ECLI:NL:GHARL:2025:6102 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 6 oktober 2025
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003680-24
Uitspraakdatum: 6 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad , van 21 augustus 2024 met het parketnummer 16-025568-23 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004, wonende te [woonplaats] , thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [locatie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren is gebracht.
Verder heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , en zijn advocaat, mr. E. Alija, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) telefoon(s) (met pincode(s)) en/of portemonnee en/of (een) sleutel(s) en/of Bitcoin/Ethereum, althans Crypto, ter waarde van ongeveer 30.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het tonen van een mes en/of vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij 2] te zetten en/of die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of buik, althans het lichaam, te slaan/stompen en/of (een) sleutel(s) uit de zak van die [benadeelde partij 2] te pakken en/of een telefoon en/of portemonnee uit de zak van die [benadeelde partij 1] te pakken;
en/of
hij op of omstreeks 3 december 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) telefoon(s) (met pincode(s)) en/of portemonnee en/of sleutels en/of Bitcoin/Ethereum, althans Crypto, ter waarde van ongeveer 30.000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een derde toebehoorde(n), door het tonen van een mes en/of vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, en/of een vuurwapen, althans een soortgelijk voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij 2] te zetten en/of die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] een of meerdere ma(a)l(en) op/tegen het hoofd en/of buik, althans het lichaam, te slaan/stompen;
2.hij op of omstreeks 28 maart 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 94,5 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Het feit is door verdachte begaan. De verdachte heeft het onder 1 tenlastegelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
-
het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] ;
[3] -
het proces-verbaal van bevindingen (met betrekking tot een analyse naar blockchain);
[4] -
het proces-verbaal van bevindingen (met betrekking tot een onderzoek naar de weggenomen Ethereum).
[5]
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof de onder 1 tenlastegelegde diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld wettig en overtuigend bewezen.
Dat verdachte samen met anderen aangevers ook heeft afgeperst, blijkt niet uit de bewijsmiddelen. Van dat onderdeel van het onder 1 tenlastegelegde zal de verdachte worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Het feit is door verdachte begaan. De verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen.
[7]
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat verdachte:
1.op 3 december 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, telefoons (met pincode) en portemonnee en sleutels en Bitcoin/Ethereum ter waarde van ongeveer 30.000 euro, die geheel aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door het tonen van een mes en vuurwapen, en een vuurwapen tegen het hoofd van die [benadeelde partij 2] te zetten en die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] meerdere malen tegen het hoofd en buik, te slaan/stompen en sleutels uit de zak van die [benadeelde partij 2] te pakken en een telefoon en portemonnee uit de zak van die [benadeelde partij 1] te pakken;
2.op 28 maart 2023 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 94,5 gram hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De vordering van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in strafverminderende zin rekening te houden met cliënt zijn jonge leeftijd en zijn gewijzigde proceshouding. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen en wil voor de toekomst goede stappen zetten. Tevens verzoekt de raadsvrouw om rekening te houden met het tijdsverloop sinds het plegen van het feit. Verder wordt verzocht om rekening te houden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en een straf op te leggen die in lijn is met deze jurisprudentie.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de straftoemeting die hieronder cursief zijn weergegeven en maakt deze tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet aldus worden gelezen: het hof. Verbeteringen en aanvullingen door het hof in deze overwegingen zijn niet in cursief weergegeven.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Terwijl de slachtoffers [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] aanwezig waren in een woning waar zij Bitcoin zouden kopen, zijn zij daar geconfronteerd met zes of zeven personen die hen, onder bedreiging van twee vuurwapens en een mes, waardevolle spullen afhandig hebben gemaakt. Daaronder waren cryptomunten met een waarde van tienduizenden euro’s. [benadeelde partij 2] heeft een vuurwapen tegen zijn hoofd gehad en beide slachtoffers zijn meerdere keren door meerdere personen hard geslagen. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 2] blijkt dat hij zijn gevoel voor veiligheid is kwijtgeraakt, zijn levensvreugde voor een groot deel weg is en hij een behandeltraject volgt voor de verwerking. Verdachte heeft met zijn handelen laten zien dat hij geen respect heeft voor de (lichamelijke) integriteit en de gevoelens van anderen, en evenmin voor andermans eigendommen. Hij heeft voor beide slachtoffers een angstige en intimiderende situatie gecreëerd en dat alles om er zelf financieel beter van te worden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hasj. Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid.
