Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003678-24

Uitspraakdatum: 6 oktober 2025

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 21 augustus 2024 met het parketnummer 16-232682-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004, wonende te [woonplaats] , thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren is gebracht.

Verder heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de advocaat, mr. K.J. Zeegers, namens de benadeelde partij, [benadeelde partij] , naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 12 september 2022 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen in/op het gezicht/hoofd van [benadeelde partij] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 12 september 2022 te [plaats] , althans in Nederland, aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende blindheid aan een oog, heeft toegebracht door met een vuurwapen in/op het gezicht/hoofd van [benadeelde partij] te schieten;

2.hij op of omstreeks 12 september 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een (omgebouwd) vuurwapen, pistool, van het merk BBM (Bruni), model GAP, kaliber 8mm K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;

3.hij op of omstreeks 12 september 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland,

  • een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk BBM (Bruni), model New Police, kaliber 8mmm K en/of

  • ( bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:

  • 1 scherpe patroon kaliber 7.65mm, merk S&B,
  • 4 scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merk S&B,
  • 13 patroonhulzen kaliber 7.65mm, merken S&B (12x) en GFL (1x),
  • 7 patroonhulzen kaliber 9mm Luger (9x19mm), merk S&B,
  • 2 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen) kaliber 8mm K, merk Walther,
  • 4 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm P.A. Blanc, merk S&B, en/of 2 zelfgemaakte projectielen passende in voornoemde omschreven patroonhulzen,
  • 17 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm PAK, merk Pobjeda,
  • 12 projectiele kaliber 7.65mm,
  • 8 projectielen kaliber 9 mm en/of
  • 15 stalen kogeltjes van diverse kalibers voorhanden heeft gehad;

4.hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

5.hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te [plaats] , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

6.hij op of omstreeks 12 september 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 82,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen ten aanzien van feiten 1 en 2

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank, te weten een bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag vrijgesproken dient te worden. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op dood oplevert. Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dit geval zijn de kracht van het schot (kinetische energie) alsmede de afstand tussen de schutter en het slachtoffer belangrijke factoren. Naar deze factoren is ook geen onderzoek verricht. Eenduidig concluderen dat een aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestond kan dan ook niet. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen, maar de verdachte komt een geslaagd beroep op noodweerexces toe.

Het oordeel van het hof

Bewijsmiddelen [1]

F. Laghzouai heeft verklaard dat er ruzie was tussen hem en verdachte over (een vergoeding voor) pakjes cocaïne die verdachte in de bosjes had gegooid, en [benadeelde partij] had opgepakt. Enkele dagen later, op 12 september 2022, leidde dit conflict tot een worsteling in de deuropening van de woning van verdachte, waarbij [benadeelde partij] , de verdachte, verdachtes broer en verdachtes vriend betrokken waren. De verdachte richtte op enig moment een pistool op [benadeelde partij] en schoot. [benadeelde partij] voelde dat hij in zijn oog geraakt werd. De kogel zit nog steeds in zijn oog en kan er niet uit omdat de schade dan groter wordt.[2]

Uit een letselrapportage van de GGD volgt dat er een kogel van een luchtdrukpistool in de apex van de orbis aanwezig is. Het slachtoffer is hierdoor blijvend blind aan zijn rechteroog. Er zijn geen operatieve of medicamenteuze therapeutische opties.[3]

Een buurtbewoner heeft het schietincident, dat plaatsvond aan de [straat] te [plaats] , gefilmd en de beelden aan de politie overgedragen. Verbalisant ziet op de beelden dat er drie personen bij het voertuig van [benadeelde partij] staan, waaronder [benadeelde partij] zelf. Vervolgens is er een hoop geschreeuw te horen. Daarna komt de woning aan de [straat] in beeld. [benadeelde partij] staat bij het open raam, gooit de raambekleding van dit raam omhoog en is met zijn bovenlichaam door de raamopening deels in de woning. Vervolgens is er een harde knal te horen die vermoedelijk uit de woning komt. [benadeelde partij] stapt achteruit en grijpt met zijn hand naar zijn gezicht. Daarna loopt hij weg in de richting van zijn voertuig.[4]

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bang was toen [benadeelde partij] door het keukenraam naar binnen wilde komen. De verdachte stond toen in de woonkamer. Het wapen had hij uit de schuur gehaald. Hij hield zijn arm gestrekt naar voren, keek weg en schoot.[5]

Verbalisanten troffen op 12 september 2022 in de achtertuin van de woning van de verdachte te [plaats] achter de afvalbakken een vuurwapen aan, namelijk een zwartkleurig metalen pistool. De patroonhouder was leeg. In de kamer zat een huls in de loop geklemd.[6]

Het wapen dat in de achtertuin is aangetroffen, betreft van origine een alarmpistool, merk BBM (Bruni), model GAP, kaliber 8mm K. In originele staat is, van fabriekswege, de loop net na de kamer volledig afgedicht. Bij dit voorwerp bleek de loop volledig open te zijn. Hierdoor kunnen er projectielen door de loop worden verschoten. Het betreft een vuurwapen van categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.[7]

Beoordelingskader (voorwaardelijk) opzet

Bij opzet (‘vol opzet’) is sprake van willens en wetens handelen. De dader heeft daarbij zijn wil gericht op de handeling en het gevolg daarvan. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals in dit geval de dood dan wel het zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.

Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair

Bij het beantwoorden van de vraag welke strafbare gedraging voormelde handelingen opleveren, ziet het hof zich onder meer voor de vraag gesteld of de verdachte een (ook voor vol opzet vereiste) aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden door de kogel die door toedoen van verdachte het gezicht van [benadeelde partij] heeft getroffen.

Uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte terwijl hij in de woonkamer stond heeft geschoten met een omgebouwd alarmpistool en dat de kogel het oog van [benadeelde partij] heeft getroffen. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat op basis hiervan niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat [benadeelde partij] hierdoor zou komen te overlijden. Het dossier bevat onvoldoende informatie over de kogel die in het gezicht van [benadeelde partij] is gekomen. Daarnaast bevat het dossier geen medische informatie waaruit volgt wat de kans is dat [benadeelde partij] zou komen te overlijden. Verder kan het hof op basis van het dossier niet vaststellen op welke afstand door de verdachte is geschoten. Het hof kan enkel vaststellen dat de kogel alleen door zacht weefsel is doorgedrongen. Of het wapen, de kogel en de afstand van schieten geschikt waren om verder in het hoofd door te dringen (wat feitelijk ook niet gebeurd is), is op basis van het onderhavige dossier niet vast te stellen. Dit maakt dat het hof de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal vrijspreken.

Bewezenverklaring ten aanzien van feit 1 subsidiair

Het hof is van oordeel dat het door de verdachte aan [benadeelde partij] toegebrachte letsel – hij is blijvend blind aan zijn rechteroog geworden – zwaar lichamelijk letsel oplevert. De volgende vraag die het hof moet beantwoorden is of de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op het toebrengen van dit zwaar lichamelijk letsel. Het hof is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij] . De vervolgvraag is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.

Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen volgt dat sprake was van door het handelen van de verdachte ontstaan van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden bewust heeft aanvaard. De verdachte heeft namelijk vanuit zijn woning met een omgebouwd alarmpistool geschoten in de richting van [benadeelde partij] , die op dat moment door het keukenraam hing, en daarbij heeft de kogel het rechteroog van [benadeelde partij] getroffen. Het hof acht gelet hierop het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring ten aanzien van feit 2

Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht het hof ook het onder 2 tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen voor feit 3

Het feit is door de verdachte begaan. De verdachte heeft het onder 3 tenlastegelegde bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:

  • een proces-verbaal van bevindingen.[9]

Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen voor feiten 4 en 5

Het feit is door de verdachte begaan. De verdachte heeft het onder 4 en 5 tenlastegelegde bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:

  • een proces-verbaal van bevindingen.[11]

Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof het onder 4 en 5 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsmiddelen voor feit 6

Het feit is door de verdachte begaan. De verdachte heeft het onder 6 tenlastegelegde bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:

  • een proces-verbaal van bevindingen.[13]

Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen acht het hof het onder 6 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

  1. subsidiairhij op 12 september 2022 te [plaats] , aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten blijvende blindheid aan een oog, heeft toegebracht door met een vuurwapen in het gezicht van [benadeelde partij] te schieten;

2.hij op 12 september 2022 te [plaats] , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd vuurwapen, pistool, van het merk BBM (Bruni), model GAP, kaliber 8mm K., zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;

3.hij op 12 september 2022 te [plaats] ,

  • een wapen van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarmpistool, merk BBM (Bruni), model New Police, kaliber 8mmm K en

  • munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:

  • 1 scherpe patroon kaliber 7.65mm, merk S&B,
  • 4 scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merk S&B,
  • 13 patroonhulzen kaliber 7.65mm, merken S&B (12x) en GFL (1x),
  • 7 patroonhulzen kaliber 9mm Luger (9x19mm), merk S&B,
  • 2 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen) kaliber 8mm K, merk Walther,
  • 4 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm P.A. Blanc, merk S&B, en 2 zelfgemaakte projectielen passende in voornoemde omschreven patroonhulzen,
  • 17 afgevuurde knalpatronen (patroonhulzen), kaliber 9mm PAK, merk Pobjeda,
  • 12 projectiele kaliber 7.65mm,
  • 8 projectielen kaliber 9 mm en
  • 15 stalen kogeltjes van diverse kalibers voorhanden heeft gehad;

4.hij op tijdstippen in de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te [plaats] , meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;

5.hij op tijdstippen in de periode van 7 mei 2022 tot en met 12 september 2022 te [plaats] , meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;

6.hij op 12 september 2022 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 82,6 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op: zware mishandeling.

