ECLI:NL:GHDHA:2025:1700 - Gerechtshof Den Haag - 10 september 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK-24/305
in het geding tussen:
[X] te [Z 2] , belanghebbende, (vertegenwoordiger: G. Gieben),
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] dan wel belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 14 februari 2024, nummer SGR 22/6969.
Procesverloop
1.1. De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 560.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de OZB-aanslag).
1.2. De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. [Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 28 maart 2025 heeft het Hof [Y] verzocht om een machtiging die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend uiterlijk op 25 april 2025 te verstrekken. Bij de brief is een afschrift gevoegd van de brief van het Hof van 27 januari 2025 gericht aan [Y] .
1.5. Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft [Y] bij bericht van 13 november 2024 meegedeeld dat de Heffingsambtenaar heeft afgezien van een mondelinge behandeling en dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof bericht heeft ontvangen dat [Y] ter zitting wil worden gehoord. [Y] heeft niet verzocht om een mondelinge behandeling. Het Hof heeft bij bericht van 21 augustus 2025 het onderzoek gesloten en aangekondigd dat het schriftelijk uitspraak zal doen.
Feiten
2.1. [Y] heeft bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. De machtiging, die op naam staat van belanghebbende, is gedagtekend 16 maart 2022 en is ondertekend door belanghebbende. Dezelfde versie van deze machtiging met dezelfde dagtekening is overgelegd in bezwaar en beroep. De machtiging vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Volmacht
Ondergetekende:
Naam : [naam belanghebbende] Adres: [adres belanghebbende] Postcode: [postcode belanghebbende] Telefoon: [telefoonnummer] E-mail: [e-mailadres] ** Belangrijk: Zorg ervoor dat de naam overeenkomt met en wordt ondertekend door de persoon die staat vermeld op het aanslagbiljet
Verleent hierbij volmacht aan:
De heer [naam] van [Y] en iedere (huidige en toekomstige) medewerker van [Y] , kantoorhoudende te [adres], om hem of haar te vertegenwoordigen in alle zaken betreffende de aanslag lokale belastingen en de daarop vermelde WOZ-beschikking(-en)
Deze volmacht houdt in hoofdzaak in:
- Het indienen en desgewenst intrekken van bezwaar, (hoger) beroep of cassatie en het nemen van besluiten in deze procedures
- Het indienen van een verzoek tot het uitkeren van proceskostenvergoeding aan [Y]
- Het bijwonen van uw (hoor)zitting en daarbij namens u het woord voeren
- Het in gebreke stellen van bestuursorganen en de eventuele dwangsom verbeuren
- Het in ontvangst nemen van besluiten, die in het kader van de procedure kunnen worden genomen
- Het indienen van een verzoek tot controle van eerder opgelegde WOZ-beschikkingen en daarmee samenhangende lokale heffingen
- Al datgene te doen wat gevolmachtigde nuttig of noodzakelijk acht voor volmachtgever
Dit alles met het recht van substitutie, wat wil zeggen dat onder meer samenwerkingspartners van [Y] ook namens volmachtgever op mogen treden.
(…)
Aldus ondertekend: Naam: [naam belanghebbende] Plaats: […] Datum: 16 maart 2022 Handtekening*: (…)”
2.2. Bij brief van 27 januari 2025 van het Hof is [Y] het volgende bericht:
“(…) Naar aanleiding van eerdere correspondentie tussen [Y] (inclusief [naam kantoor] ) en het gerechtshof Den Haag (Hof) in een aantal recente WOZ-zaken deel ik u het volgende mee.
In een aantal recente dossiers heeft het Hof [Y] gevraagd een nieuwe, recente volmacht over te leggen. [Y] heeft het Hof bericht dat [Y] – ondanks het uitdrukkelijke verzoek daartoe van het Hof – geen nieuwe, recente volmacht zal overleggen.
In uw brieven waarin u het Hof meldt geen nieuwe volmacht over te zullen leggen, merkt u op dat het Hof niet concreet maakt waarom ineens een nieuwe volmacht wordt gevraagd en dat het voor u onduidelijk is op grond waarvan de oude volmacht niet voldoende is. In deze brief leg ik uit waarom het Hof heeft besloten om voortaan in alle zaken die [Y] aan het Hof voorlegt of waarin [Y] zich als gemachtigde stelt in een hoger beroep dat is ingesteld door de wederpartij een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden) op te vragen:
Voorbeelden uit de jurisprudentie: o de uitspraak van 18 juni 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:1648), waarin het gerechtshof heeft geoordeeld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] als gemachtigde ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet meer bestond; o de uitspraak van 24 september 2024 van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2024:2670), waarin het gerechtshof als uitgangspunt heeft genomen dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep niet (langer) bestond hetgeen het gerechtshof Amsterdam ertoe heeft gebracht het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren; o de uitspraken van 26 september 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1915, ECLI:NL:GHDHA:2024:1916 en ECLI:NL:GHDHA:2024:1917), waaruit volgt (eerstgenoemde uitspraak) dat [Y] – ondanks het ontbreken en niet overleggen van een recente machtiging – zich ten onrechte als gemachtigde heeft gesteld in hoger beroep, waarop het Hof heeft geoordeeld dat [Y] geen gemachtigde is en (laatstgenoemde twee uitspraken) dat het Hof [Y] heeft verzocht een op naam van [Y] gestelde machtiging in te dienen (niet ouder dan 3 maanden) en – omdat [Y] niet aan dit verzoek heeft voldaan – [Y] niet als gemachtigde heeft aangemerkt in deze hoger beroepen; o de uitspraken van 10 oktober 2024 van het Hof (ECLI:NL:GHDHA:2024:1985 tot en met ECLI:NL:GHDHA:2024:1989) waarin de door [Y] ingestelde hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard na de weigering om een recente volmacht over te leggen ter vervanging van een oude, doorlopende en in algemene bewoordingen opgestelde volmacht; o het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1441) waarin de Hoge Raad het cassatieberoep dat door [Y] was ingesteld, niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet overleggen van een recente machtiging of verklaring van instemming.
