ECLI:NL:GHARL:2025:6055 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 3 oktober 2025
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005058-24 Uitspraak d.d. 3 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 8 november 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-035727-23 en 16-002317-24, tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999, wonende te [adres] .
1 Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
2 Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.I. Keukens, en de advocaten en/of gemachtigde van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
3 Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 november 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van poging tot doodslag, openlijke geweldpleging gepleegd tegen personen en goederen en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de vorderingen van de benadeelde partijen. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
4 Oplegging van straf
Standpunt van het openbaar ministerie De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd dat de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uur.
Oordeel van het hof De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden.
Ernst van de feiten De verdachte heeft zich op 3 februari 2023 schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op slachtoffer [benadeelde 1] . Hij heeft het (vluchtende) slachtoffer tot aan zijn eigen woning achtervolgd, en heeft hem daar met een houten paal of knuppel zo hard op het hoofd geslagen, dat [benadeelde 1] daardoor een schedelbasisfractuur heeft opgelopen. Tot op de dag van vandaag heeft [benadeelde 1] last van de ernstige gevolgen van dit feit. Hij functioneert nog steeds niet op zijn oude niveau, en de verwachting is dat hij hier nog heel lang last van zal blijven houden.
De verdachte heeft zich diezelfde avond ook schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen slachtoffers [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door hen onder andere met diezelfde houten paal of knuppel te slaan. Ook zij waren op de vlucht voor de verdachte en diens broer en/of vader.
Het hof overweegt dat de slachtoffers bij elkaar aanwezig waren voor een vriendschappelijke chill-avond en helemaal niets te maken hadden met de ruzie binnen de familie van de verdachte. Er was sprake van volstrekt zinloos en heel heftig geweld, dat veel lichamelijk en psychisch leed bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. Maar daar blijft het niet bij. Dit soort acties zorgt ook voor veel verontwaardiging en onrust binnen de samenleving als geheel.
Daarnaast heeft de verdachte zich op 21 januari 2023 schuldig gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van slachtoffer [benadeelde 4] . Hij heeft hem zonder noemenswaardige aanleiding zo hard geslagen en/of geschopt dat het slachtoffer daardoor een armfractuur heeft opgelopen. De verdachte heeft zich zonder enige reden uiterst agressief gedragen. Aldus handelende heeft de verdachte ernstig en op ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die als gevolg van het gebeurde zwaar lichamelijk en psychische letsel heeft opgelopen waar hij tot op de dag van vandaag last van heeft. Door deze zware, zinloze geweldsuitbarstingen zoals hierboven beschreven worden in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd. Het hof rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 20 augustus 2025. Hieruit volgt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Het hof houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting naar voren komen. Uit het reclasseringsadvies van 11 augustus 2025 blijkt dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten geen stabiel familiaal vangnet had. De verdachte heeft zich laten meeslepen in een conflict van zijn vader, van wie hij kennelijk inmiddels afstand heeft genomen. Bij de verdachte is agressieproblematiek geconstateerd, waartoe de verdachte tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis een zogeheten Cova-training heeft gevolgd en met succes heeft afgerond. Daarnaast heeft de verdachte verklaard baat te hebben gehad bij een door hem gevolgde psychiatrische therapie.
De verdachte heeft ter terechtzitting blijk gegeven van inzicht in de ernst van de door hem gepleegde feiten en de consequenties daarvan, wat heeft geleid tot een veranderde levenshouding. Dit wordt ook door de reclassering en door de ingebrachte werkgeversverklaring bevestigd. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij zijn baan in de bouw vreest te verliezen bij langdurige detentie. De reclassering signaleert detentieschade in de zin dat de verdachte veel stress en depressieve gevoelens ervaart naar aanleiding van deze zaak. De reclassering schat de kans dat de verdachte in de toekomst zal recidiveren in als klein.
Tot slot heeft de raadsvrouw van de verdachte gewezen op de omstandigheid dat de verdachte zijn relatie heeft verloren wegens het voorarrest en op handen zijnde detentie.
Straf Bij het bepalen van de straf moet het hof een afweging maken tussen de ernst van de feiten en de belangen van de slachtoffers en de samenleving enerzijds en de persoonlijke omstandigheden en belangen van de verdachte anderzijds.