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 4 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Het onder 5 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Het onder 6 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte een geslaagd beroep toekomt op noodweerexces. Hiertoe heeft zij – kort samengevat – aangevoerd dat het agressieve handelen van aangever [benadeelde partij] een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding betrof. Er was geen reële en redelijke mogelijkheid voor de verdachte om zich aan de aanranding te onttrekken. Het verdedigingsmiddel, te weten het gebruik van een vuurwapen, stond niet in een redelijke verhouding tot de ernst van de aanval, maar [benadeelde partij] was razend en ook het tonen van het vuurwapen maakte geen enkele indruk op hem. Toen [benadeelde partij] een metalen tuinlamp tegen het raam gooide en een baksteen en een bloempot door het raam gooide en zelf ook naar binnen wilde komen, is de verdachte in totale paniek geraakt. De verdachte heeft op [benadeelde partij] geschoten als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging die door de wederrechtelijke aanranding is veroorzaakt. De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er sprake was van noodweerexces.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal meent dat geen sprake was van noodweerexces. De veronderstelde hevige gemoedsbeweging was beperkt in intensiteit. De verdachte heeft zich naar eigen zeggen wel gerealiseerd dat het gebruik van het wapen buitenproportioneel was, maar heeft er toch bewust voor gekozen het te gebruiken. Nu hij kennelijk in staat was er over na te denken, komt hem geen beroep op noodweerexces toe. Daarnaast lijkt verdachte niet snel onder de indruk te zijn.

Het oordeel van het hof

Vooropgesteld moet worden dat als door de verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, de rechter zal moeten onderzoeken of de voorwaarden daarvoor zijn vervuld. Die voorwaarden houden in dat het begane feit noodzakelijk was voor de verdediging van zijn eigen of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden ook is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. De vraag of een gedraging noodzakelijk is voor die verdediging – waarmee de proportionaliteits- en subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – kan niet in zijn algemeenheid beantwoord worden. Bij de beslissing daaromtrent zijn de feitelijke omstandigheden van het geval van belang.

Van noodweerexces is sprake bij een “overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging”, dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Er is dan voor een zwaarder verdedigingsmiddel gekozen dan noodzakelijk was. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat hiervan pas sprake is als:

Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg”, is de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden van belang, maar ook de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.[14]

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de overwegingen ten aanzien van het beroep op noodweer(exces) die hieronder cursief zijn weergegeven en maakt deze tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet aldus worden gelezen: het hof.

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [benadeelde partij] is op 12 september 2022 naar de woning van verdachte gegaan, waar het tot een worsteling is gekomen tussen verdachte en [benadeelde partij] . Verdachte is zijn woning binnengegaan, waarna [benadeelde partij] een metalen tuinlamp tegen het onderste raam van de voordeur heeft aangegooid, daarna een baksteen uit de voortuin gepakt en die door het raam van de voordeur gegooid en later gooide hij een bloempot door het keukenraam. [benadeelde partij] heeft de raambekleding van het keukenraam omhoog gedaan en zijn bovenlichaam (deels) in de woning gebracht. Verdachte heeft op enig moment een wapen uit de schuur gehaald en daarmee gedreigd door het wapen door te laden. Vervolgens heeft hij geschoten en [benadeelde partij] vlak onder diens oog geraakt.

Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [benadeelde partij] , die immers probeerde de woning van verdachte binnen te dringen en daarbij gewelddadig optrad.

De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Weliswaar zocht [benadeelde partij] steeds weer de confrontatie op, terwijl verdachte zich probeerde terug te trekken in zijn woning, maar op het moment dat [benadeelde partij] met zijn bovenlichaam door het keukenraam hing, kon hij richting verdachte en diens broer weinig beginnen, omdat hij op dat moment ongewapend was. Verdachte heeft er niet voor gekozen om zich op een minder ingrijpende manier te verdedigen, maar heeft met een pistoolschot richting het hoofd de grenzen van een noodzakelijke verdediging in verregaande mate overschreden. Verdachte kan zich om die reden niet beroepen op noodweer. De vraag is echter of verdachte een beroep toekomt op noodweerexces.

Verdachte heeft, na aanvankelijk te hebben ontkend dat hij had geschoten, over zijn gemoedstoestand bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij bang was, in shock en in paniek.