De persoon van de verdachte
Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van 25 augustus 2023, opgemaakt door drs. [psychiater] , onder supervisie van drs. [kinder- en jeugdpsychiater] . Er is bij verdachte sprake van scheefgroei in zijn persoonlijkheid. Eerder (namelijk in de jeugdstrafzaak met parketnummer 16.232682.22,in hoger beroep 21.003678.24, die gelijktijdig met onderhavige strafzaak is behandeld en waarindezepsychiaters hebben gerapporteerd op 12 januari 2023) werd door de psychiaters een normoverschrijdend-gedragsstoornis vastgesteld en die lijkt zich verder te ontwikkelen richting een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Verder is sprake van een stoornis in het cannabisgebruik, maar de ernst ervan is niet duidelijk genoeg geworden om een nadere specificering te kunnen geven. De psychiaters zien geen aanwijzingen dat eventuele gedragskundige factoren verdachtes keuze- en handelingsvrijheid beperkt zouden hebben, zodat zij adviseren om beide feiten volledig aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig/hoog. Er worden geen indicatoren gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Omdat er geen pathologisch bepaald recidiverisico wordt gezien, en verdachte dus in staat wordt geacht van dergelijk delictgedrag af te zien, wordt er geen interventie geadviseerd. De psychiaters merken op dat in de vorige strafzaak wel een behandeladvies werd gegeven, omdat er toen een verband werd gelegd tussen verdachtes pathologie (met name zijn verhoogde krenkbaarheid) in samenhang met een geweldsdelict. Met de wetenschap van nu, namelijk een door detentie voortijdig afgebroken ambulante behandeling bij De Waag en een lage mate van toezicht, in combinatie met zijn antisociale gedrag binnen volwassendetentie, is het de vraag of pedagogische beïnvloeding nog mogelijk is.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van 4 september 2023, opgemaakt door [GZ-psycholoog] . Verdachte heeft zijn medewerking aan dit onderzoek geweigerd. Gezien het structurele karakter van de eerder (in de jeugdstrafzaak met parketnummer 16.232682.22, in hoger beroep 21.003678.24*) gestelde diagnose, namelijk een ernstige normoverschrijdend-gedragsstoornis (beginnend in de adolescentie) is het zeer aannemelijk dat deze stoornis nog altijd aanwezig is. Het is wel mogelijk dat er in de tussenliggende tijd een doorontwikkeling heeft plaatsgevonden richting een antisociale en/of narcistische persoonlijkheidsstoornis, maar dit kon niet nader onderzocht worden vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek. Het is zeer zorgelijk dat de overval gepleegd werd op het moment dat het voorgaande Pro Justitia onderzoek nog gaande was. Dat zegt veel over de onverstoorbaarheid van verdachte en het is zeer aannemelijk dat hierbij ook andere kenmerken van de stoornis, zoals een egocentrische grondhouding, een egoïstische en opportunistische instelling, zelfoverschatting, zelfbeeldproblematiek, problemen met autoriteit en gezag en een gebrekkige gewetensontwikkeling, doorgewerkt hebben. Geconcludeerd wordt dat er een zorgelijk beeld is blijven bestaan. De psycholoog kiest ervoor zich te onthouden van aanvullend advies en verwijst naar haar rapportage van 12 januari 2023, nu is gebleken dat het alternatief voor een (langdurige) behandeling niet van de grond is gekomen en niet het gewenste effect heeft gesorteerd.*
Het hof heeft verder acht geslagen op het rapport van de reclassering van 18 september 2025. Hieruit volgt dat de verdachte vanaf jonge leeftijd politie- en justitiecontacten heeft waarbij de ernst van de delicten toeneemt. De verdachte is sinds lange tijd in beeld bij de reclassering. SAVE (jeugdreclassering) stelt vast dat er geen sprake meer is van enige vorm van pedagogische beïnvloeding en dat de verdachte onvoldoende behandelmotivatie heeft. Tijdens zijn begeleidingstraject bij de volwassenreclassering was er evenmin sprake van enige motivatie voor gedragsverandering. Hoewel de verdachte zich hield aan de voorwaarden en zijn afspraken nakwam gaf hij weinig inzicht in zijn leven en bleef hij recidiveren. De verdachte lijkt te verharden in criminaliteit en er is sprake van een pro-criminele houding. Hij lijkt bewust delictgedrag te vertonen en (nog) niet de intentie te hebben hiermee te stoppen. Zijn houding, psychosociale problematiek (persoonlijkheidsproblematiek) en een negatief sociaal netwerk, lijken hieraan ten grondslag te liggen. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies gedragsverandering te realiseren. De reclassering schat het risico op recidive als hoog in en het risico op onttrekken aan de voorwaarden als gemiddeld.
