ECLI:NL:GHAMS:2025:2619 - Gerechtshof Amsterdam - 2 oktober 2025
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
afdeling strafrecht parketnummer: 23-001388-23 datum uitspraak: 2 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2023 in de strafzaak onder parketnummer 15-072844-22 tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993, adres: [adres 1] ).
1 Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, het slachtoffer en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
2 Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
feit 1: hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, in elk geval in Nederland, opzettelijk [benadeelde partij] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte,
(mede) om zijn woorden kracht bij te zetten aan die [benadeelde partij] een (vlees)mes getoond en/of (aldus) door uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [benadeelde partij] in de woning gehouden en/of (aldus) uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht die [benadeelde partij] belet de woning te verlaten; feit 2: hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, in elk geval in Nederland, (telkens) door geweld of (een) andere andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten onder meer
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte onder meer
en/of voornoemde seksuele handelingen heeft uigevoerd en/of gecontinueerd, terwijl die [benadeelde partij] meermalen, verbaal en non-verbaal, heeft aangegeven dit niet te willen en/of hiervan niet gediend te zijn, waardoor hij, verdachte aldus voor die [benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan voornoemde handelingen;
feit 3: primair hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] , opzettelijk van het leven te beroven, met zijn arm(en) en/of hand(en) om de hals/nek van die [benadeelde partij] heeft geklemd en/of gehouden, en/of (vervolgens) met kracht de hals/nek van die [benadeelde partij] heeft dichtgeknepen en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; subsidiair hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht zijn arm(en) en/of hand(en) om de hals/nek van die [benadeelde partij] heeft geklemd en/of gehouden, en/of (vervolgens) met kracht de hals/nek van die [benadeelde partij] heeft dichtknepen en/of gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair hij in of omstreeks de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] bij de keel vast te pakken en/of die keel te omklemmen en/of de keel van die [benadeelde partij] dicht te knijpen en/of dichtgeknepen te houden en/of die [benadeelde partij] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, in elk geval het (boven)lichaam te slaan en/of te stompen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3 Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waartegen beroep is ingesteld zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
4 Bewijsoverwegingen
4.1. Standpunten van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft de bewezenverklaring gevorderd van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat de verdachte de voordeur op slot had gedaan en de sleutels meenam naar de wc, waardoor de aangeefster de woning niet via die deur kon verlaten. Ook heeft de verdachte een zodanig dreigende situatie gecreëerd dat de aangeefster de woning niet meer durfde te verlaten.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal betoogd dat de verdachte met zijn gewelddadige en bedreigende handelingen een dusdanig dreigende en onveilige situatie heeft gecreëerd, dat de aangeefster hem wat betreft de seks niet meer durfde af te wijzen, zodat de aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde stelt de advocaat-generaal dat sprake is van een poging tot doodslag, aangezien het handelen van de verdachte – het (krachtig) dichtknijpen van de hals met beide handen – van zodanige kracht, duur en intensiteit was dat daardoor de aanmerkelijk kans bestond dat de aangeefster zou komen te overlijden, terwijl uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte kan worden vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster ook heeft aanvaard.