De rechtbank stelt vast dat bij verdachte sprake was van een gemoedsbeweging, maar dat deze van beperkte intensiteit was. De rechtbank ontleent dit aan het volgende. Verdachte is op enig moment naar de schuur gelopen om een vuurwapen te halen. Daarmee heeft hij reeds enige distantie gecreëerd ten opzichte van de wederrechtelijke aanranding door [benadeelde partij] in de woning. Verder heeft verdachte verklaard dat hij het wapen twee of drie keer heeft neergelegd omdat hij erover twijfelde om te schieten en daarbij dacht: ik moet dit niet doen. Ook heeft hij het wapen naar eigen zeggen een aantal keren doorgeladen in de hoop [benadeelde partij] af te schrikken. Daaruit blijkt dat verdachte in staat was zich enigermate te bezinnen op wat hij aan het doen was en zou gaan doen. Verdachte werd dus niet geheel overmand door emoties, zoals hevige angst of blinde paniek, maar heeft gehandeld met een zekere rationaliteit en een bepaalde mate van doelgerichtheid. De rechtbank weegt hierbij ook mee, dat – hoewel sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding – aangever zich nog niet in de woning bevond, en op enige afstand heeft gestaan van verdachte.

Omdat aldus de gemoedsbeweging van beperkte intensiteit is geweest en verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging in verregaande mate heeft overschreden oordeelt de rechtbank dat het niet aannemelijk is dat die gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor dit verregaande verdedigingsmiddel. Kortom: de rechtbank vindt het voorstelbaar dat verdachte bang is geweest, maar die angst was ook weer niet dusdanig heftig en overweldigend dat dit een pistoolschot op het hoofd kan verontschuldigen.

Het beroep op noodweerexces wordt daarom verworpen.

Nu ook verder niet van een andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is het hof van oordeel dat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

Het standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis van de rechtbank, ook voor wat betreft de strafoplegging, door het hof bevestigd wordt.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft, mocht het hof tot een bewezenverklaring van alle feiten komen, verzocht om rekening te houden met het volgende. Verdachte was ten tijde van het feit minderjarig (17 jaar), waardoor het jeugdstrafrecht van toepassing is. Ten aanzien van de handel in verdovende middelen was de duur en frequentie laag. Verder is er sprake van een lang tijdsverloop. Ten aanzien van de persoon van de verdachte is duidelijk dat pedagogische beïnvloeding een gepasseerd station is. De verdachte is nu volwassen en functioneert nagenoeg zelfstandig. Ook wordt verzocht om rekening te houden met de rol van aangever [benadeelde partij] . Hij heeft zich onjuist richting de verdachte gedragen en veel schade aan de woning van de verdachte toegebracht. Bovendien is deze gebeurtenis ook voor de verdachte traumatisch. Tot slot betreurt de verdachte dat [benadeelde partij] aan één oog blind is geraakt.

Het oordeel van het hof

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Toepassen volwassenstrafrecht

Op de terechtzitting van het hof van 22 september 2025 zijn meerdere zaken van de verdachte inhoudelijk gelijktijdig behandeld, te weten onder meer de zaken met parketnummers 21-003678-24 en 21-003680-24. Het hof stelt vast dat de verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in de zaak met parketnummer 21-003678-24 minderjarig was en ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten in de zaak met parketnummer 21-003680-24 meerderjarig was. Het hof doet in deze zaken gelijktijdig uitspraak op 6 oktober 2025.

Op grond van artikel 495, vierde lid, Sv is de kinderrechter/meervoudige kamer bevoegd kennis te nemen van een strafbaar feit of strafbare feiten, die zijn begaan nadat de verdachte de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt indien de vervolging van dat feit of deze feiten gelijktijdig plaatsvindt met de vervolging van verdachte ter zake van een strafbaar feit bedoeld in artikel 488, tweede lid, Sv.

Op grond van artikel 495, vijfde lid, Sv kan bij toepassing van het vierde lid de rechter recht doen volgens de artikelen 77g tot en met 77gg Sr (dus het jeugdstrafrecht) indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.

Bij gelijktijdige berechting van meerdere feiten die deels vóór en deels ná het bereiken van de leeftijd van achttien zijn begaan, zal het hof een keuze moeten maken voor het toe te passen sanctiestelsel. Het uitgangspunt is dat in die gevallen het volwassenenstrafrecht wordt toegepast, tenzij het hof in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan grond vindt voorde toepassing van het jeugdstrafrecht.

Het hof stelt vast dat de hiervoor genoemde zaken weliswaar niet gevoegd door de rechtbank zijn behandeld en dat de zaken tot afzonderlijke vonnissen hebben geleid, maar dat de behandeling van het hoger beroep tegen beide vonnissen gelijktijdig heeft plaatsgevonden. Daarom kunnen naar het oordeel van het hof de regels van artikel 495 leden 4 en volgende Sv in deze zaak worden toegepast.

