: Ja. Ze liggen er he.

(pagina 370) V: Het betreffen meerdere wapens, welke aangetroffen zijn in jouw woning, gelegen aan [adres 1] . Van wie zijn deze wapens? A: Die zijn van mij. De 38 special lag in de badkamer. En de long Riffle 6mm ook in de badkamer in een speciaal lederen hoesje. V: Hebt u daar een vergunning voor? A: Nee. anders had ik hier niet gezeten. V: Hoe komen deze wapens in jouw woning terecht? A: Die heb ik er zelf neergelegd.

  1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020 (pg. 202 t/m 204), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 7] en [verbalisant 8] :

(pagina 202) Door de FIOD wordt een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd onder leiding van het Functioneel Parket te 's-Hertogenbosch. In dit strafrechtelijk onderzoek werd op 11 juli 2020 een doorzoeking ter inbeslagneming aangevangen. Deze doorzoeking ter inbeslagneming vond plaats bij [bedrijf] gevestigd op [adres 2] .

(pagina 203) Aangetroffen wietolie. Boven in het kantoor werd aan de linkerzijde van de roulettetafel 18 dozen en 3 emmers aangetroffen. In deze dozen en emmers zat een grote hoeveelheid bruine druppelflesjes. Hierop zijn de 20 doosjes, 1 verhuisdoos en 3 emmers door mij verbalisant [verbalisant 6] inbeslaggenomen en vermeld op een handgeschreven lijst van inbeslagname.

  1. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2020 (pg. 205-206), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] :

(pagina 205) Op 15 juli 2020 inventariseerden wij de 21 dozen en 3 emmers welke door de FIOD aan de politie waren overgedragen. In het totaal werd het volgende aangetroffen:

 Totaal 1.640 flesjes met een inhoud van 5 milliliter. Waarvan:

  • 47 flesjes met daarop de opdruk ‘Dutch Quality OH’.
  • 1.593 flesjes zonder opdruk.

 Totaal 1.593 flesjes met een inhoud van 10 milliliter. Waarvan:

  • 7 flesjes met daarop de opdruk ‘Dutch Quality OH'.
  • 5 flesjes met daarop de opdruk ‘CBS actief.
  • 1.581 flesjes zonder opdruk.

 De flesjes hadden een totale inhoud van 24,13 liter vermoedelijk hennepolie.

  1. De eigen waarneming van het hof van de foto’s op pagina’s 207 t/m 222, welke als bijlage zijn gevoegd aan het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2020 (pg. 205-206), zoals gedaan in raadkamer naar aanleiding van de terechtzitting van 19 september 2025, voor zover inhoudende:

Het hof neemt op de foto op pagina 207 waar een zilveren metalen blik met daarop een afbeelding van een hennepblad en de tekst ‘Dutch Quality Oil’, ‘5ml’ en ‘the best’. Het hof neemt op de foto op pagina 208 waar dat in de hiervoor genoemde metalen blik een flesje zit welke tevens voorzien is van een afbeelding van een hennepblad en de tekst ‘Dutch Quality Oil’, ‘5ml’ en ‘the best’. Op de foto van pagina 209 neemt het hof een flesje waar met daarop de tekst 'CBD ACTIEF', '5%', 'Broad spectrum', '500MG/2.4MG pre portion 10ml (10.34oz).

  1. Het proces-verbaal indicatief verdovende middelen onderzoek d.d. 15 juli 2020 (pg. 225 t/m 229 ), inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 11] , [verbalisant 12] en [verbalisant 13] :

(pagina 225) Op woensdag 15 juli 2020 werd ik, verbalisant [verbalisant 13] , telefonisch in kennis gesteld van een aangetroffen partij met circa 3.000 druppelflesjes met een onbekende inhoud. Het betrof 1.640 flesjes met een inhoud van vermoedelijk 5ml en 1593 druppelflesjes met een inhoud van vermoedelijk l0 ml. Ik ontving hierop 4 verschillende kleine druppelflesjes voor een indicatief onderzoek. (pagina 227)

Onderzoek druppelflesje 1 Druppelflesje 1 betrof een flesje van bruin glas met een zwarte dop en een merendeels wit etiket wat onder andere de navolgende Engelstalige en Duitstalige teksten bevatte: 'CBD ACTIEF', '5%', 'Broad spectrum', '500MG/2.4MG pre portion 10ml (10.34oz)', en tevens een overzicht van de in de vloeistof aanwezige stoffen en een instructie voor gebruik.