Het hof is ervan overtuigd dat de verdachte oprecht spijt heeft van wat er is gebeurd. De verdachte heeft zich echt ingezet om zijn levenshouding te veranderen, en het hof gaat er met de reclassering vanuit dat de kans klein is dat de verdachte in de toekomst nogmaals de fout in zal gaan. Het hof ziet ook dat het uitzitten van een langdurige gevangenisstraf grote gevolgen zal hebben voor het persoonlijk leven van de verdachte. Al deze persoonlijke omstandigheden pleiten tegen het opleggen van een langdurige gevangenisstraf.
Daar staat echter tegenover de ernst van de feiten en de gevolgen die deze feiten voor de slachtoffers hebben gehad en nog steeds hebben. De verdachte heeft zich bij verschillende gelegenheden schuldig gemaakt aan buitensporig en volstrekt zinloos geweld met voor de slachtoffers grote en ingrijpende gevolgen, die nog jarenlang zullen doorwerken. Daar past uit oogpunt van vergelding en als waarschuwing voor anderen juist wel een langdurige gevangenisstraf bij zoals door de advocaat generaal is geëist.
Bij de afweging welke straf passend is, kent het hof gelet op de ernst van de feiten meer gewicht toe aan het belang van de samenleving en de slachtoffers bij vergelding, dan aan de persoonlijke belangen van de verdachte. Dat betekent dat niet met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf kan worden volstaan. Alles afwegende, acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Contact- en/of locatieverbod De advocaat-generaal heeft verzocht aan de verdachte een contact en/of locatieverbod op te leggen met de slachtoffers en die verboden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat slachtoffer [benadeelde 1] in zijn eigen thuisomgeving is aangevallen, waardoor hij is aangetast in zijn gevoel van veiligheid. Ten aanzien van slachtoffer [benadeelde 4] heeft hij aangevoerd dat hij en de verdachte elkaar zullen blijven treffen bij de motorcross.
De verdediging heeft zich hiertegen niet verzet.
Het hof overweegt als volgt. Het hof dient de vraag te beantwoorden of zij aanleiding ziet voor oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en of die maatregel dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard.
Het hof acht in dit verband van belang dat uit het dossier noch uit de documentatie van de verdachte blijkt dat de verdachte zich na de data waarop de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd, te weten 21 januari 2023 en 3 februari 2023, schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten of zich belastend heeft gedragen ten aanzien van de personen genoemd in de maatregel. Bovendien is reeds gebleken dat de verdachte het slachtoffer [benadeelde 4] bij een ontmoeting uit te weg gaat. Een periode van ruim tweeënhalf jaar is zonder incident verstreken. Er is geen indicatie dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding tot het opleggen van een contact en/of locatie verbod.
5 Vorderingen van de benadeelde partijen
5.1 Vorderingen
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9.547,19, bestaande uit € 4.547,19 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.956,73, bestaande uit € 1.956,73 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.218,40, bestaande uit € 1.817,40 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.234,12, bestaande uit € 734,12 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.053,85, bestaande uit € 53,85 materiële schade en € 1.000 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, bestaande € 1.000,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 34.776,60, bestaande uit € 14.776,60 materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.502,80, bestaande uit € 9.002,80 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
5.2 Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen zoals gevorderd.
5.3 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] voor een deel moet worden afgewezen danwel niet-ontvankelijk te verklaren, te weten ten aanzien van de volgende posten: I. Studievertraging en verlies verdienvermogen. Deze posten acht de verdediging onvoldoende onderbouwd en gespecificeerd. De studiekosten lijken (voor een deel) op 2022 te zien, hetgeen voor de datum van het tenlastegelegde feit is. De verdediging verzoek deze posten niet-ontvankelijk te verklaren. II. Mantelzorg en huishoudelijke hulp. Deze posten acht de verdediging onvoldoende onderbouwd en de noodzaak tot het maken van deze kosten zijn niet gebleken. De verdediging verzoek deze posten af te wijzen. III. Reiskosten. De reiskosten naar de rechtbank voor het getuigenverhoor zijn reeds vergoed. De verdediging verzoek deze post af te wijzen. IV. Beschadigde kleding. De post is niet op het voegingsformulier opgenomen. Daarnaast ontbreken de aanknopingspunten om de schade in te schatten. De verdediging verzoek deze post af te wijzen.