De op te leggen straf
Het hof acht gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten – diefstal met geweld – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur zoals de rechtbank die heeft opgelegd in beginsel passend en geboden. Wel houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met het tijdsverloop tussen het plegen van de bewezenverklaarde feiten en de einduitspraak in hoger beroep. Daarnaast houdt het hof bij het bepalen van de straf er rekening mee dat bij het voorhanden hebben van de softdrugs van het bewezenverklaarde gewicht doorgaans een geldboete wordt opgelegd.
Het hof ziet op dit moment geen meerwaarde in het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld, mede gelet op het feit dat de verdachte op dit moment opnieuw in voorlopige hechtenis zit voor verdenkingen van andere ernstige feiten en de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies gedragsverandering te realiseren. In een later stadium kunnen in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling voorwaarden geformuleerd worden.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof passend en geboden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Weliswaar is deze straf hoger dan het onvoorwaardelijke deel van de door de rechtbank opgelegde straf, maar bij toepassing van de volledige voorwaardelijke invrijheidstelling zal de nu opgelegde gevangenisstraf netto korter in duur kunnen zijn. Het is aan de verdachte om te laten zien dat hij in staat is en bereid is om tot een gedragsverandering te komen door mee te werken aan al hetgeen van hem verlangd wordt om tot een voorwaardelijke invrijheidstelling te kunnen komen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 21 februari 2024 geschorst.
Het hof stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd van ten minste even lange duur als de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, geen toereikende grond vormt voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Die beslissing moet berusten op een afweging van de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. Bij het maken van die afweging staat voorop dat voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast. Die beslissing moet een op de voorliggende zaak toegesneden motivering bevatten waaruit blijkt dat de rechter de genoemde belangenafweging heeft gemaakt en dat in het concrete geval (alsnog) voortzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. In die belangenafweging kan worden betrokken dat de verdachte wordt veroordeeld en dat daarbij een straf of maatregel van een zekere duur wordt opgelegd, in die zin dat daarmee een groter gewicht toekomt aan de desbetreffende grond(en) voor de voorlopige hechtenis. Ook kan daarin een rol spelen in hoeverre de verdachte zich heeft gehouden aan de specifieke schorsingsvoorwaarden en wat het effect daarvan is geweest.
Het hof constateert dat de verdachte momenteel gedurende langere tijd in voorlopige hechtenis zit omdat hij verdacht wordt van een reeks woninginbraken die hij gepleegd zou hebben in vereniging. Het is een gegeven dat bij het vastzitten in het kader van een voorlopige hechtenis ernstige bezwaren vastgesteld dienen te worden door de rechter. Het hof gaat er dan ook vanuit dat daarvan sprake is. Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof verklaard dat hij in die zaken voornemens is om een bekennende verklaring af te leggen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis contact heeft gehad met [medeverdachte 2] terwijl één van de voorwaarden voor de schorsing is dat hij geen contact mag hebben met hem. Hiermee heeft de verdachte zich niet aan de voorwaarden gehouden van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis die inging op 21 februari 2024. Daarnaast wordt de verdachte door dit hof gelijktijdig veroordeeld voor meerdere andere feiten, waaronder een zware mishandeling, wapenfeiten en Opiumdelicten. Het hof constateert dat de reclassering het risico op recidive als hoog en het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld inschat. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdachte in de onderhavige zaak wordt veroordeeld voor een ernstig feit en dat dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, langer dan het door hem ondergane voorarrest. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte en dat voorzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in dit geval noodzakelijk is. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de voorlopige hechtenis van de verdachte herleeft.