4.2. Standpunten van de verdediging
De verdediging heeft verzocht dat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
Allereerst heeft de verdediging betoogd dat de verklaringen van de aangeefster tegenstrijdigheden, onjuistheden, ongeloofwaardigheden en (feitelijke) onmogelijkheden bevatten, waardoor zij geen fundament kunnen vormen voor een bewezenverklaring. Anderzijds heeft de verdachte meteen uitgebreid en eerlijk verklaard, terwijl zijn verklaringen niet worden weersproken door andere (objectieve) onderzoeksresultaten.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de verdediging dat de verdachte weliswaar een mes heeft gepakt, maar dat niet tegen de aangeefster heeft gebruikt. De verklaring van de aangeefster dat de verdachte een deur zou hebben afgesloten en de sleutel zou hebben meegenomen, wordt niet door ander bewijs ondersteund. De aangeefster had hoe dan ook meermalen de mogelijkheid om de woning te verlaten, mede nu er ook andere manieren waren om de woning te verlaten. Zij heeft bovendien verklaard dat de sleutels op tafel lagen. Tot slot was geen sprake van een mishandeling, alleen van een worsteling waarin de aangeefster ook een groot aandeel had.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat er de betreffende avond weliswaar ruzie is geweest, maar dat dit nog niet maakt dat er later die nacht en ochtend sprake was van gedwongen seks. De seks was volgens de verdachte vrijwillig. Het kwam vaker voor dat na een ruzie de verdachte en aangeefster seks hadden. Tegen getuige [getuige 1] (de moeder van de verdachte) heeft de aangeefster niets gezegd over de seks, in haar eerste aangifte heeft zij geen aangifte gedaan van verkrachting en ook de de auditu-verklaring van getuige [getuige 2] is onvoldoende redengevend. De emoties die [getuige 2] bovendien heeft waargenomen, kunnen ook passen op de wijze waarop de relatie verliep en het feit dat de avond onprettig is verlopen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat er een worsteling ontstond, waarbij de verdachte de aangeefster voor een zeer korte duur en zonder te knijpen bij de keel pakte om haar af te weren. Wurging is op basis van de overige bewijsmiddelen niet gebleken. Het door de verdachte geschetste scenario, inhoudende dat de blauwe plek rondom het oog van de aangeefster , afkomstig is van een val waarbij zijn elleboog het gezicht van de aangeefster heeft geraakt, kan niet worden uitgesloten en wordt door het beschikbare bewijs niet weerlegd. De urinesporen, waarvan de hoeveelheid, verspreiding en intensiteit niet zijn vastgesteld, kunnen op allerlei manieren op de bank zijn gekomen. Geconcludeerd moet worden dat de ten laste gelegde feitelijkheden niet vastgesteld kunnen worden. Indien de feitelijkheden wél bewezen kunnen worden, is nog geen sprake van poging tot doodslag of poging tot zware mishandeling, nu er geen aanmerkelijke kans was op de dood van de aangeefster of op zwaar lichamelijk letsel, noch aanvaarding daarvan. Ten aanzien van de worsteling is tot slot niet gebleken van opzet, waardoor ook de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling niet bewezen kan worden.
4.3. Overwegingen van het hof
4.3.1. Feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast
4.3.1.1. De verklaringen van de aangeefster
De aangeefster heeft aangifte gedaan tegen de verdachte, met wie zij destijds naar eigen zeggen een ‘turbulente relatie’ had. Zij verklaarde als volgt. Op 9 maart 2022 rond 22.00 uur was de aangeefster in haar woning te Heiloo. Zij en de verdachte hadden ruzie en de aangeefster had hem geblokt op haar telefoon. De verdachte wilde met haar praten en kwam naar haar toe. In de woning liep de ruzie op, de verdachte werd boos en greep de aangeefster bij de keel, eerst met één hand en daarna met zijn arm. De aangeefster werd op de bank gedrukt. Zij kreeg geen lucht, werd helemaal slap, voelde zich wegzakken en liet haar urine lopen. De verdachte liet haar toen los. Daarna viel de verdachte de aangeefster weer aan en sloeg hij hard in haar gezicht, waardoor zij een blauw oog opliep. De verdachte heeft vervolgens uit de keuken een groot vleesmes gepakt en dat aan de aangeefster getoond. Daarna heeft hij met het mes de telefoon van de aangeefster kapot geprikt.
Later, nadat de aangeefster gedoucht had, is zij in bed gaan liggen en de verdachte kwam erbij liggen. Hij begon aan de aangeefster te zitten. Zij was bang dat hij haar wat zou aandoen en liet het toe. De verdachte ging boven de aangeefster hangen en stak toen zijn penis bij de aangeefster naar binnen. De aangeefster was bang en wist niet wat zij moest doen, ze dacht dat de verdachte boos zou worden als zij als een zoutzak bleef liggen. Toen de verdachte in haar kwam deed het veel pijn. Ze deed mee omdat ze bang was. De verdachte wilde ook anale seks, maar toen de aangeefster aangaf dat niet te willen, stak hij zomaar zijn vinger erin [het hof begrijpt: in de anus van de aangeefster]. De aangeefster voelde zich walgelijk en had pijn. Gedurende de nacht toen de verdachte sliep durfde ze niet weg te gaan. Ze was bang dat hij het mes zou pakken en haar dood zou maken. De volgende ochtend hebben de verdachte en de aangeefster nog tweemaal seks gehad. Ze wist niet wat ze moest doen, ze was bang en durfde de verdachte niet te stoppen. De aangeefster had meer pijn. Ze wilde het liefst schreeuwen, huilen en slaan, maar zij durfde niets te doen. Tot slot, later in de ochtend, zei de verdachte dat de aangeefster ‘hem even nat moest maken’ en bewoog de verdachte aangeefsters hoofd richting zijn penis. De aangeefster wist dat hij daarmee bedoelde dat zij hem moest pijpen. De aangeefster werd bang en is de verdachte daarom maar gaan pijpen. De seks was naast het binnenbrengen van de vinger in de anus verder steeds vaginale seks geweest. De aangeefster heeft meerdere malen nee gezegd en aangegeven dat zij pijn had, maar heeft dit niet veel gezegd, omdat zij bang was.