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] voor het materiële deel moet worden afgewezen danwel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] voor een deel moet worden afgewezen danwel niet-ontvankelijk te verklaren, te weten ten aanzien van de volgende posten: I. Fiets. Deze schadepost staat in onvoldoende rechtstreeks verband met het tenlastegelegde. De verdediging verzoek deze post af te wijzen. II. Misgelopen inkomsten. Deze schadepost dient de werkgever te betalen. De verdediging verzoek deze posten af te wijzen. III. Stagevergoeding. Hierbij geldt dat niet is vastgesteld of de kosten reeds zijn uitbetaald door het stagebedrijf De verdediging verzoek deze post af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. IV. Reiskosten van en naar stage. De verdediging verzoek deze post af te wijzen. V. Proceskosten. Deze kosten komen niet in aanmerking voor vergoeding als er met een gemachtigde wordt geprocedeerd. De verdediging verzoekt deze post af te wijzen. Daarnaast heeft de verdediging ten aanzien van het immateriële deel verzocht de vordering te matigen tot € 1.500,00.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde 4] voor een deel moet worden afgewezen danwel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, te weten ten aanzien van de volgende posten: I. Smartwatch. Deze post acht de verdediging onvoldoende onderbouwd. De verdediging verzoek deze post af te wijzen. II. Band bus. Deze schadepost staat in onvoldoende rechtstreeks verband met het tenlastegelegde. De verdediging verzoek deze post af te wijzen. III. Gederfde inkomsten. De werkelijke kosten komen neer op € 8420,48. De verdediging verzoek deze post voor het overige af te wijzen. Daarnaast heeft de verdediging ten aanzien van het immateriële deel verzocht de vordering te matigen tot € 2.000,00.
5.4 Het oordeel van het hof
Het hof sluit zich aan bij de navolgende bewijsoverwegingen van de rechtbank en neemt deze over (cursief weergegeven) en zal die aanvullen en/of verbeteren waar nodig. Daar waar in het cursieve deel staat “de rechtbank”, moet gelezen worden: “het hof”.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1]
Materiële schade Vast staat dat benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde per schadepost beoordelen.
Schade aan de auto De in voldoende mate onderbouwde schade aan de auto van € 819,17 zal worden toegewezen.
Eigen risico zorgverzekering 2023 en 2024 De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 417,88 zullen worden toegewezen.
Schadeposten Studievertraging en Verlies van verdienvermogen In de vordering staat achter deze schadeposten opgenomen dat de bedragen nog vólgen. Nu deze schade nog niet concreet is begroot zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze twee schadeposten niet- ontvankelijk verklaren.
Schadepost parkeerkosten De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 73,50 zullen worden
Schadepost reiskosten De rechtbank zal de in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste reiskosten, met uitzondering van de reiskosten voor het getuigenverhoor bij de Rechter-Commissaris op 11 september 2023, toewijzen tot het bedrag van € 576,18. Voor het overige wijst zij de vordering af.
Schadeposten mantelzorg en huishoudelijke hulp De rechtbank stelt vast dat deze schadeposten niet met stukken zijn onderbouwd en dat *onvoldoende is toegelicht waarom mantelzorg en huishoudelijk hulp noodzakelijk waren.*Het hof zal daarom beide schadeposten niet-ontvankelijk verklaren.
Schadepost beschadigde kleding De rechtbank stelt vast dat deze schadepost niet staat opgenomen in het voegingsformulier. In de bijlage bij het voegingsformulier staat in een tabel een bedrag van € 211,45 genoemd bij de schadepost ‘beschadigde kleding’, onderbouwd met foto’s. De rechtbank gaat ervan uit dat dit bedrag onderdeel is van de vordering tot vergoeding van materiële schade. Op de foto’s bij de vordering is een kapotte broek te zien en een vest met een bloedvlek. De rechtbank vindt het voldoende onderbouwd dat er schade is aan de broek en het vest als gevolg van het bewezen verklaarde, maar het bedrag van € 211,45 is verder niet met stukken onderbouwd. De rechtbank schat deze schade óp € 70,00 en wijst de vordering voor het overige af.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een bedrag van € 1.956,73 aan materiële schade toewijsbaar.
Immateriële schade Ten gevolge van het bewezen verklaarde feit is bij de benadeelde partij lichamelijk letsel ontstaan, zodat er op grond van artikel 6:106 BW een wettelijke grondslag is voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade. De gevorderde schade is namens de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd. Gelet hierop en nu dit verder ook niet voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 5.000,00 toewijzen.