Het hof heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering van 18 september 2025. Hieruit volgt dat de verdachte vanaf jonge leeftijd politie- en justitiecontacten heeft waarbij de ernst van de delicten toeneemt. Gelijktijdig met de onderhavige strafzaak wordt verdachte veroordeeld voor de betrokkenheid bij een gewelddadige en gewapende overval op een man, die hij gepleegd heeft terwijl zijn voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak was geschorst. De verdachte is naast de onderhavige en de gelijktijdig behandelde zaak verdachte in weer een andere strafzaak betrokken, waarvoor hij momenteel in preventieve hechtenis verblijft. Dit betreffen meerdere woninginbraken die eind 2024/begin 2025 (ook tijdens de lopende schorsing van zijn voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak en die van de gelijktijdig behandelde strafzaak) gepleegd zouden zijn. Hoewel verdachte voor die woninginbraken nog niet veroordeeld is, heeft hij ter zitting wel aangegeven dat hij voornemens is die woninginbraken te gaan bekennen. Het hof vindt het zorgelijk dat de verdachte in een relatief korte periode meerdere malen voor ernstige feiten in aanraking komt met politie en justitie.

De verdachte is gedurende lange tijd in beeld bij de reclassering geweest. SAVE (jeugdreclassering) stelt vast dat er geen sprake meer is van enige vorm van pedagogische beïnvloeding en dat de verdachte onvoldoende behandelmotivatie heeft. Tijdens zijn begeleidingstraject bij de volwassenreclassering was er evenmin sprake van enige motivatie voor gedragsverandering. Hoewel de verdachte zich hield aan de voorwaarden en zijn afspraken nakwam, gaf hij weinig inzicht in zijn leven en bleef hij recidiveren. De verdachte lijkt te verharden in criminaliteit en er is sprake van een pro-criminele houding. Hij lijkt bewust delictgedrag te vertonen en (nog) niet de intentie te hebben hiermee te stoppen. Zijn houding, psychosociale problematiek (persoonlijkheidsproblematiek) en een negatief sociaal netwerk, lijken hieraan ten grondslag te liggen. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden om met interventies gedragsverandering te realiseren. De reclassering schat het risico op recidive als hoog en het risico op onttrekken aan de voorwaarden als gemiddeld. Verder ziet de reclassering geen aanwijzingen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Er lijkt geen sprake van een kwetsbaarheidspositie bij de verdachte. Er is geen sprake van een beneden gemiddeld functioneren. De verdachte lijkt in staat zijn eigen gedrag te organiseren en hij gedraagt zich naar zijn (volwassen) leeftijd.

Het hof ziet in de persoon van de verdachte, zoals hierboven omschreven, dan wel de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel van toepassing van het volwassenstrafrecht. Uit het rapport van de reclassering volgt dat er geen sprake meer is van enige pedagogische beïnvloeding. Verder heeft de verdachte ook zelf op de terechtzitting van het hof verklaard dat hij beter in een penitentiaire inrichting past dan in een justitiële jeugdinrichting. De verdachte zal daarom worden berecht op grond van het volwassenstrafrecht met het daarbij behorende sanctiestelsel.

Overwegingen ten aanzien van de straf

Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de straftoemeting die hieronder cursief zijn weergegeven en maakt deze tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet aldus worden gelezen: het hof. Verbeteringen en aanvulling door het hof in deze overwegingen zijn niet in cursief weergegeven. Het hof merkt verder op dat het ondanks dat het bij feit 1 tot een minder zware bewezenverklaring komt, van oordeel is dat de overwegingen van de rechtbank kunnen worden overgenomen.

De aard en de ernst van de feiten

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan eenzware mishandelingdoor met een omgebouwd alarmpistool op het slachtoffer te schieten. De kogel raakte het slachtoffer onder diens oog en als gevolg daarvan is hij aan dat oog blijvend blind. De rechtbank vindt het heel ernstig dat verdachte, die nog jong is, ten eerste over een vuurwapen beschikte en ten tweede dat vuurwapen ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Door zijn handelen heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en zijn gevoel van veiligheid. Feiten als de onderhavige versterken daarnaast de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid op straat. Meerdere mensen zijn getuige geweest van wat verdachte heeft gedaan. Tegelijkertijd weegt de rechtbank mee dat het slachtoffer zich ook niet onbetuigd heeft gelaten in de ruzie en dat hij eveneens heeft bijgedragen aan een situatie die ook voor verdachte intimiderend is geweest.

Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens en bijbehorende munitie die hij bewaarde in de achtertuin en schuur van zijn woning. Het behoeft geen verdere uitleg dat het voorhanden hebben van dergelijke wapens en munitie een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengt, waarvan de gevolgen desastreus kunnen zijn,zoals ook in de onderhavige strafzaak is gebleken.