Ik, verbalisant [verbalisant 13] , heb een minimale hoeveelheid van de vloeistof indicatief getest op de aanwezigheid van Cannabis. Ik heb hiervoor een M.M.C. Cannabis Test gebruikt waarmee een rode verkleuring ontstond wat een positieve indicatie van de mogelijke aanwezigheid van cannabis betreft wat strafbaar gesteld is op de Opiumwet lijst I.

Onderzoek druppelflesje 2 Druppelflesje 2 was in een grijs gekleurd blik verpakt. Op het deksel van het grijze blik was de navolgende Engelstalige tekst aanwezig: 'DUTCH QUALITY OIL', 'The Best', ' 5ml' en enige afbeeldingen. Druppelflesje 2 betrof een flesje van bruin glas met een zwart met rode dop en een geel etiket wat onder andere de navolgende Engelstalige teksten bevatte: 'DUCTH QUALITY OIL', 'The Best', '5ml', 'on natural base' en enige afbeeldingen.

Ik, verbalisant [verbalisant 13] , heb een minimale hoeveelheid van de bruine vloeistof indicatief getest op de aanwezigheid van Cannabis. Ik heb hiervoor een M.M.C. Cannabis Test gebruikt waarmee een rode verkleuring ontstond wat een positieve indicatie van de mogelijke aanwezigheid van cannabis betreft wat strafbaar gesteld is op de Opiumwet lijst I.

Onderzoek druppelflesje 3 Druppelflesje 3 betrof een klein flesje van bruin glas zonder etiket en had een zwart met rode dop. Collega [verbalisant 9] van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Limburg deelde ons mede dat dit flesje vermoedelijk een inhoud van 5ml aan onbekende vloeistof bevatte.

(pagina 228) Ik, verbalisant [verbalisant 13] , heb een minimale hoeveelheid van de bruine vloeistof indicatief getest op de aanwezigheid van Cannabis. Ik heb hiervoor een M.M.C. Cannabis Test gebruikt waarmee een rode verkleuring ontstond wat een positieve indicatie van de mogelijke aanwezigheid van cannabis betreft wat strafbaar gesteld is op de Opiumwet lijst I.

Onderzoek druppelflesje 4 Druppelflesje 4 betrof een groter flesje dan druppelflesje 3 en had eveneens bruin glas. Druppelflesje 4 had geen etiket en een zwart met rode dop. Collega [verbalisant 9] van de Dienst Regionale Recherche van de Eenheid Limburg deelde ons mede dat dit flesje vermoedelijk een inhoud van 10 ml aan onbekende vloeistof bevatte.

Ik, verbalisant [verbalisant 13] , heb een minimale hoeveelheid van de bruine vloeistof indicatief getest op de aanwezigheid van Cannabis. Ik heb hiervoor een M.M.C. Cannabis Test gebruikt waarmee een rode verkleuring ontstond wat een positieve indicatie van de mogelijke aanwezigheid van cannabis betreft wat strafbaar gesteld is op de Opiumwet lijst I.

Na afronding van het indicatieve onderzoek aan de 4 druppelflesjes hebben wij de 4 druppel flesjes overgedragen aan collega [verbalisant 14] . Hierop verzocht ForensischOfficier van Justitie [verbalisant 15] ons uit de totale partij van aangetroffen druppelflesjes een tweetal monsters veilig te stellen uit de druppelflesjes zonder etiketten. 1 monster van 5 flesjes met een vermoedelijke inhoud van 5ml werd veiliggesteld door mij, verbalisant [verbalisant 11] , en gewaarmerkt met SIN AANP4832NL. 1 monster van 5 flesjes met een vermoedelijke inhoud van 10 ml werd veiliggesteld door mij en gewaarmerkt met SIN AANP4831NL.