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
Het hof zal de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de huls en hasj onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten begaan.
Teruggave aan de rechthebbende
Het hof zal teruggave gelasten van het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de autosleutel, aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 2.659,95, bestaande uit € 159,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.599,95, bestaande uit € 99,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] afgewezen. De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 2.599,95, bestaande uit € 99,95 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht om het gevorderde geldbedrag van € 60,- dat uit de portemonnee zou zijn gestolen af te wijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging geen opmerkingen.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Materiële schade
De materiële schade is, met uitzondering van het geldbedrag van € 60,- dat uit de portemonnee gestolen zou zijn, voldoende onderbouwd. Het hof begroot de schade voor de broek op € 99,95 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] wat betreft het meer gevorderde aan materiële schade afwijzen, nu niet kan worden vastgesteld dat een geldbedrag van € 60,- is gestolen.
Immateriële schade
Voorts staat vast dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de schade onderbouwd. Hij heeft lichamelijk letsel opgelopen (aan zijn hoofd en nek) door het geweld dat is gebruikt en heeft sindsdien psychische klachten (slaapproblemen, nachtmerries, herbelevingen, concentratieproblemen, angstklachten en vermoeidheid). Daardoor is sprake van nadeel zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtbank heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en op de omstandigheden van het geval. Gelet hierop acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 2.500,- billijk, zodat deze gehele vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het onder 1 bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij zijn samen naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een mededader is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] hoeft te betalen, en andersom.
Veroordeling in de kosten
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 142.900,18, bestaande uit € 130.900,18 aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.098,02, bestaande uit € 35.098,02 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
In hoger beroep is komen vast te staan, dat op voet van artikel 94 Sv 1,45791684 BTC van de gestolen BTC in beslag is genomen onder een derde, dat door de rechtbank Midden-Nederland de teruggave daarvan is gelast aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en dat daar inmiddels uitvoering aan is gegeven.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert in hoger beroep primair teruggave van de gestolen en nog niet teruggegeven BTC en ETH en subsidiair een passende schadevergoeding voor de verloren crypto, niet gebaseerd op de dagwaarde in euro’s ten tijde van het misdrijf. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 13.154,40. Dit bedrag bestaat uit € 1.154,40 aan voormelde materiële schadeposten (met uitzondering van de crypto) en € 12.000,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde feit.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 22.300,-, bestaande uit € 10.300,- aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade en toewijzing van de gevorderde kansschade. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding te verklaren, zodat de weg naar de civiele rechter open blijft staan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de materiële schade verzocht om de schade met betrekking tot de crypto vast te stellen op de waarde van de crypto op het moment van de ontvreemding, te weten op 3 december 2022. Het verzoek van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] om de vergoeding van schade te laten plaatsvinden door betaling in cryptovaluta dient afgewezen te worden, omdat er geen rechtsregel bestaat die de verdachte verplicht om op die manier de schade te vergoeden. Voor het overige verzoekt de raadsvrouw de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, omdat het strafproces zich niet leent voor het toekennen van de (actuele) waarde van de crypto en derhalve een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengt. Ten aanzien van de immateriële schade wordt verzocht om hoogstens € 5.000,- toe te kennen. Gelet op soortgelijke zaken zijn de gevorderde immateriële kosten buitenproportioneel hoog.