Ten slotte heeft verdachte zich, binnen een periode van zo’n vier maanden, schuldig gemaakt aan de handel in hard- en softdrugs en aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat hard- en softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen veelal met zich brengt en het overlast gevende gedrag waaraan verslaafden zich vaak schuldig maken. Verdachte heeft dit mede in stand gehouden.

De persoon van de verdachte

Het hof heeft gelet op het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast volgt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is.

Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van 12 januari 2023, opgemaakt door drs. [psychiater] , onder supervisie van drs. [kinder- en jeugdpsychiater] . Er is bij verdachte sprake van een norm-overschrijdend gedragsstoornis die is ontstaan in de adolescentie, en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Het is aannemelijk dat verschillende aspecten van deze stoornis van invloed zijn geweest op de gedragskeuze van verdachte, maar het is onduidelijk gebleven op welke wijze en in welke mate dit het geval is geweest. De psychiaters onthouden zich van advies over de mate van toerekenen ten aanzien van de zware mishandeling. Wat betreft het tenlastegelegde wapenbezit zien de psychiaters geen redenen om een vermindering van de mate van toerekenen te onderbouwen. Het recidiverisico wordt (zonder interventie) ingeschat op matig tot hoog.

Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapport van 12 januari 2023, opgemaakt door [GZ-psycholoog] Ook zij concludeert dat er bij verdachte sprake is van een ernstige norm-overschrijdend gedragsstoornis. Omdat verdachte ontkende te hebben geschoten, kon er geen onderbouwde uitspraak worden gedaan over de mate van toerekenen. De kans op gewelddadige recidive zonder interventie wordt al met al als matig tot hoog ingeschat.

De op te leggen straf

Het hof stelt vast dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet heeft plaatsgevonden binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Nu de strafvorderlijke regels van het jeugdrecht wel van toepassing zijn in deze strafzaak, wordt als uitgangspunt een behandeling binnen zestien maanden als redelijk beschouwd. Het hof neemt als uitgangspunt van de aanvang van de redelijke termijn de dag waarop de inverzekeringstelling van de verdachte is bevolen, te weten op 13 september 2022. Vervolgens is de verdachte veroordeeld door de rechtbank op 21 augustus 2024. Het hof stelt derhalve een overschrijding vast in eerste aanleg van ruim zeven maanden die niet aan de verdachte is toe te rekenen.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof passend en geboden de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Hoewel het hof, anders dan de rechtbank, het volwassensanctierecht toepast, is deze straf voor wat betreft duur gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf. Het hof heeft in deze straf verdisconteerd dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden en dat verdachte op grond van het volwassenstrafrecht wordt berecht terwijl hij de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij minderjarig was.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van de verdachte is met ingang van 6 oktober 2022 geschorst.

Het hof stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat een vrijheidsbenemende straf of maatregel wordt opgelegd van ten minste even lange duur als de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, geen toereikende grond vormt voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Die beslissing moet berusten op een afweging van de belangen van strafvordering en de belangen van de verdachte. Bij het maken van die afweging staat voorop dat voorlopige hechtenis als ingrijpend dwangmiddel terughoudend moet worden toegepast. Die beslissing moet een op de voorliggende zaak toegesneden motivering bevatten waaruit blijkt dat de rechter de genoemde belangenafweging heeft gemaakt en dat in het concrete geval (alsnog) voortzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. In die belangenafweging kan worden betrokken dat de verdachte wordt veroordeeld en dat daarbij een straf of maatregel van een zekere duur wordt opgelegd, in die zin dat daarmee een groter gewicht toekomt aan de desbetreffende grond(en) voor de voorlopige hechtenis. Ook kan daarin een rol spelen in hoeverre de verdachte zich heeft gehouden aan de specifieke schorsingsvoorwaarden en wat het effect daarvan is geweest.[15]

Het hof constateert dat de verdachte momenteel gedurende langere tijd in voorlopige hechtenis zit omdat hij verdacht wordt van een reeks woninginbraken die hij gepleegd zou hebben in vereniging. Het is een gegeven dat bij het vastzitten in het kader van een voorlopige hechtenis ernstige bezwaren vastgesteld dienen te worden door de rechter. Het hof gaat er dan ook vanuit dat dit bij de verdachte het geval is. Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof verklaard dat hij in die zaken voornemens is om een bekennende verklaring af te leggen. Daarnaast wordt verdachte door dit hof gelijktijdig veroordeeld voor het plegen van een gewapende overval op een persoon. Die overval heeft eveneens plaatsgevonden tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis in de onderhavige strafzaak. Hieruit volgt dat verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis die inging op 6 oktober 2022, onder meer bestaande uit het zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Het hof acht bij zijn oordeel ook van belang dat de reclassering het risico op recidive als hoog inschat en het onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld inschat. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdachte in de onderhavige zaak wordt veroordeeld voor een ernstig feit en dat dit heeft geleid tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur langer dan het door hem ondergane voorarrest. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de strafvorderlijke belangen dat de voorlopige hechtenis weer komt te herleven zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte en dat voorzetting van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis in dit geval noodzakelijk is. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en de voorlopige hechtenis van de verdachte herleeft.