Toen de verdachte in de ochtend rond 13.15 uur het huis verliet, heeft de aangeefster contact gezocht met haar vriendin [getuige 2] , die binnen veertig tot vijftig minuten voor de deur stond.
4.3.1.2. Getuigenverklaringen
[getuige 2] heeft tegenover de politie het volgende verklaard. Op 10 maart 2022 omstreeks 13.15 uur kreeg ze een bericht van de aangeefster, met het verzoek om haar te bellen. In het telefoongesprek barstte de aangeefster in tranen uit en vertelde zij dat [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] haar had geprobeerd te wurgen en haar met een groot mes had bedreigd en dat zij tegen haar wil seks met hem had gehad. [getuige 2] is meteen naar de woning van de aangeefster gegaan en zag dat de ogen van de aangeefster bloeddoorlopen waren, dat zij een bloeduitstorting in een oog en bloeduitstortingen in haar nek had. De aangeefster vertelde wederom dat de verdachte haar met een mes had bedreigd.
De buurvrouw van de aangeefster, getuige [getuige 3] , heeft tegenover de politie het volgende verklaard. Haar slaapkamer grenst aan de woonkamer van de aangeefster. Zij schrok in de late avond van 9 maart 2022 wakker en hoorde de aangeefster schreeuwen. Ook hoorde zij een mannelijke stem. Rond 23.29 uur hoorde zij de aangeefster harder schreeuwen van angst en hoorde zij een verheven mannenstem. Ze heeft met haar telefoon een spraakmemo van de ruzie gemaakt, waarop te horen is dat de aangeefster om hulp riep.
4.3.1.3. Letsel
Op 12 maart 2022 is door de [bedrijf 1] een letselonderzoek uitgevoerd bij de aangeefster. Als gemelde toedracht is de [bedrijf 1] -medewerker onder meer verteld dat de aangeefster bij de keel is gegrepen en in een wurggreep is gehouden en dat de aangeefster tegen haar linkeroog is geslagen. De [bedrijf 1] neemt bij de aangeefster verschillende soorten letsel waar. Zo is sprake van bloedingen aan de slijmvliezen van beide ogen, hetgeen in algemene zin ontstaat door de inwerking van uitwendig stomp, samendrukkend of botsend geweld, zoals (onder meer) slaan, krachtig beetpakken of ‘verhoogde druk in het vaatstelsel van de hoofd-hals regio zoals bij omsnoering van de hals’. Voorts is een lichte zwelling en blauw/paarse huidverkleuring (bloeduitstorting) van ongeveer vier bij vijf centimeter aan het bovenste en onderste linker ooglid waargenomen en een lichte zwelling en geel/groene huidverkleuring (bloeduitstorting) van ongeveer vijf bij zes centimeter op het linker jukbeen en de linker wang waargenomen. Op beide bovenste oogleden zijn blauw/paarse kronkelig tot grillige gevormde huidverkleuringen waargenomen. Aan de linker voorzijde van de hals is een ovaalvormige geel/groene huidverkleuring (bloeduitstorting) van ongeveer vijf bij zes centimeter waargenomen. Aan de rechter voorzijde van de hals zijn meerdere ronde huidverkleuringen zichtbaar met een maximale diameter van ongeveer 0,6 centimeter, passend bij bloeduitstortingen. Van alle voornoemde letsels wordt gezegd dat de gemelde toedracht goed bij het letsel past.