U heeft in de hoger beroepen waarin het Hof op 10 oktober 2024 uitspraak heeft gedaan, gemeld dat de belanghebbende op de hoogte is (gebracht) van het ingestelde hoger beroep. Blijkens die uitspraken is niet gebleken dat dit daadwerkelijk is gebeurd; u heeft uw stelling niet dan wel niet overtuigend onderbouwd. Hierdoor valt naar het oordeel van het Hof – mede gelet op het voorgaande – niet uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Voorts wijs ik u op de volgende omstandigheden. Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend, gelet op het beperkte geschil in hoger beroep, en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor [Y] gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van [Y] , waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is.
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij meldt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.”
2.3. Op 28 maart 2025 heeft het Hof het volgende bericht aan [Y] gestuurd:
“Naar aanleiding van de brief van het gerechtshof van 27 januari 2025, waarvan u een kopie bijgevoegd aantreft, verzoek ik u de volgende stukken te verstrekken:
- een op uw naam gestelde machtiging, die niet ouder is dan 6 maanden teruggerekend vanaf de datum van indiening van het hogerberoepschrift;
- een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend. Ik geef u de gelegenheid om uiterlijk op 25 april 2025 aan het verzoek te voldoen. Als u van deze gelegenheid geen gebruik maakt, kan het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof het hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt..”
2.4. [Y] heeft in het onderhavige beroep de brief van het Hof van 28 maart 2025 met het verzoek om een recente machtiging in te zenden niet beantwoord en geen recente volmacht overgelegd waaruit blijkt dat zij belanghebbende mag vertegenwoordigen.
Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
3.1. Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het door [Y] (beweerdelijk namens belanghebbende) ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek is aan de orde de vraag of (een medewerker van) [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, is vervolgens in geschil of de Heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld, of de Rechtbank uitstel van de zitting had moeten verlenen en of de Heffingsambtenaar een inbreuk heeft gemaakt op zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 40 Wet WOZ en artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en of sprake is van schending van het motiveringsbeginsel.
3,3, Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de waarde van de woning – naar het Hof begrijpt - tot € 537.000 alsmede tot het toekennen van een proceskostenvergoeding voor de bezwaar-, de beroeps- en hogerberoepsfase.
3.4, De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
4.1.1. Op grond van artikel 8:24, lid 2, Awb kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2. Als reeds een machtiging is overgelegd, maar aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. HR 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.1. [Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 2 april 2024 een machtiging gevoegd, gedateerd 16 maart 2022. De machtiging is ondertekend. In bezwaar en beroep zijn dezelfde machtigingen overgelegd van dezelfde datum. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend (in de bezwaarfase) en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 28 maart 2025 verzocht om een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan zes maanden teruggerekend vanaf de datum van het hogerberoepschrift, en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de persoon die de machtiging heeft ondertekend, te verstrekken.
4.2.2. [Y] heeft op het verzoek in de onderhavige zaak niet gereageerd noch een recente machtiging gezonden.
4.3. Gelet op de onder 4.2.1 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort of een ander geldig identiteitsbewijs van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, wordt aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van belanghebbende de gevolgtrekking verbonden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4. Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht als de onderhavige ingevolge artikel 3:72 BW weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikking en aanslag lokale heffingen, in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen en de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen, vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel. In de brief van 27 januari 2025 is een aantal van dergelijke gevallen waarbij [Y] betrokken was, genoemd.
4.5. De twijfel omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in de onderhavige zaak heeft [Y] niet weggenomen. [Y] heeft in het geheel geen reactie op het verzoek een recente machtiging over te leggen ingezonden. Wat telt is de omstandigheden van het onderhavige geval en de omstandigheden zoals geschetst in de brief van 27 januari 2025 de aanleiding zijn voor de twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
4.6. Aangezien [Y] niet bevoegd was om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen, is het door [Y] beweerdelijk namens belanghebbende ingestelde hoger beroep in deze procedure niet-ontvankelijk (zie 4.3). Indien het hoger beroep geacht moet worden te zijn ingesteld door [Y] zelf, leidt dat ook tot een niet-ontvankelijk hoger beroep. [Y] kan immers geen hoger beroep voor zichzelf instellen, reeds omdat [Y] niet de bezwaar- en beroepsprocedure heeft doorlopen en omdat de aanslag niet aan haar is opgelegd en de beschikking niet tot haar is gericht (artikel 26a, lid 1, onderdelen a en c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in verbinding met artikel 30, lid 1, Wet WOZ en artikel 236, lid 1, van de Gemeentewet).
Slotsom
4.7. Gelet op het voorgaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, A. van Dongen en R.M. Hermans in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema.
De griffier, de voorzitter
Y. Postema H.A.J. Kroon
De beslissing is op 10 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
a. - de naam en het adres van de indiener; b. - de dagtekening; c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.