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 6.956,73 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 3 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Betalingen die door mededaders zijn gedaan worden op de betalingsverplichting van verdachte in mindering gebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 6.956,73, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 69 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3]
Materiële schade Door benadeelde partij wordt een bedrag van 53,85 gevorderd wegens het herstellen van zijn beschadigde fiets. De rechtbank zal dit bedrag afwijzen nu geen sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde.
Immateriële schade Ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit is bij de benadeelde partij lichamelijk letsel ontstaan, zodat er op grond van artikel 6:106 BW een wettelijke grondslag is voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade. De gevorderde schade is namens de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd. Gelet hierop en nu dit verder ook niet voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank het gevorderde bedrag van € 1.000,00 toewijzen.
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 1.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 3 februari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Betalingen die door mededaders zijn gedaan worden op de betalingsverplichting van verdachte in mindering gebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald/zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2]
Materiële schade Vaststaat dat benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de door de vordering van de benadeelde per schadeposten beoordelen.
Schadepost kleding en schoenen De rechtbank stelt vast dat door het geweld richting aangever zijn kleding en schoenen beschadigd zijn geraakt. De rechtbank acht de gevorderde bedragen voor de diverse kledingstukken en schoenen voldoende onderbouwd en zal daarom het volledige bedrag van 264,18 toewijzen.
Schadepost fiets Door benadeelde partij wordt een bedrag van € 377,85 gevorderd voor het herstellen van zijn beschadigde fiets. De rechtbank zal dit bedrag afwijzen nu geen sprake is van rechtstreekse schade als gevolg van het bewezen verklaarde.
Schadepost medicatie De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 64,65 zullen worden toegewezen.
Schadepost medische kosten Het hof stelt vast dat deze kosten zien op een medische GGZ-behandeling van de benadeelde partij op 14 januari 2025. Het hof acht deze schadepost voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van € 94,44 toewijzen.
Schadepost gederfde inkomsten (Jumpsquare) Benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij naar aanleiding van de *mishandeling niet in staat was om te werken.*De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de werkgever van het slachtoffer kan worden aangesproken op doorbetaling van loon, en dat deze schade dus niet voor rekening van de verdachte komt. Het enkele feit dat naast de verdachte een mogelijke derde ook door de benadeelde partij kan worden aangesproken op de door hem geleden schade, ontslaat de verdachte echter niet van zijn eigen aansprakelijkheid jegens de benadeelde partij. De rechtbank acht de schadepost voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van € 49,25 dan ook toewijzen.
Schadepost stagevergoeding Benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij naar aanleiding van de mishandeling niet in staat was om te beginnen met zijn stage bij Voetbalvereniging Zeewolde. De rechtbank acht de schadepost voldoende onderbouwd en zal het gevorderde bedrag van € 164,00 dan ook toewijzen.
Schadepost parkeerkosten ziekenhuis en reiskosten diverse zorgverleners De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 156,04 zullen worden toegewezen.
Schadepost reiskosten werk en stage Benadeelde partij heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij naar aanleiding van de *mishandeling niet in staat was om te werken.*De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de het stagebedrijf kan worden aangesproken op betaling, en dat deze schade dus niet voor rekening van verdachte komt. Het enkele feit dat een mogelijke derde naast de verdachte ook door de benadeelde partij kan worden aangesproken op de door hem geleden schade, ontslaat de verdachte echter niet van zijn aansprakelijkheid jegens de benadeelde partij. Naar het oordeel van het hof is de schadepost voldoende onderbouwd. Het hof zal het gevorderde bedrag van € 98,67 dan ook toewijzen.
Proceskosten Door benadeelde partij wordt een bedrag van € 119,16 aan reiskosten gevorderd, die onder ander zien op OV-kosten die gemaakt zijn voor een bezoek aan zijn advocaat en officier van justitie en de reiskosten die zijn gemaakt om een zitting bij te wonen. Op grond van art. 238 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen reis- en verblijfkosten slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover in persoon - dat wil zeggen: zonder gemachtigde (advocaat) — wordt geprocedeerd. Nu benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat zal de rechtbank het gevorderde bedrag dan ook afwijzen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een bedrag van € 891,23 aan materiële schade toewijsbaar.
