ECLI:NL:GHAMS:2025:2695 - Gerechtshof Amsterdam - 9 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht parketnummer: 23-002547-23 datum uitspraak: 9 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2023 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-054314-23 (zaak A) en 13-063131-23 (zaak B) tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996, adres: [adres] .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
in zaak A 1. hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (werkzaam als surveillant bij de Eenheid Amsterdam) van het leven te beroven, met dat opzet met een (personen)auto- een door een verbalisant gegeven stopteken heeft genegeerd en/of- (vervolgens) met hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van voornoemde [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/remmen (waardoor voornoemde [slachtoffer] (snel) in zijn voertuig moest stappen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en/of- (vervolgens) is gebotst tegen het voertuig waarin voornoemde [slachtoffer] net was gestapt,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] (werkzaam als surveillant bij de Eenheid Amsterdam) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (personen)auto- een door een verbalisant gegeven stopteken heeft genegeerd en/of- (vervolgens) met hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van voornoemde [slachtoffer] is gereden en/of is blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/remmen (waardoor voornoemde [slachtoffer] (snel) in zijn voertuig moest stappen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en/of- (vervolgens) is gebotst tegen het voertuig waarin voornoemde [slachtoffer] net was gestapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] (werkzaam als surveillant bij de Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend met een (personen)auto- een door een verbalisant gegeven stopteken te negeren en/of- (vervolgens) met hoge, althans aanzienlijke snelheid in de richting van voornoemde [slachtoffer] te rijden en/of blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen/remmen (waardoor voornoemde [slachtoffer] (snel) in zijn voertuig moest stappen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen) en/of- (vervolgens) te botsen tegen het voertuig waarin voornoemde [slachtoffer] net was gestapt;
2. hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Norinco, type M1911 A1, kaliber .45 ACP zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistoolen/ofmunitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van die wet, te weten 7 kogelpatronen, althans een of meerdere kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad- ongeveer 3,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of- ongeveer 22,6 kilogram en/of 66 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of- ongeveer 4,57 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of- ongeveer 4,11 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine,zijnde cocaïne en/of MDMA en/of 2C-B en/of metamfetamine (in elk geval) (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4. hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 513,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of een hoeveelheid van ongeveer 54,1 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende een vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) zijn hasjiesj, (in elk geval) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5. hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (van) een of meerdere geldbedragen (in totaal ongeveer 40.805,88 euro)Sub a- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat /die voorwerp(en) was/waren, en/of- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)en/ofSub b- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of- gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meerdere geldbedragen (in totaal ongeveer 40.805,88 euro) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die geldbedrag(en)onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf; in zaak B
hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de Eerste Keucheniusstraat en/of de Groen van Prinstererstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers:- is hij, verdachte, met een (hoge) snelheid, achteruit gereden en/of- (vervolgens) is hij, verdachte, tegen een dienstauto van de politie (kenteken [kenteken 2] ) gereden en/of gebotst en/of- (vervolgens) is hij, verdachte, met een (hoge) snelheid, achteruit rijdend, de Eerste Keucheniusstraat in gereden, waarbij hij verdachte zijn voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ) niet, in elk geval niet voldoende, onder controle had, immers is hij, verdachte, tegen één of meerdere voertuigen, gekentekend [kenteken 3] en/of [kenteken 4] en/of [kenteken 5] en/of [kenteken 6] en/of [kenteken 7] en/of [kenteken 8] en/of [kenteken 9] en/of [kenteken 10] en/of [kenteken 11] en/of [kenteken 12] , welke aldaar geparkeerd stonden, gereden en/of gebotst en/of- (vervolgens) is hij, verdachte, met zijn, verdachtes, voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ) tot stilstand gekomen tegen een aldaar geparkeerd voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 13] ).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten, een andere beslissing over de inbeslaggenomen goederen en tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 1 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A 1. hij op 21 februari 2023 te Amsterdam [slachtoffer] (werkzaam als surveillant bij de Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met zware mishandeling door opzettelijk dreigend met een personenauto- met aanzienlijke snelheid in de richting van [slachtoffer] te rijden en blijven rijden zonder zijn snelheid te minderen waardoor [slachtoffer] in zijn voertuig moest stappen om een botsing met het voertuig van verdachte te voorkomen en- vervolgens te botsen tegen het voertuig waarin [slachtoffer] net was gestapt;