Het oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Cryptovaluta
Ten aanzien van de vorderingen met betrekking tot de cryptovaluta overweegt het hof het volgende. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft primair gevorderd dat hem de nog niet aan hem geretourneerde cryptovaluta (of evenveel vervangende) worden teruggegeven. Het gaat dan om 0,5652 BTC en 0,95988655 ETH. Het hof zal deze vordering afwijzen. De hoofdregel is dat schadevergoeding wordt voldaan in geld (artikel 6:103 BW). Daarvan wordt slechts om bijzondere redenen afgeweken. In deze zaak is niet komen vast te staan dat verdachte nog in het bezit is van de gestolen en nog bij de benadeelde partij ontbrekende cryptovaluta. De suggestie dat verdachte dan zelf evenveel cryptovaluta koopt en die afgeeft, komt per saldo neer op een schadevergoeding in geld naar de koers van de betreffende cryptovaluta op het moment van aankoop daarvan door verdachte. Daarmee zou de schade naar het oordeel van het hof onjuist worden begroot.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft subsidiair gevorderd de schade te begroten aan de hand van de koers van de BTC en de ETH op een door het hof te kiezen peildatum. Daarbij noemt de benadeelde partij een aantal mogelijkheden, te weten: datum uitspraak hof, datum uitspraak rechtbank en datum indiening vordering. Dit betreffen data die ver liggen na de datum van de onrechtmatige daad (het onder 1 bewezenverklaarde feit). Op die data hadden de betreffende cryptovaluta een aanzienlijk hogere koers dan op de datum van het onder 1 bewezenverklaarde feit. Het hof gaat niet mee in deze benaderingswijze.
Schadevergoeding moet de benadeelde in de positie brengen waarin hij zou hebben verkeerd zonder de onrechtmatige daad. Dat brengt mee dat in elk geval de vermogensschade die feitelijk op 3 december 2022 werd geleden moet worden vergoed. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft onbetwist gesteld dat op 3 december 2022 de koers van de BTC € 16.100,00 / € 16.200,00 was en van de ETH € 1.210,00 / € 1.230,00. Het hof zal uitgaan van het gemiddelde en komt daarmee op een schade van 0,5652 BTC x € 16.150,00 € 9.127,98 0,95988655 ETH x € 1.220,00 € 1.171,06 Totaal € 10.299,04
Verdachte zal in elk geval dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 december 2022 aan de benadeelde partij moeten vergoeden.
Het hof sluit zeker niet uit dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] meer schade heeft geleden door de diefstal van de cryptovaluta. De vraag of dat zo is, hangt naar het oordeel van het hof af van het antwoord op de vraag of de benadeelde partij [benadeelde partij 2] schade heeft geleden door het verlies van een kans. Het gaat dan om de kans op speculatiewinst. Om te beoordelen of daarvan sprake is, moeten goede en kwade kansen worden afgewogen (artikel 6:105 BW) .
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft gemotiveerd gesteld dat hij destijds voornemens was de betreffende BTC en ETH te behouden. Het hof acht dat in elk geval voor de eerste periode na december 2022 voldoende aannemelijk. Het is van algemene bekendheid dat de koers van de BTC en de ETH na december 2022 een stijgende lijn vertoonden. Dat brengt mee dat het (virtuele) vermogen van de benadeelde partij bij behoud van de gestolen cryptovaluta zou zijn gestegen. Het uitblijven van die (virtuele) stijging brengt naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs schade voor de benadeelde partij [benadeelde partij 2] met zich. Of daarvan sprake is, hangt samen met de vraag of en wanneer de benadeelde partij [benadeelde partij 2] de BTC en ETH had willen verkopen en of koerswisselingen daarbij van invloed zouden zijn geweest. Verder kan van belang zijn of de benadeelde partij [benadeelde partij 2] nieuwe/vervangende BTC en ETH heeft gekocht, of had kunnen kopen en wanneer hij dat heeft gedaan, of had kunnen doen.