Beslag

Onttrekking aan het verkeer

Het hof zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten wapens (nummers 3 t/m 6, 8 en 9 op de beslaglijst), munitie (nummers 2 en 7 op de beslaglijst) en verdovende middelen (nummers 13, 18 en 19 op de beslaglijst), onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van en met betrekking tot deze voorwerpen zijn de onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde feiten begaan.

Teruggave aan de rechthebbende

Het hof zal teruggave gelasten aan de rechthebbende van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

  • jas (nummer 1 op de beslaglijst);

  • smartphones/telefoons (nummers 10, 12, 14, 15 en 17 op de beslaglijst).

Uit het dossier volgt dat op de geldbedragen € 1.500,00 (nummer 11 op de beslaglijst) en € 200,00 (nummer 16 op de beslaglijst) conservatoir beslag ligt, zodat het hof daar geen beslissing op zal nemen.[16]

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 70.958,13, bestaande uit € 958,13 aan materiële schade, € 50.000,- aan immateriële schade en € 20.000,- aan mogelijke toekomstige schade. Ten aanzien van deze laatste post wordt door de benadeelde partij verzocht hem niet-ontvankelijk verklaren. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 17.074,88, bestaande uit € 574,88 aan materiële schade en € 16.500,- aan immateriële schade, dit bedrag is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.

De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft verzocht het toe te kennen bedrag aan immateriële schadevergoeding aanzienlijk lager vast te stellen vanwege eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Wat de verdediging betreft is een verdeling van 50/50 redelijk. Verzocht is om hoogstens € 24.000,00 toe te kennen voor de immateriële schade. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de verdediging geen opmerkingen.

Het oordeel van het hof

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag.

Materiële schade

Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade is voldoende onderbouwd. Deze schade ter hoogte van € 958,13 komt voor vergoeding in aanmerking.

Immateriële schade

Voorts staat vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij heeft de schade onderbouwd. Bij de benadeelde partij is blijvend lichamelijk letsel vastgesteld. Daardoor is sprake van nadeel zoals bedoeld in artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Het hof heeft bij de vaststelling van de hoogte van het immateriële schadebedrag acht geslagen op vergelijkbare zaken en de Rotterdamse schaal, een ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen. Daarin is ten aanzien van letsel aan zintuigen, meer specifiek het volledig verlies van het zich in één oog een indicatie voor een smartengeldbedrag genoemd van € 34.000,- tot € 37.000,-. De hoogte van de immateriële schade wordt door het hof naar billijkheid vastgesteld op € 35.000,-.

Correctie wegens ‘eigen schuld’ ingevolge artikel 6:101 BW

Het hof is van oordeel dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Er is daarom reden om de vergoedingsplicht te verminderen door de schade over de benadeelde partij en de verdachte te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, waarbij het hof de verdeling zal corrigeren omdat de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en de andere omstandigheden van het geval eist.

Het hof stelt vast dat de benadeelde partij heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, nu hij de verdachte in eerste instantie heeft opgezocht en ook is doorgegaan met het opzoeken van de confrontatie met de verdachte bij zijn woning, waarbij ook hij gewelddadig is geweest. Dit ging door toen de verdachte zich in zijn woning had teruggetrokken. De uiteindelijke schade is dus mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Naar het oordeel van het hof is het ontstaan van de schade voor 30% aan de benadeelde partij toe te rekenen en voor 70% aan de verdachte. Het hof heeft daarbij enerzijds betrokken dat de benadeelde partij zich weliswaar (ook) gewelddadig richting de verdachte heeft gedragen en de confrontatie bleef opzoeken hetgeen heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, maar anderzijds dat de benadeelde partij onder de gegeven omstandigheden niet hoefde te verwachten dat de verdachte (vervolgens) ernstig normoverschrijdend en gevaarzettend gedrag zou vertonen door met een omgebouwd alarmpistool vanuit zijn woning te schieten in de richting van de benadeelde partij. Gelet op de ernst van het letsel bij de benadeelde partij, te weten blijvende blindheid aan één oog, brengt de billijkheid in het onderhavige geval verder mee dat de verdachte 80% van de schade aan de benadeelde partij dient te vergoeden. Het vorenstaande betekent dat zowel de verdachte als de benadeelde partij een deel van de kosten en geleden schade zullen dienen te dragen. Gelet daarop zal het hof voor wat betreft de materiële schade een bedrag van € 766,50 (80 procent van € 958,13) toewijzen. Voor wat betreft de immateriële schade stelt het hof vast dat de verdachte gehouden is tot betaling van een bedrag van € 28.000,- (80 procent van € 35.000,-).