  1. Een deskundigenrapportage van Dr. Apr. Kristof Maudens, toxicoloog, als deskundige verbonden aan Eurofins Forensics Belgium d.d. 17 juli 2020 (pg. 233 t/m 235), zaaknummer F.0290.20/F.0291.20, voor zover inhoudende:

(pagina 233) Aard van de ontvangen stalen Stalen met onze referentie F.0290.20: SIN AANP4831NL. Stalen met onze referentie F.0291.20: SIN AANP4832NL

(pagina 235) Analyse van het gehalte THC totaal in olie door middel van vloeistofchromatografie met massaspectrometer

  • waarbij: THC totaal = (0,877 x THCA) + THC

Besluit De 10 flesjes bevatten een olie met een gehalte THC totaal gelegen boven 0,2%

  1. Het proces-verbaal van de terechtzitting bij de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, d.d. 23 januari 2024, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte:

Ik heb de olie zelf in de kantoorruimte neergezet. Ik heb die olie in bewaring genomen voor iemand anders. Mijn vriend zei tegen me dat het olie betrof die een behoorlijke waarde vertegenwoordigde.

Bewijsoverwegingen

De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.

Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

Bijzondere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde

De drie tenlastegelegde grendelgeweren

Door de verdediging is partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit voor wat betreft de tenlastegelegde grendelgeweren. Primair is daartoe in de kern aangevoerd dat, alhoewel de grendelgeweren niet onbruikbaar zijn gemaakt conform de vereisten van bijlage II van de Regeling Wapens en Munitie (hierna: RWM), de geweren desondanks niet meer als ‘vuurwapens’ gekwalificeerd kunnen worden in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel 3, van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM), in samenhang van artikel 26 van de WWM. Immers is uit onderzoek gebleken dat alle drie de grendelgeweren door de aangebrachte bewerkingen niet meer geschikt zijn om projectielen te verschieten. Voorts zijn deze geweren niet meer als vuurwapen geschikt te maken, zonder feitelijk een geheel nieuw vuurwapen te construeren. Ook heeft de verdediging gewezen op het gegeven dat op het Coruna geweer de inscriptie “BKA11” is aangebracht, waarmee de Duitse autoriteiten tot uitdrukking hebben gebracht dat het wapen blijvend onbruikbaar is gemaakt. Indien het hof niet tot het oordeel komt dat vrijspraak moet volgen, dan wordt bij wijze van voorwaardelijk verzoek gevraagd de geweren alsnog nader te laten onderzoeken door een onafhankelijke wapendeskundige, zodat vastgesteld kan worden of de aangebrachte bewerkingen tot gevolg hebben dat de geweren niet meer als vuurwapens geschikt te maken zijn zonder feitelijk een nieuw vuurwapen te construeren. Subsidiair is aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat sprake is van ‘vuurwapens’ in de zin van de WWM, de verdachte alsnog vrijgesproken dient te worden van het voorhanden hebben van de drie grendelgeweren, omdat de verdachte in de veronderstelling was dat de geweren op de voorgeschreven wijze onklaar waren gemaakt. Daardoor ontbreekt het in zoverre aan een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van verboden wapens.

Het hof overweegt hieromtrent als volgt.

Op 11 juli 2020 zijn diverse wapens in de woning van de verdachte in beslag genomen, waaronder een grendelgeweer van het merk ‘La Coruna’ (SIN-nummer: AAMP8136NL) en twee grendelgeweren van het merk ‘Carcano’ (SIN-nummers: AAMP8134NL en AAMP8135NL).

Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 augustus 2020, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] , blijkt het volgende.

