ECLI:NL:GHSHE:2025:2412 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 8 september 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Parketnummer : 20-002546-24
Uitspraak : 8 september 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 23 september 2024, in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, met parketnummers 02-259949-22 en 02-253978-22, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984, wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 2 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair en onder feit 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 02-253978-22 tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’(feit 1 primair in de zaak met parketnummer 02-259949-22), ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’(feit 3 in de zaak met parketnummer 02-259949-22) en, ‘mishandeling’(in de zaak met parketnummer 02-253978-22), de verdachte strafbaar verklaard en haar veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de politierechter een beslissing genomen op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 1.478,53, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 02-253978-22 bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het slaan met de veiligheidshamer en heeft zich voor het overige onder dit parketnummer tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. In de zaak met parketnummer 02-259949-22 heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 3 tenlastegelegde.
Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten slotte heeft de raadsman verweer gevoerd op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraak door de politierechter van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 2 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
In de zaak met parketnummer 02-259949-22:
1.zij op of omstreeks 4 november 2021 te Tilburg met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [straat] /schoolplein [school] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit:
- het vastpakken en/of aan de haren trekken van die [benadeelde 2] ; en/of
- het meermalen, in elk geval eenmaal slaan/stompen van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] in haar/hun gezicht in elk geval tegen haar/hun lichaam; en/of
- het meermalen, in elk geval eenmaal schoppen/trappen van die [benadeelde 2] op/tegen haar hoofd in elk geval tegen haar lichaam;
- subsidiairzij op of omstreeks 4 november 2021 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] heeft mishandeld door
- meermalen, in elk geval eenmaal die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] te slaan/te stompen in haar/hun gezicht in elk geval haar/hun lichaam; en/of
- meermalen, in elk geval eenmaal die [benadeelde 2] te schoppen/te trappen van op/tegen haar hoofd in elk geval haar lichaam;
3.zij op of omstreeks 4 november 2021 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk een of meer siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
In de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-253978-22:
zij op of omstreeks 18 mei 2022 te Tilburg [benadeelde 3] heeft mishandeld door
- (met kracht) aan de haren van die [benadeelde 3] te trekken en/of
- (met kracht) met een veiligheidshamer, althans een hard voorwerp, tegen/in/op het gezicht, althans het hoofd/lichaam, te slaan en/of waardoor voornoemde [benadeelde 3] ten val komt en/of
- (vervolgens) (terwijl voornoemde [benadeelde 3] op de grond ligt) een of meerdere keren tegen/in/op het gezicht/hoofd, althans het lichaam, te stompen/slaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 3 in de zaak met parketnummer 02-259949-22
Het hof is van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vast is komen te staan dat het de verdachte is geweest die goederen van [benadeelde 2] heeft vernield. Het hof overweegt daartoe dat de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. Getuige [benadeelde 1] heeft slechts een algemene verklaring afgelegd dat de verdachte sieraden van [benadeelde 2] heeft vernield, maar heeft dat pas achteraf gehoord. Op de camerabeelden is eveneens niet te zien dat de verdachte goederen van [benadeelde 2] vernielt.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 02-253978-22 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
in de zaak met parketnummer 02-259949-22:
- primairzij op 4 november 2021 te Tilburg met een ander, op de openbare weg, [straat] /schoolplein [school] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , welk geweld bestond uit:
- het vastpakken en aan de haren trekken van die [benadeelde 2] ; en
- het meermalen slaan van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tegen hun lichaam en
- het schoppen van die [benadeelde 2] tegen haar lichaam;
in de in eerste aanleg gevoegde zaak met parketnummer 02-253978-22:
zij op 18 mei 2022 te Tilburg [benadeelde 3] heeft mishandeld door
- met kracht aan de haren van die [benadeelde 3] te trekken en
- vervolgens terwijl voornoemde [benadeelde 3] op de grond ligt meerdere keren tegen het hoofd te stompen/slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Specifieke bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder parketnummer 02-259949-22 feit 1 primair tenlastegelegde. Daartoe werd aangevoerd dat de verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Het hof is van oordeel dat de verdachte een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld. Uit de verklaring van aangeefster [benadeelde 2] volgt dat zij voelde dat iemand haar via de bestuurderskant vastpakte en over de versnellingspook heen trok. Vervolgens zou de verdachte aangeefster [benadeelde 2] in het gezicht hebben geslagen. De verklaring van aangeefster [benadeelde 2] wordt ten dele ondersteund door de gemaakte filmopname van de getuige [getuige] die zich bij de processtukken bevindt. Op deze beelden neemt het hof waar dat tussen tijdsaanduiding 1.37 en 1.42 de witte schoenen van de persoon op de bijrijdersstoel door de voorruit van de auto zichtbaar zijn en dat nadat die weer uit beeld verdwijnen het bovenlichaam van de bijrijder weer tegen de rugleuning van de bijrijdersstoel zichtbaar is. Het hof concludeert hieruit dat aangeefster [benadeelde 2] zich kennelijk enige tijd met haar bovenlichaam op de bestuurdersstoel bevond, waarbij zij haar benen in de lucht had. Dit past in de visie van het hof bij de verklaring van aangeefster dat zij voelde dat iemand haar via de bestuurderskant vastpakte en over de versnellingspook heentrok en niet bij de verklaring van de verdachte die op de terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard naar aanleiding van het voorhouden van de omschrijving van de beelden dat toen zij door [benadeelde 2] werd aangesproken, zij met haar bovenlichaam aan de bestuurderszijde de auto in ging, er naar haar werd uitgehaald waarna zij zich onttrok aan de situatie en de deur heeft dichtgegooid. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met deze geweldshandeling een voldoende significante bijdrage geleverd aan de openlijke geweldpleging. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het in de zaak met parketnummer 02-253978-22 wordt als volgt gekwalificeerd:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Door aldus te handelen heeft de verdachte op een zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen pijn toegebracht. Bovendien kan een voorval als het onderhavige maatschappelijk gevoelens van onveiligheid teweegbrengen. Ook is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling. Bij het bepalen van de (hoogte van) op te leggen sanctie houdt het hof in enigszins strafverzwarende zin ook rekening met de omstandigheid dat de geweldshandelingen zich hebben afgespeeld bij een basisschool en dat kinderen en andere ouders hier ongewild getuige van zijn geweest.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, d.d. 30 april 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte waaruit volgt dat de verdachte reeds eerder, hoewel enige tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof, naast het reclasseringsrapport d.d. 01-09-2024, kennis genomen van de inhoud van de verklaring van [Leefcoach] , leefcoach familieaanpak bij de gemeente [gemeente] van 24 augustus 2025. In zijn verklaring stelt meneer [Leefcoach] dat de verdachte op de goede weg is, dat zij inzet, motivatie en verantwoordelijkheid toont in haar traject en dat sprake is van een positieve verandering.