2. hij op 21 februari 2023 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Norinco, type M1911 A1, kaliber .45 ACP enmunitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van die wet, te weten 7 kogelpatronen van het merk Sellier & Bellot, kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad;
3. hij op 21 februari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad- ongeveer 3,3 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en - ongeveer 22,6 kilogram en 66 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en- ongeveer 4,57 gram van een materiaal bevattende 2C-B en- ongeveer 4,11 gram van een materiaal bevattende metamfetamine;
4. hij op 21 februari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 513,4 gram hennep en ongeveer 54,1 gram hasjiesj;
5. hij op 21 februari 2023 te Amsterdam een geldbedrag van in totaal ongeveer € 40.805,88 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
in zaak B
hij op 21 februari 2023 te Amsterdam, als bestuurder van een voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ), daarmee rijdende op de weg, de Eerste Keucheniusstraat en de Groen van Prinstererstraat, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd, immers:- is hij met snelheid achteruit gereden en - vervolgens is hij tegen een dienstauto van de politie (kenteken [kenteken 2] ) gereden en gebotst en - vervolgens is hij met snelheid, achteruit rijdend, de Eerste Keucheniusstraat in gereden, waarbij hij zijn voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ) niet onder controle had, immers is hij tegen meerdere voertuigen, gekentekend [kenteken 3] en [kenteken 4] en [kenteken 5] en [kenteken 6] en [kenteken 7] en [kenteken 8] en [kenteken 9] en [kenteken 10] en [kenteken 11] en [kenteken 12] , welke aldaar geparkeerd stonden, gereden en
- vervolgens is hij met zijn voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 1] ) tot stilstand gekomen tegen een aldaar geparkeerd voertuig (personenauto, kenteken [kenteken 13] ).
Hetgeen in zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van in zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op: bedreiging met zware mishandeling.
Het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 4 bewezenverklaarde levert op: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 5 bewezenverklaarde levert op: witwassen.
Het in zaak B bewezenverklaarde levert op: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in zaak B bewezenverklaarde uitsluit.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4, 5 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de officier van justitie in eerste aanleg is gevorderd, namelijk een gevangenisstraf van 52 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte ‘te belonen’ voor de positieve ontwikkeling in zijn persoonlijke omstandigheden sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis en hem gemotiveerd te houden het juiste pad te blijven bewandelen, door geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan het reeds ondergane voorarrest. De raadsvrouw heeft daarbij ook gewezen op de ouderdom van de bewezenverklaarde feiten en op de omstandigheid dat het ook niet in het belang van de maatschappij zou zijn als de verdachte opnieuw naar de gevangenis moet. Indien het hof een ontzegging van de rijbevoegdheid overweegt, heeft de raadsvrouw verzocht deze geheel voorwaardelijk op te leggen, nu de verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige strafbare feiten. Ten eerste heeft hij een politieagent bedreigd met zware mishandeling door op hem af te rijden met een auto. Dit gedrag ondermijnt niet enkel het gezag voor de autoriteiten, het levert ook angst op voor de politieagent die gewoon zijn werk deed en een vluchtpoging van verdachte probeerde te voorkomen. Bovendien heeft verdachte met zijn gedrag schade berokkend aan het dienstvoertuig van de politie. Vervolgens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg en mogelijke hinder van het verkeer door met snelheid achteruit te rijden, waarbij tevens aan een groot aantal particuliere voertuigen schade is berokkend. Het hof acht het bijzonder verwerpelijk dat de verdachte zich op deze roekeloze manier wilde onttrekken aan een staandehouding door de politie.
Door het vertonen van dit zeer gevaarlijke rijgedrag heeft de verdachte de veiligheid van zichzelf en van andere verkeersdeelnemers ernstig in gevaar gebracht. Het feit dat hij in zijn vluchtpoging geen personen heeft geraakt en letsel heeft veroorzaakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan de verdachte te danken is.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hard- en softdrugs, het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie en het witwassen van ruim € 40.000,00. Drugs leveren een gevaar op voor de volksgezondheid en van wapenbezit gaat een dreigend en gevaarlijk karakter uit waardoor levens kunnen worden verwoest. Vanuit de gedachte dat misdaad niet mag lonen, is het witwassen van criminele gelden laakbaar. Door het plegen van deze feiten heeft verdachte in belangrijke mate bijgedragen aan het in stand houden van de drugshandel en de ondermijnende invloed daarvan op de samenleving. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten is in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de hoogte daarvan heeft het hof gelet op de straffen die rechters in soortgelijke gevallen opleggen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de door de rechtbank bewezenverklaarde feiten bekend en daarmee verantwoordelijkheid willen nemen voor zijn handelen. Echter was hij niet bereid verdere openheid van zaken te geven en bleven voor de hand liggende vragen feitelijk onbeantwoord. Daardoor is onduidelijk gebleven in hoeverre de verdachte daadwerkelijk verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Deze omstandigheid zal daarom niet in het voordeel van de verdachte worden meegewogen in het bepalen van de hoogte van de straf.