Met betrekking tot de Carcano grendelgeweren, vallen meerschots grendelgeweren welke onbruikbaar werden gemaakt voor 8 april 2016 volgens Bijlage II, onder D, van de Regeling wapens en munitie. Het hof stelt daartoe eerst vast dat in de kamer van de Carcano geweren een las is gelegd, op deze wijze de vuurwapens ongeschikt zijn gemaakt om projectielen af te schieten door een loop en de indruk daardoor wordt gewekt dat de geweren voorgoed onbruikbaar zouden zijn gemaakt. Echter, als de grendelgeweren onder de oude regeling als opgenomen in artikel 18, lid 3, van de RWM zouden moeten vallen, dan hadden er verdergaande maatregelen genomen dienen te worden. Immers blijkt uit het dossier dat de grendel van de geweren naar achter gespannen en geopend kon worden zoals bij een normaal functionerend geweer en dat de wapens geen stalen pin in de loopmonding hadden. De vuurwapens zijn daarom niet zodanig ongeschikt gemaakt dat deze onder deze vrijstellingsregeling zouden hebben kunnen vallen.

Daarnaast voldoen de hier bedoelde inbeslaggenomen grendelgeweren ook niet aan de voorschriften gesteld in de thans geldende en hierop van toepassing zijnde Uitvoeringsverordening Europese Unie (hierna: EU) 2015/2403 van de Commissie van 15 december 2015, die ziet op het voorgoed onbruikbaar maken van vuurwapens. In dat geval hadden de Carcano grendelgeweren ook voorzien moeten zijn van unieke markeringen, die op elk onbruikbaar gemaakt onderdeel van de desbetreffende vuurwapens dienden te zijn aangebracht door de controlerende entiteiten. De vuurwapens dienden in dat geval tevens vergezeld te gaan van twee certificaten van onbruikbaarmaking: één certificaat in de Engelse taal en één certificaat in de taal van het land waar de controlerende entiteit zich bevindt. Door verbalisant [verbalisant 5] zijn echter geen entiteitskenmerken op het vuurwapen aangetroffen en ook is er geen enkel certificaat als hier bedoeld aangetroffen.

De inbeslaggenomen Carcano grendelgeweren voldoen derhalve niet aan zowel het bepaalde in artikel 18, lid 3, van de RWM (oud) als niet aan het bepaalde in de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403 van de Commissie van 15 december 2015, in verbinding met artikel 4 van de EU Richtlijn 91/477/EEG met betrekking tot het duurzaam onbruikbaar maken van vuurwapens.

Met betrekking tot het ‘La Coruna’ grendelgeweer, stelt het hof vast dat deze tevens valt onder bijlage II, onder D, van de Regeling wapens en munitie. Door de politiedeskundige is vastgesteld dat het Coruna geweer eveneens niet voldoet aan de vereisten van onbruikbaarmaking onder de oude regeling conform artikel 18, lid 3, van de RWM (oud). Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 5] gerelateerd dat op het Coruna geweer weliswaar een inscriptie is aangebracht door de Bundeskriminalambt, te weten “BKA11”, maar dat deze inscriptie niet voldoet aan de vereisten voor zichtbare markering zoals bedoeld in bijlage II van de Europese Verordening 2018/337. Het hof is daarnaast niet gebleken dat de verdachte over dit wapen in het bezit was van een certificaat of een ander legaliserend document. Om die reden voldoet het Coruna grendelgeweer ook niet aan de oude richtlijnen conform artikel 18, lid 3, van de RWM en de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403.

Op grond van het derde lid van artikel 18 van de RWM geldt zo’n vrijstelling, onverminderd het vorenstaande, uitsluitend “mits van het voorhanden hebben van deze wapens melding is gedaan bij de korpschef”. Het hof is echter uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat de verdachte in het verleden melding van de drie grendelgeweren heeft gedaan bij de korpschef. De verdachte heeft immers verklaard dat hij in Nederland nooit enige vorm van verlof of consent heeft aangevraagd voor het bezit van de bij hem aangetroffen wapens.

