Arrest inhoud

Rolnummer: 22-000884-23

Parketnummer: 09-105054-21

Datum uitspraak: 28 augustus 2025

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 maart 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985, adres: [woonadres], [woonplaats].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren subsidiair veertig dagen hechtenis. Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 22 maart 2020 te Alphen aan den Rijn een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een gasdrukwapen in de vorm van een pistool van het type [pistooltype], voorhanden heeft gehad;

2.hij op of omstreeks 18 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een (bedrijfs)auto, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 1], toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.hij op of omstreeks 22 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans één of meer ra(a)m(en) van een woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

4.hij op één op meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 maart 2020 tot en met 4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een auto en/of (een) autoruit(en), in elk geval (telkens) enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

5.hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een auto(ruit) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

6.hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

7.hij op of omstreeks 4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een auto (bedrijfsauto), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

8.hij op of omstreeks 4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door op 4 maart 2020 namens [slachtoffer 6] aangifte te doen van vernieling van een bedrijfsauto door een onbekend gebleven persoon, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een straf gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf.

Het vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op of omstreeks22 maart 2020 te Alphen aan den Rijn een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormenen/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een gasdrukwapen in de vorm van een pistool van het type [pistooltype], voorhanden heeft gehad;

2.hij op of omstreeks18 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een (bedrijfs)auto, in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan [slachtoffer 1], toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.hij op of omstreeks22 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk twee, althans één of meerra(a)m(en) van een woning, in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

4.hij op één op meer tijdstip(pen)in of omstreeksde periode van 02 maart 2020 tot en met 4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk een auto en/of (een) autoruit(en), in elk geval (telkens) enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan[slachtoffer 3] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

5.hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2020 tot en met 4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een auto(ruit) in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

6.hij in of omstreeksde periode van 14 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een woning, in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

7.hij op of omstreeks4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een auto (bedrijfsauto), in elk geval enig goed,diegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;8.hij op of omstreeks4 maart 2020 te Alphen aan den Rijn aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door op 4 maart 2020 namens [slachtoffer 6] aangifte te doen van vernieling van een bedrijfsauto door een onbekend gebleven persoon, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Nadere bewijsoverweging

De tenlastegelegde vernielingen zijn gepleegd in de directe nabijheid van de woning van de verdachte. Het gaat om vernielingen die, gelet op de aard van de beschadigingen en de aangetroffen munitie steeds door dezelfde soort projectielen zijn veroorzaakt.

Het hof is voorts op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat het de verdachte is geweest die met het onder hem inbeslaggenomen luchtdrukwapen de tenlastegelegde vernielingen heeft gepleegd. De aard van de vernielingen en de geconstateerde schietrichtingen komen dusdanig overeen dat het hof de opgenomen bewijsmiddelen ziet als steunbewijs voor de andere feiten, waardoor voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 2, 3, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde levert telkens op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.

Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:

aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het vernielen van ruiten van woningen en auto’s van zijn buren en van zijn werkgever door met een luchtdrukwapen daarop te schieten. Aldus handelende heeft de verdachte de benadeelden financiële schade berokkend en hen overlast bezorgd. Bovendien hebben deze feiten gevoelens van onveiligheid veroorzaakt, niet alleen in verband met de vernieling van eigendommen, maar ook in verband met de (fysieke) veiligheid van personen in de buurt. De verdachte is inmiddels verhuisd.

Daarbij heeft de verdachte de ruit van de bij hem in gebruik zijnde bedrijfsauto beschoten en daarvan valse aangifte gedaan.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 31 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte, niet eerder onherroepelijk veroordeeld is voor soortgelijke feiten.

Het hof acht gelet op het tijdsverloop sinds het plegen van de bewezenverklaarde feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het dossier naar voren komen, een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen.

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 630,18, te vermeerderen met de wettelijke rente.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 630,18.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 630,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2020, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 3]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 3] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 4 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 325,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 325,00.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet (meer) betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 4 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 325,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2020, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3].

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 4]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 5 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 595,96, te vermeerderen met de wettelijke rente.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 595,96.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 5 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 595,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2020, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4].

Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 6]

In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 6] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 7 bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 707,47, te vermeerderen met de wettelijke rente.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 707,47.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 7 bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 707,47, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 maart 2020, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6].

Kosten

Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vorderingen hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 188 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tot en met 8 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 tot en met 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 630,18 (zeshonderddertig euro en achttien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 630,18 (zeshonderddertig euro en achttien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 maart 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 maart 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 595,96 (vijfhonderdvijfennegentig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 595,96 (vijfhonderdvijfennegentig euro en zesennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 maart 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 6] ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 707,47 (zevenhonderdzeven euro en zevenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 6], ter zake van het onder 7 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 707,47 (zevenhonderdzeven euro en zevenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 4 maart 2020.

Dit arrest is gewezen door mr. H.M.D. de Jong, als voorzitter, en mr. H.C. Wiersinga en mr. E.C. van Veen, leden, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 28 augustus 2025.