4.3.1.4. Forensisch onderzoek
In de woning van de aangeefster is op 31 maart 2022 forensisch onderzoek verricht. Op het linker zitkussen van de bank is met behulp van een ‘forensische lichtbron’ (een lamp waarmee biologische sporen kunnen fluoresceren) een kring aangetroffen. Van deze kring is een deel van de stof en de vulling veiliggesteld. Ook van de bekleding en vulling van de bovenzijde van de rugleuning rechts, waarover de aangeefster verklaarde dat zij daar had gezeten na het incident, is bekleding en vulling veiliggesteld.
4.3.1.5. Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg als volgt verklaard. Hij is in de avond van 9 maart 2022 naar de woning van de aangeefster gegaan. Daar hebben zij ruzie gekregen en heeft hij de aangeefster bij de nek/keel vastgepakt. Hij heeft een mes uit de keuken gepakt. De aangeefster heeft angst voor messen. Hij heeft de telefoon van de aangeefster kapot gemaakt met het mes. In bed hebben ze vier keer seks gehad, waarvan drie keer vaginaal met de penis en één keer heeft de aangeefster hem gepijpt.
Van de politieverhoren zijn woordelijke uitwerkingen gemaakt. In het politieverhoor van 23 maart 2022 heeft de verdachte over het bij de nek/keel vastpakken in de woordelijk uitgeschreven uitwerking als volgt verklaard, zakelijk weergegeven: ‘Ik knijp in haar keel, eerst met één hand en toen met m’n andere hand ook. Ik weet niet precies hoe lang ik haar keel heb dichtgeknepen.’ Voorts houdt de woordelijk uitgeschreven uitwerking onder meer het volgende in: “Ik weet wel dat ik sterk ben... dus dat als ik kracht zet, dat dat pijn kan doen... Maar ik heb haar niet lang genoeg vastgehouden om, om haar echt daadwerkelijk te... laten stikken of wat dan ook.Maar wat zag je bij haar gebeuren? [het hof begrijpt: vraag van een verbalisant]Uhm... Nou ja, ja, zij werd ook boos. Zij spartelt terug uhm... Die hand kwam naar me toe, ja, zij zat weer terug te vechten in principe, een beetje op dat moment.Uhm... Nou ja, ja, ze had het wel moeilijk effe, voordat ik, toen ik met, toen ik haar met twee handen vastpakte. Dat is waarschijnlijk waar jullie op doelen. (Onverstaanbaar, hoesten) twee handen vastpakte, toen had ze het wel effe moeilijk. Toen deed ze dus ook niet zo veel en toen kon ik makkelijk achter d'r komen.”
In datzelfde verhoor heeft de verdachte verklaard:“Een kenmerk van iemand die geen lucht meer krijgt en ademnood heeft, is dat ze hun urine laten lopen.[het hof begrijpt: opmerking van een verbalisant]Hm, hm.Wat kun je daarover vertellen?[het hof begrijpt: vraag van een verbalisant]Ze zei wel dat dat eh... dat was toen ze daar op de bank zat, dat ze daarna zei van: oh, ik heb wat laten lopen. Dat was al nadat we elkaar weer los hadden gelaten, zeg maar.Dus dat heeft ze zelf gezegd?[het hof begrijpt: vraag van een verbalisant]Hm, hm.”