Aangezien de verdachte niet heeft voldaan aan de voorwaarden van onbruikbaarmaking zoals gesteld in de RWM en de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2403, hij evenmin in het bezit was van een certificaat of document waaruit blijkt dat de vuurwapens onbruikbaar zijn gemaakt, noch een officiële EU-markering zoals gesteld in bijlage II van de Europese Verordening 2018/337 op de wapens is aangetroffen, en de verdachte geen melding heeft gemaakt bij de korpschef zoals vereist voor een vrijstelling ex artikel 18 van de RWM, is het hof van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verboden bezit van die vuurwapens.

Het hof merkt ten overvloede op dat, nu aan de verdachte geen vrijstelling was verleend op grond van artikel 18 van de RWM, de gestelde rechtsgeldige onbruikbaarmaking van de wapens ten deze geen juridische consequenties heeft. Bij die stand van zaken moet het verweer van de verdediging worden verworpen en is het geenszins noodzakelijk de onbruikbaarmaking van de grendelgeweren nader te doen onderzoeken, zodat het (voorwaardelijke) verzoek daartoe wordt afgewezen. Het raadplegen van een deskundige om vast te kunnen stellen of de vuurwapens niet meer geschikt gemaakt kunnen worden kan immers geen verandering brengen in het oordeel van het hof dat de benodigde certificaten en/of markeringen ontbraken.

Met betrekking tot het door de verdediging gestelde ontbreken van voldoende bewustheid bij de verdachte over, zo begrijpt het hof, het verboden karakter van de desbetreffende drie vuurwapens overweegt het hof dat als uitgangspunt heeft te gelden dat eenieder geacht wordt de wet te kennen. Niet gesteld is voorts dat de verdachte navraag heeft gedaan bij Nederlandse autoriteiten over de vraag of (in Nederland) sprake was van verboden vuurwapens, dan wel dat de verdachte er op grond van enige uiting afkomstig van Nederlandse autoriteiten op heeft vertrouwd dat geen sprake was van verboden vuurwapens. Gelet hierop kan het door de verdediging gestelde de verdachte niet baten.

Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al hun onderdelen.

De tenlastegelegde 40 kogelpatronen Sellier en Bellot

Voorts is door de verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de tenlastegelegde 40 kogelpatronen Sellier en Bellot, welke zijn aangetroffen in de wereldbol in de kantoorruimte van de verdachte. Volgens de verdediging kan onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in de wereldbol verborgen patronen.

Het hof overweegt als volgt.

Op 11 juli 2020 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij het bedrijf [bedrijf] Daarbij werd in het kantoor van de verdachte 40 kogelpatronen aangetroffen, welke verborgen zaten in een wereldbol. De verdachte heeft daartoe in de politieverhoren verklaard dat hij geen wetenschap had van die kogelpatronen en dat de wereldbol vanuit de vorige locatie was meegenomen.

Naar het oordeel van het hof zijn uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die de gevolgtrekking kunnen dragen dat de verdachte – in weerwil van zijn ontkenning – wetenschap had van de aanwezigheid van de gevonden kogelpatronen. Anders dan de advocaat-generaal heeft aangevoerd zijn de omstandigheden waaronder de munitie is aangetroffen niet van dusdanige aard dat hieruit kan worden afgeleid dat verdachte enige weet had van de aanwezigheid hiervan in diens kantoor. Het hof zal de verdachte daarom partieel vrijspreken van die tenlastegelegde 40 kogelpatronen.

Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Bijzondere bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder feit 3 tenlastegelegde bepleit. Daartoe is in de kern aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had met betrekking tot het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennepolie met een THC-gehalte boven de toegestane norm.