Totale vergoeding

Het hof zal daarom de vordering tot het bedrag van € 28.766,50 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 september 2022 tot de dag van volledige betaling.

Overige gevorderde schade

Het hof zal de vordering voor het overige afwijzen. Voor wat betreft de gevorderde mogelijk toekomstige schade van € 20.000,- zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu namens de benadeelde partij geen nadere feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat deze schade inmiddels is geleden of nog zal ontstaan.

Veroordeling in de kosten

Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 36b, 36c, 36f, 57, 63 en 302 Sr en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

  • munitie (omschrijving onder nr. 2 op de beslaglijst: G3044993);

  • vuurwapen/patroonhouder (omschrijving onder nr. 3 op de beslaglijst: G3044994);

  • vuurwapen/pistool (omschrijving onder nr. 4 op de beslaglijst: G3044995);

  • vuurwapen/patroonhouder (omschrijving onder nr. 5 op de beslaglijst: G3044996);

  • vuurwapen/pistool (omschrijving onder nr. 6 op de beslaglijst: G3044997);

  • munitie/kogelpatroon (omschrijving onder nr. 7 op de beslaglijst: G3044998);

  • vuurwapen/alarmpistool (omschrijving onder nr. 8 op de beslaglijst: G3044999);

  • vuurwapen/patroonhouder (omschrijving onder nr. 9 op de beslaglijst: G3045001);

  • verdovende middelen/hennep (omschrijving onder nr. 13 op de beslaglijst: G3045012);

  • 2 zakjes met weed (omschrijving onder nr. 18 op de beslaglijst: G3045026);

  • gripzakje met wit poeder (omschrijving onder nr. 19 op de beslaglijst: G3089399).

Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

  • kleding en schoeisel/jas (omschrijving onder nr. 1 op de beslaglijst: G3044971);

  • smartphone (omschrijving onder nr. 10 op de beslaglijst: G3045002);

  • smartphone (omschrijving onder nr. 12 op de beslaglijst: G3045005);

  • telefoon (omschrijving onder nr. 14 op de beslaglijst: G3045013);

  • telefoon (omschrijving onder nr. 15 op de beslaglijst: G3045020);

  • telefoon (omschrijving onder nr. 17 op de beslaglijst: G3045024).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 28.766,50 (achtentwintigduizend zevenhonderdzesenzestig euro en vijftig cent) bestaande uit**€ 766,50 (zevenhonderdzesenzestig euro en vijftig cent) materiële schade en € 28.000,00 (achtentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening**.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 22.000,00 (tweeëntwintigduizend euro) aan immateriële schade af.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 28.766,50 (achtentwintigduizend zevenhonderdzesenzestig euro en vijftig cent) bestaande uit € 766,50 (zevenhonderdzesenzestig euro en vijftig cent) materiële schade en € 28.000,00 (achtentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 90 (negentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 september 2022.

De voorlopige hechtenis

Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis. Aldus gewezen door mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter, mr. E.W. van Weringh en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier, en op 6 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 oktober 2023, genummerd MD2R022131-147, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina’s 95 t/m 97.

Pagina’s 265 t/m 266.

Pagina’s 108 t/m 109.

Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van het hof op 22 september 2025.

Pagina’s 141 t/m 143.

Pagina’s 178 t/m 179.

Pagina’s 141 t/m 143.

Pagina’s 179 t/m 180 en 181 t/m 182.

Pagina’s 205 t/m 206 en 221 t/m 229.

Pagina’s 231 t/m 240.

Pagina’s 66 t/m 67.

Pagina’s 126 t/m 126.

HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.

HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.

Proces-verbaal van conservatoir beslag onder zichzelf d.d. 22 maart 2023, p. 2.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 oktober 2023, genummerd MD2R022131-147, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Pagina’s 95 t/m 97.

Pagina’s 265 t/m 266.

Pagina’s 108 t/m 109.

Verklaring van de verdachte op de terechtzitting van het hof op 22 september 2025.

Pagina’s 141 t/m 143.

Pagina’s 178 t/m 179.

Pagina’s 179 t/m 180 en 181 t/m 182.

Pagina’s 231 t/m 240.

Pagina’s 126 t/m 126.

HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456.

HR 24 juni 2025, ECLI:NL:HR:2025:987.

Proces-verbaal van conservatoir beslag onder zichzelf d.d. 22 maart 2023, p. 2.