Het ligt op de weg van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] om concrete feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen aangaande de gemiste kans en de daardoor geleden schade. Het hof constateert dat er in deze zaak daarover onvoldoende feitelijke duidelijkheid bestaat. Zo is het hof niets bekend over of de benadeelde partij [benadeelde partij 2] nieuwe BTC en/of ETH heeft gekocht en als dat zo is, of hij dat ook had gedaan wanneer de diefstal niet had plaatsgevonden. Verder is niets gesteld over wat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] zou hebben gedaan bij koersdalingen. Het hof is uit algemeen toegankelijke bronnen bekend dat er, ondanks de stijgende trend, in 2023 en nog meer in 2024 forse koersdalingen zijn geweest. Dit soort factoren moeten naar het oordeel worden meegewogen bij de beoordeling van de goede en kwade kansen. Om dat te kunnen doen, is een nadere feitelijke onderbouwing van de vordering nodig. Het hof zou daarvoor het onderzoek ter terechtzitting moeten heropenen. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding veroorzaken. Het hof zal de benadeelde partij [benadeelde partij 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering met betrekking tot de BTC en de ETH voor zover die uitstijgt boven het hiervoor genoemde bedrag van € 10.299,04.
Het hof betrekt hier ook bij dat de civiele procedure in het strafproces een eenvoudige procedure is die aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen biedt als een gewone civielrechtelijke procedure, onder meer omdat in de context van de strafrechtelijke procedure ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. De eisen die mogen worden gesteld aan een eerlijk proces brengen dan mee, dat het hof de hiervoor toegelichte niet-ontvankelijkheid uitspreekt (vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829).
Overige materiële schade
Met betrekking tot de overig door de benadeelde partij [benadeelde partij 2] gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat al de schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de totale materiële schade komt op een bedrag van € 11.453,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft de schade onderbouwd. Hij heeft lichamelijk letsel opgelopen (aan zijn hoofd en nek) door het geweld dat is gebruikt en heeft sindsdien psychische en cognitieve klachten (angstgevoelens, herbelevingen, schrikreacties, concentratieproblemen, slaapproblemen en vermoeidheidsklachten). Bij de benadeelde partij is een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, waarvoor hij nog steeds wordt behandeld (EMDR). Uit de bij het schadeformulier gevoegde stukken ter onderbouwing en de mondelinge toelichting op de terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat het onder 1 bewezenverklaarde feit een forse impact heeft gehad op de benadeelde partij [benadeelde partij 2] en dat hij tot de dag van vandaag de gevolgen en klachten daarvan ondervindt. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Gelet op het voorgaande is er sprake van nadeel zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Het hof heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en de Rotterdamse schaal, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Het hof heeft daarbij als richtsnoer genomen de bedragen die genoemd zijn in de categorie “middelzwaar” onder Posttraumatische stressstoornis, te weten € 5.500,- tot € 16.000,-. De hoogte van de immateriële schade kan daarom naar het oordeel van het hof naar billijkheid worden vastgesteld op € 12.000,-, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 december 2022 tot de dag van volledige betaling.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het onder 1 bewezenverklaarde feit samen met anderen gepleegd en zij zijn samen naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat wanneer de schadevergoeding door een mededader is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Veroordeling in de kosten
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 63 en 312 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
-
1 STK munitiedeel huls (omschrijving: PL0900-MD2R022183_764813);
-
1 STK hashish (omschrijving: PL0900-MD2R022183_764731).
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK sleutel (omschrijving: PL0900-MD2R022183_764732).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.599,95 (tweeduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 99,95 (negenennegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.599,95 (tweeduizend vijfhonderdnegenennegentig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 99,95 (negenennegentig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 23.453,44 (drieëntwintigduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 11.453,44 (elfduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 23.453,44 (drieëntwintigduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) bestaande uit € 11.453,44 (elfduizend vierhonderddrieënvijftig euro en vierenveertig cent) materiële schade en € 12.000,00 (twaalfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 152 (honderdtweeënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 december 2022.
De voorlopige hechtenis
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter, mr. E.W. van Weringh en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier, en op 6 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2022, genummerd PL0900-2022361384, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 616. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Pagina’s 45 t/m 47.
Pagina’s 54 t/m 55.
216 t/m 217 en 223.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2024, blad 1 en 4 (los bijgevoegd, proces-verbaal bevindingen omtrent 0,96 ETH).
Pagina 311.
Pagina’s 339 t/m 340.
HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.