Het hof stelt voorop dat op grond van bestendige jurisprudentie ter zake van het aanwezig hebben verdovende middelen niet doorslaggevend is aan wie de drugs toebehoren, noch dat vereist is dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Voor het tenlastegelegde opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen is vereist dat deze zich a) in de machtssfeer van de verdachte bevinden, dat wil zeggen dat de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarnaast is vereist dat de verdachte b) wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder deze wetenschap kan worden geschaard (vgl. o.a. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945).

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

Op 11 juli 2020 heeft een doorzoeking plaatsgevonden bij het bedrijf [bedrijf] In het kantoor van de verdachte zijn aan de linkerzijde van een roulettetafel in totaal 21 dozen en 3 emmers met daarin 3.233 stuks druppelflesjes aangetroffen. In één van de dozen werden metalen blikken aangetroffen, waarop een hennepblad staat afgebeeld en met daarbij de tekst ‘Dutch Quality Oil’, ‘5ml’ en ‘the best’. Bij het openen van die metalen blikken werden druppelflesjes met dezelfde soort etiketten gevonden. Daarnaast zaten in die doos ook een aantal flesjes met daarop de tekst 'CBD ACTIEF', '5%', 'Broad spectrum', '500MG/2.4MG pre portion 10ml (10.34oz). In de overige dozen en emmers zaten druppelflesjes zonder etiketten. Vervolgens zijn 4 verschillende soorten druppelflesjes positief indicatief getest op cannabis. Na onderzoek bleek het uiteindelijk te gaan om ruim 24,13 liter hennepolie.

Het hof stelt voorop dat hij op grond van de gebruikte bewijsmiddelen van oordeel is dat de verdachte als enige gebruik maakte van de kantoorruimte waarin de flesjes met hennepolie zijn aangetroffen. In het politieverhoor van 14 juli 2020 heeft de verdachte ook verklaard dat niemand anders behalve hijzelf in de kantoorruimte komt (pagina 387 van het dossier). Bovendien heeft de verdachte, naar eigen zeggen, de dozen met daarin de olieflesjes van een vriend aangenomen en zelf in de kantoorruimte neergezet. De hennepolie die in de kantoorruimte lagen, bevonden zich daarom in de machtssfeer van de verdachte.

De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of de verdachte ook wetenschap had van de inhoud van de druppelflesjes.

Het hof stelt daartoe voorop dat de verdachte, als bestuurder van het bedrijf en, belangrijker en zelfstandig dragend, als enige gebruiker van de desbetreffende kantoorruimte, behoudens contra-indicaties voor het tegendeel, geacht mag worden weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de aldaar aangetroffen voorwerpen en stoffen. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij geen weet had van de hennepolie, volstrekt ongeloofwaardig. Daarbij betrekt het hof in haar oordeel dat meer dan 3.000 druppelflesjes met een hoeveelheid hennepolie van ruim 24,13 liter in totaal in het kantoor van de verdachte zijn aangetroffen. Gelet op die aanzienlijke hoeveelheid hennepolie, acht het hof het zodanig onwaarschijnlijk dat iemand 21 dozen en 3 emmers aan hennepolie in diens kantoorruimte zou neerzetten – zonder enige medeweten van de aard daarvan – dat dit scenario als volstrekt onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. De vriend had bovendien aan de verdachte medegedeeld dat de flesjes olie bevatten en dat die flesjes in totaal een behoorlijke waarde vertegenwoordigde. Voorts lagen de 21 dozen en 3 emmers volledig in het zicht in het kantoor en is het hof gebleken dat in een van die dozen tientallen metalen blikken en flesjes zaten met daarop aan hennep(olie) gerelateerde afbeeldingen en teksten, zoals nader aangeduid in de bewijsmiddelen. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de druppelflesjes hennepolie bevatten. De enkele stelling dat hij nooit de flesjes had geopend en dus geen hennepgeur had geroken, maakt het voorgaande niet anders.

Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging.

Resumerend acht het hof, gelet op het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Op te leggen sanctie

Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, nu de verdachte thans in een andere strafzaak is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren. Voorts is verzocht om bij de afdoening rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, nu hij reeds grote financiële schade heeft opgelopen als gevolg van dit strafrechtelijke onderzoek.

Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het verboden bezit van diverse wapens, waaronder twee revolvers en drie grendelgeweren, alsmede het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid munitie. Het illegaal voorhanden hebben van vuurwapens is een ernstig feit waartegen streng wordt opgetreden, mede gelet op de dreiging die van dergelijke wapens uitgaat en het steeds verder toenemende bezit en gebruik daarvan. Daarnaast neemt het hof in aanmerking dat aan het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie grote gevaren kleven en dat het onbevoegd voorhanden hebben hiervan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich meebrengt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepolie. Zowel gelet op de hoeveelheid als de wijze van verpakken was deze hennepolie bestemd voor de verkoop. Ook aan het begaan van dergelijke feiten wordt zwaar getild, getuige reeds de voor dergelijke hoeveelheden geldende oriëntatiepunten, zoals na te melden. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.

Het hof heeft bij de beslissing over de strafoplegging acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten, welke oriëntatiepunten dienen als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. De LOVS-oriëntatiepunten gaan bij het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod met betrekking tot een gewicht van tussen de 10.000 en 25.000 gram uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. Voor het voorhanden hebben van een (één) pistool in een woning is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Het hof verklaart bewezen het voorhanden hebben van twee pistolen. Voor de drie ondeugdelijk onbruikbaar gemaakte geweren acht het hof geen passend oriëntatiepunt voorhanden, het aanwezig hebben hiervan en van de bewezenverklaarde munitie heeft bij de beslissing over de straftoemeting ook een relatief ondergeschikte rol gespeeld.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof in strafverzwarende zin acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2025, waaruit volgt dat de verdachte eerder, zij het langer geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is ook van toepassing gelet op de mededeling van partijen ter terechtzitting dat de verdachte in het voorjaar van 2025 is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren.

Voorts heeft het hof kennisgenomen van de door Reclassering Nederland over de verdachte opgemaakte reclasseringsadviezen van 22 september 2020 en 9 januari 2024. In het meest recente reclasseringsadvies is onder meer gerapporteerd dat de reclassering geen inschatting kan maken van de kans op recidive, gelet op de gedeeltelijk ontkennende houding van de verdachte ten aanzien van de verdenkingen. Daarnaast is een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.

Ten slotte heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in het bijzonder verklaard dat hij graag zorg wenst te blijven verlenen aan zijn hulpbehoevende moeder en dat er geen andere familieleden in staat zijn om deze zorg te bieden

Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.

Alle omstandigheden afwegende, mede gelet op de omstandigheid dat het hof tot een wezenlijk beperktere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, komt het hof tot een lagere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof is van oordeel dat de oplegging aan de verdachte van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest in beginsel passend en geboden is.

Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.

Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een afdoening van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.

In onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De verdachte is immers op 13 juli 2020 in verzekering gesteld en de rechtbank heeft op 6 februari 2024 vonnis gewezen. Gelet hierop is er in eerste aanleg sprake van een overschrijding van ruim 19 maanden. Niet is gebleken dat deze overschrijding aan de verdachte is toe te rekenen. In hoger beroep is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.

Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de duur van de op te leggen gevangenisstraf zal matigen met twee maanden.

Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van het voorarrest.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslag

Het hof heeft geconstateerd dat bij de doorzoeking op het bedrijfsterrein van [bedrijf] rijplaten in beslag zijn genomen. Nu de inbeslaggenomen rijplaten betrekking hebben op het onder feit 2 tenlastegelegde en het hof de dagvaarding nietig zal verklaren voor wat betreft dat feit, komt het hof niet toe aan een beslissing op het beslag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het onder 2 tenlastegelegde nietig;

verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;

beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Aldus gewezen door: mr. A.C. Bosch, voorzitter, mr. H.A.T.G. Koning en mr. T. van de Woestijne, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. L. van Harskamp, griffier, en op 3 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.