Verder heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat zij werk heeft, dat zij gestart is met traumabehandeling en dat zij en haar gezin onder begeleiding staan van de gemeente [gemeente] .
Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van de feiten aanleiding geven om aan de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te leggen, in combinatie met een proeftijd van 2 jaren.
Alles afwegende acht het hof een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Nu de verdachte op eigen initiatief is aangehaakt bij hulpverlening, ziet het hof geen aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarde van deelname aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden te verbinden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.192,83 bestaande uit een bedrag van € 1.392,83 aan materiële schade en een bedrag van € 800,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering voor wat betreft de materiële schade ziet op het herstel van de sieraden en de vordering voor wat betreft de immateriële schade ziet op smartengeld.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 1.547,80, waarvan € 1.047,80 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt ter zake van de materiële schade als volgt.
Nu aan verdachte ter zake van het onder feit 3 in de zaak met parketnummer 02-259949-22 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade betrekking hebbend op de sieraden veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde 2] ten aanzien van dit deel van de vordering hierin niet worden ontvangen.
Voor zover gesteld kan worden dat de schade aan de sierraden het gevolg is van het onder feit 1 primair bewezenverklaarde handelen, is het hof van oordeel dat een onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit tandartskosten en eigen risico van de zorgverzekering. Het hof zal daarom een bedrag van € 362,83 toewijzen. Het hof overweegt ter zake van de immateriële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het procesdossier volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen te weten een licht traumatisch schedel-hersenletsel, diverse pijnlijke plekken op het gelaat en op het lichaam en een afgebroken tand.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het hof wijst de overige gevorderde immateriële schade, groot € 300,00, af.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook haar mededader gehouden, te weten tot het bedrag dat in de zaak van deze mededader als schadevergoeding is toegewezen. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor dit gedeelte van de schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn/haar betalingsverplichting.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 862,83. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.045,91, bestaande uit een bedrag van € 595,91 aan materiële schade en een bedrag van € 450,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering bestaat uit de volgende posten:
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen te weten de immateriële schade tot een bedrag van € 450,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Het hof overweegt ter zake van de materiële schade als volgt.
Het hof is van oordeel dat die schade geen rechtstreekse schade vormt, omdat het niet de verdachte is geweest die de auto en telefoon heeft beschadigd, maar de medeverdachte. Het hof zal de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof overweegt ter zake van de immateriële schade als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade is toegebracht als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Uit het procesdossier volgt immers dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, te weten een rood oog.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof voorts de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 450,00.
Hoofdelijkheid
Tot vergoeding van de schade zijn naast de verdachte ook haar mededader gehouden, te weten tot het bedrag dat in de zaak van deze mededader als schadevergoeding is toegewezen. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor dit gedeelte van de schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn/haar betalingsverplichting.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 450,00. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.408,10 bestaande uit een bedrag van € 408,10 aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een totaalbedrag van € 908,10, bestaande uit € 408,10 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren en overweegt daartoe als volgt. Blijkens het procesdossier was sprake van een langdurige vete in de relationele sfeer welke als aanleiding kan worden gezien voor het bewezenverklaarde op 18 mei 2022. Zowel aangeefster als de verdachte hebben elkaar op dat moment geslagen. Het hof is aldus van oordeel dat sprake is van een mate van eigen schuld zijdes de benadeelde partij. Een nader onderzoek van de mate van eigen schuld bij aangeefster, zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Het hof zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten van het geding door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair en in de zaak met parketnummer 02-253978-22 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair en in de zaak met parketnummer 02-253978-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 362,83 (driehonderdtweeënzestig euro drieëntachtig) ter zake van materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met haar mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 300,00 (driehonderd euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 862,83 (achthonderdtweeënzestig euro drieëntachtig) als vergoeding voor de geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 17 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente 4 november 2021 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat de verdachte met haar mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk zijn.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 02-259949-22 onder feit 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 9 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door: mr. Y.G.M. Baaijens-van Geloven, voorzitter, mr. A.C. Bosch en mr. T. Farber, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. H. Smits, griffier, en op 8 september 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.