Ook in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof onvoldoende reden om de gevangenisstraf te matigen. Weliswaar heeft hij ter terechtzitting in hoger beroep enkele plannen voor de toekomst genoemd en een arbeids-/uitzendovereenkomst overgelegd die veel vragen opriep, maar voor het overige heeft hij zijn toekomstplannen niet concreet gemaakt of onderbouwd.
Gelet op de ernst van de gepleegde feiten, het gevaar dat de verdachte hiermee heeft veroorzaakt en de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, ziet het hof aanleiding een hogere straf op te leggen dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren passend en geboden.
Het hof stelt vast dat er in hoger beroep sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van ongeveer één maand. Het openbaar ministerie heeft namelijk op 5 september 2023 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof op 9 oktober 2025 arrest wijst. Het hof zal aan die overschrijding van de redelijke termijn geen gevolgen verbinden, nu het een zeer beperkte termijnoverschrijding betreft.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voor het in zaak B bewezenverklaarde legt het hof aan verdachte tevens een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op voor de duur van 6 maanden. Hiermee wordt beoogd aan de verdachte het signaal af te geven dat zijn rijgedrag ontoelaatbaar is en consequenties dient te hebben. Gelet echter op de langdurige gevangenisstraf die het hof passend en geboden acht, zal het hof de rijontzegging volledig voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte te waarschuwen om zich ervan te weerhouden in de toekomst – na zijn vrijlating – wederom soortgelijk rijgedrag te vertonen.
Verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft primair verzocht de voorlopige hechtenis bij einduitspraak op te heffen, indien het hof geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt dan het reeds ondergane voorarrest. Subsidiair, indien het hof een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt, heeft zij verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen vanwege een gebrek aan gronden. Er is immers geen gevaar meer voor recidive. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De advocaat-generaal heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, nu er nog steeds sprake is van recidivegevaar gelet op het lucratieve karakter van de drugshandel. Verder heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de voorlopige hechtenis kan worden geschorst tot de dag van de uitspraak van dit arrest.
Het hof overweegt als volgt.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen, aangezien de verdenking, bezwaren en gronden die tot het verlenen van het bevel bewaring van 24 februari 2023 en het bevel gevangenhouding van 6 maart 2023 hebben geleid nog bestaan en een omstandigheid als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zich (op dit moment nog) niet voordoet. Het hof overweegt daartoe dat bij dit arrest een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd dan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Daarnaast overweegt het hof dat onverkort blijft gelden dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, mede gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen over de toekomstplannen van de verdachte.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt eveneens afgewezen, omdat het hof daartoe geen termen aanwezig acht. Het belang dat de verdachte heeft bij schorsing van de voorlopige hechtenis weegt immers niet op tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid, die in voornoemde bevelen zijn aangewezen en welke ook op dit moment nog grond geven tot voortduring van zijn vrijheidsbeneming. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen bijzondere persoonlijke omstandigheden gepresenteerd – nog daar gelaten of hij deze concreet heeft onderbouwd – die het oordeel van het hof anders maken.
Beslag
Onder verdachte zijn de nader in het dictum gespecificeerde voorwerpen in beslag genomen.
De in zaak A onder 3, 4 en 5 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en/of voorbereid met betrekking tot en/of met behulp van de in beslag genomen geldbedragen, het handgeschreven papiertje met drugsnamen, aantallen en bedragen en de in de woning aangetroffen weegschaal. Deze in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen behoren de verdachte toe. Zij zullen daarom worden verbeurdverklaard.
De in zaak A onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan met betrekking tot de in beslag genomen verdovende middelen, het vuurwapen en de munitie. Verder zijn de telefoons met goednummers 6305171 en 6305184 waarop drugsgerelateerde communicatie is aangetroffen bestemd tot het begaan van de in zaak A onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten. Deze in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.