Immateriële schade Ten gevolge van het onder 2 bewezen verklaarde feit is bij de benadeelde partij lichamelijk letsel ontstaan, zodat er op grond van artikel 6:106 BW een wettelijke grondslag is voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade. Het bestaan van immateriële schade is namens de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd. Het gevorderde bedrag als vergoeding voor deze schade komt de rechtbank te hoog voor, gelet op de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen. De rechtbank acht een vergoeding van € 1.500,00 voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 2.391,23 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 3 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Betalingen die door mededaders zijn gedaan worden op de betalingsverplichting van verdachte in mindering gebracht.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.391,23, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 februari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 32 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4]
Materiele schade Vaststaat dat benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij per schadeposten beoordelen.
Schadepost medische kosten - reis-/parkeerkosten De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 133,66 zullen worden toegewezen.
Schadepost ziekenhuisdaggeldvergoeding De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 35,00 zullen worden toegewezen.
Schadepost medische kosten- medicatie De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 36,42 zullen worden toegewezen.
Schadepost reiskosten - overig Benadeelde partij heeft een bedrag van € 227,24 aan reiskosten gevorderd die zijn gemaakt om zijn auto op te halen in [plaats] . De rechtbank acht deze schadepost voldoende onderbouwd nu het voor benadeelde partij, vanwege zijn gebroken arm, niet mogelijk was om zelf weer terug naar huis te rijden. De rechtbank vindt ook de gemaakte reiskosten voor het doen van aangifte toewijsbaar als redelijke kosten voor het vaststellen van aansprakelijkheid of schade.
Schadepost bril De in voldoende mate onderbouwde, en niet betwiste kosten van € 150,00 zullen worden toegewezen.
Schadepost horloge De rechtbank zal gevorderde schade van € 305,00 voor het beschadigde horloge afwijzen nu onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van schade en dat die is ontstaan door het bewezen verklaarde.
Schadepost band van de bus De rechtbank zal de gevorderde schade van € 166,16 afwijzen nu er geen rechtstreeks verband is met het bewezen verklaarde.
Schadepost gederfde inkomsten Het hof zal ten aanzien van de gederfde inkomsten aansluiting zoeken bij de berekening zoals deze door de advocaat van benadeelde partij is gemaakt*.*Dit betekent concreet dat het hof een bedrag tot € 8.835,01 zal toewijzen. Het hof wijst de vordering voor het overige af.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een bedrag van€ 9.417,33aan materiële schade toewijsbaar.
Immateriële schade Ten gevolge van het onder 3 bewezen verklaarde feit is bij de benadeelde partij lichamelijk letsel ontstaan, zodat er op grond van artikel 6:106 BW een wettelijke grondslag is voor het toekennen van een vergoeding voor immateriële schade. Het bestaan van immateriële schade is namens de benadeelde partij in voldoende mate onderbouwd. Gelet op de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, zal de rechtbank het gevorderde bedrag matigen. De rechtbank heeft bij het bepalen van het schadebedrag aansluiting gezocht bij de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank vindt met inachtneming hiervan een vergoeding van € 3.500,00 voor de geleden immateriële schade billijk. De rechtbank zal de vordering voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal dan ook in totaal een bedrag van € 12.971,33 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf 21 januari 2023 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 12.971,33, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 januari 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 99 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 141, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-035727-23 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 6.956,73 (zesduizend negenhonderdzesenvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.956,73 (duizend negenhonderdzesenvijftig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 161,91 (honderdeenenzestig euro en eenennegentig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-035727-23 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.956,73 (zesduizend negenhonderdzesenvijftig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.956,73 (duizend negenhonderdzesenvijftig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 69 (negenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 februari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-035727-23 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.391,23 (tweeduizend driehonderdeenennegentig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 891,23 (duizend vierentwintig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-035727-23 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.391,23 (tweeduizend driehonderdeenennegentig euro en drieëntwintig cent) bestaande uit € 891,23 (duizend vierentwintig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 februari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-035727-23 onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-035727-23 onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 februari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-002317-24 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 12.971,33 (twaalfduizend negenhonderdeenenzeventig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 9.417,33 (negenduizendvierhonderdenzeventien euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-002317-24 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 12.971,33 (twaalfduizend negenhonderdeenenzeventig euro en drieëndertig cent) bestaande uit € 9.417,33 (negenduizendvierhonderdenzeventien euro en drieëndertig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 99 (negenennegentig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 21 januari 2023.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. L.G.J.M. van Ekert en L.M.G. de Weerd, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van de Ruitenbeek, griffier, en op 3 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 3 oktober 2025.
Tegenwoordig: mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. C. Rijnaarts, advocaat-generaal, mr. M.A.J.H. Muurmans, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.