Van de overige in beslag genomen voorwerpen gelast het hof de teruggave aan de verdachte. Anders dan de rechtbank heeft bepaald, geldt dit ook voor het vuurwerk en de geluidsdrager. Daarvan is niet gebleken dat deze vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 169,47 aan materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt – na aftrek van de bedragen die reeds door de verzekering zijn uitgekeerd – € 14.998,31, bestaande uit € 2.950,31 aan materiële schade en € 12.048,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 302,51 aan materiële schade en voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat het bedrag aan immateriële schade bestaat uit schade in verband met een vertraagde herstart van de rijschool van de benadeelde partij (de posten ‘schade door terugval gezondheid’ en ‘inkomstenderving’) en uit gemaakte kosten in het kader van de afhandeling van de schade (de post ‘gemaakte uren en overige kosten door deze schade’). Het hof beschouwt dit bedrag als materiële schade en zal het in dat kader beoordelen. Hierdoor bedraagt de vordering die aan het hof voorligt € 14.998,31 aan materiële schade.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 302,51 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 320,51 (niet vergoede schade vanwege de tijdelijke huur van een lesauto), mede gelet op de onderbouwde stellingen van de benadeelde partij die van de zijde van de verdachte niet zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed. Het feit dat dit bedrag € 18,00 hoger is dan wat is toegewezen door de rechtbank, maakt dit oordeel niet anders, nu het lagere bedrag een rekenfout van de rechtbank na aftrek van de vergoede schade betreft en het hof ervan uitgaat dat de verdediging ook dit bedrag niet betwist.
Ten aanzien van de overige gevorderde materiële schade is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat dit zou vragen om aanhouding van de zaak voor een verdere uitwisseling van standpunten over dit deel van de vordering. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor vergoeding van immateriële schade is altijd een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu bij de benadeelde partij geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van de in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in juridische zin in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
De vraag is of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van de vordering gesteld dat zij te maken kreeg met gezondheidsproblemen, last kreeg van depressiviteit en is geraakt in haar werkgenot. Gelet op bovengenoemd juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Zo heeft zij geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel kan worden afgeleid. Evenmin doet zich hier een situatie voor waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Het hof concludeert dat de verdachte niet tot vergoeding van de immateriële schade is gehouden, zodat de vordering voor een bedrag van € 3.468,00 zal worden afgewezen.
De verdachte is gehouden tot vergoeding van € 320,51 aan materiële schade. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57, 62, 285 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-054314-23 onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-054314-23 onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-063131-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-054314-23 onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 13-063131-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 13-054314-23 onder 1 meer subsidiair, 2, 3, 4 en 5 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-063131-23 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Wijst af het verzoek van de verdediging tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 4. 195,38 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305210); 5. 282,55 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305204); 6. 19080 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305203); 7. 7000 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305206); 8. 1040 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305209); 9. 10500 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305212); 10. 2990,5 EUR (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305199); 22. 1 STK Papier (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6306303); 27. 1 STK Weegschaal (Omschrijving: PL 1300-2023041830-G6305181); 38. 1 STK Weegschaal (Omschrijving: PL1300-2023041887-6305211, zwart).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305187);
- 1 STK Xtc (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305191);
- 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305190);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305171, wit, merk: Aiphone);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305184, Samsung);
- 20 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023041830-G63063299);
- 3 STK Cocaïne (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6306301, wit);
- 1 STK Pil (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6306302);
- 1 STK Hennep (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305183);
- 1 STK Hennep (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305167);
- 1 STK Hashish (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305168);
- 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305170);
- 1 STK Poeder (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305173, geel);
- 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305186);
- 9 STK Pil (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305177, Beige);
- 10 STK Pil (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305178, Grijs);
- 13 STK Pil (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305179, Roze);
- 1 STK Xtc (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305193);
- 11 STK Pil (Omschrijving: PL1300-2023041877-G6305176, roze);
- 1 STK Pistool (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305164, Norinco);
- 1 DV Patroon (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305165, Sellier & Bellot).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: 11. 1 STK Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305180, bruin); 12. 1 STK Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305205, zwart); 13. 2 STK Vuurwerk (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305202, Bruin); 14. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023041887-G6305182, iPhone); 16. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305169, wit, merk: Aiphone); 19. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305185); 21. 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305353, zwart, merk: Samsung); 26. 1 STK Geluidsdrager (Omschrijving: PL1300-2023041830-G6305354).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-063131-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 169,47 (honderdnegenenzestig euro en zevenenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-063131-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 169,47 (honderdnegenenzestig euro en zevenenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 februari 2023.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-063131-23 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 320,51 (driehonderdtwintig euro en eenenvijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 3.468,00 (drieduizend vierhonderdachtenzestig euro) aan immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-063131-23 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 320,51 (driehonderdtwintig euro en eenenvijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 6 (zes) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 februari 2023.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. D.A.C. Koster en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 oktober 2025.
De oudste raadsheer en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
========================================================================= […]