4.3.2. Nadere bewijsoverwegingen
4.3.2.1. Betrouwbaarheid van de aangeefster
Anders dan de verdediging heeft betoogd is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster wel degelijk het fundament kunnen vormen van een bewezenverklaring. De verklaringen van de aangeefster, voor zover hiervoor weergegeven, zijn consistent en vinden in voldoende mate steun in voornoemde andere bewijsmiddelen, waaronder zoals genoemd het aangetroffen letsel, de getuigenverklaringen en – voor een deel – de verklaring van de verdachte zelf. Het hof acht die verklaringen van de aangeefster dan ook betrouwbaar
4.3.2.2. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte de keel van de aangeefster heeft dichtgeknepen en wel met zodanige kracht dat zij geen lucht meer kreeg, zich voelde wegzakken, haar urine liet lopen en dat blauwe plekken in haar nek/hals en bloeddoorlopen ogen zijn ontstaan. Hierdoor wordt de stelling van de verdediging, inhoudende dat de verdachte de aangeefster voor een zeer korte duur en zonder te knijpen bij de keel pakte om haar af te weren, weerlegd.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit gekwalificeerd dient te worden als poging tot doodslag.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in deze zaak de dood van de aangeefster – is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het hof is van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood heeft opgeleverd, zodat hij van het onder 3 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt het hof dat op basis van de bewijsmiddelen weliswaar kan worden vastgesteld dat de verdachte met een behoorlijke kracht en gedurende enige tijd heeft geknepen, maar niet of dat zo lang heeft geduurd dat dat een aanmerkelijke kans op de dood opleverde. Wel is naar het oordeel van het hof sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Algemeen bekend is immers dat de keel/hals een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is vanwege de daarin aanwezige luchtweg en slagaders. Door deze gedurende enige tijd dicht te knijpen, bestaat er een aanmerkelijk kans op een zuurstoftekort met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Door te handelen als hiervoor is beschreven, heeft de verdachte bewust voornoemde aanmerkelijke kans aanvaard. Hiermee acht het hof het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.3. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Niet ter discussie staat dat de verdachte en de aangeefster in de ten laste gelegde periode viermaal seks hebben gehad, bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van de aangeefster. Het hof ziet zich hiermee voor de vraag gesteld of de aangeefster daartoe door geweld, dan wel bedreiging met geweld of andere feitelijkheden door de verdachte is gedwongen.
Zoals hiervoor overwogen, is de aangeefster gedurende de nacht meermalen door de verdachte mishandeld en bedreigd. Zo is haar keel dichtgeknepen, is ze tegen haar hoofd geslagen en heeft de verdachte haar een vleesmes getoond, wetende dat zij daarvoor bang is, waarna hij haar telefoon daarmee kapot heeft gemaakt. De aangeefster heeft verklaard dat zij als gevolg van deze handelingen zo bang is geworden, dat zij de rest van de nacht geen weerstand durfde te bieden aan de verdachte en zich daarom tijdens de seks niet heeft verzet. Het hof komt gezien het bovenstaande tot het oordeel dat de verdachte door zijn gewelddadige en bedreigende handelingen eerder op de avond een dusdanig bedreigende situatie heeft gecreëerd, dat de aangeefster is gedwongen om de seksuele handelingen te ondergaan, uit angst dat zij anders wederom gewelddadig zou worden aangepakt door de verdachte. Nu de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de ernst van zijn gewelddadige en bedreigende handelen, van de pijn die de aangeefster daardoor moet hebben geleden en van de angstaanjagende uitwerking die dit alles op haar moet hebben gehad, heeft hij naar het oordeel van het hof minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan.
Dat de aangeefster in haar telefoongesprek met de moeder van de verdachte geen melding heeft gemaakt van verkrachtingen en dat er enige tijd zat tussen het geweld en de verkrachtingen, maakt het voorgaande niet anders. Anders dan de raadsman heeft gesteld, heeft de aangeefster in haar verklaring van 11 maart 2022 wel aangifte gedaan van verkrachting.
Hiermee acht het hof het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2.4. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Het hof acht de onder 1 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving niet wettig en overtuigend bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de sleutel(s) van de woning uit het zicht van de aangeefster heeft gehouden. De overige ten laste gelegde feitelijkheden zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om vast te stellen dat de aangeefster door het handelen van de verdachte niet in staat was om de woning te verlaten. De verdachte zal dan ook van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5 Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 2. hij in de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, door feitelijkheden, [benadeelde partij] meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [benadeelde partij] , te weten
en bestaande die feitelijkheden hierin dat verdachte
waardoor hij, verdachte aldus voor [benadeelde partij] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan waarin zij zich niet kon verzetten/onttrekken tegen/aan voornoemde handelingen; feit 3.
subsidiair hij in de periode van 9 maart 2022 tot en met 10 maart 2022 te Heiloo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met kracht zijn arm(en) en/of hand(en) om de hals/nek van die [benadeelde partij] heeft geklemd en met kracht de hals/nek van die [benadeelde partij] heeft dichtknepen en gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. Hetgeen onder 2 en 3 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen zijn vervat.
6 Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op: verkrachting, meermalen gepleegd.
Het onder 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op: poging tot zware mishandeling.
7 Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit.
8 Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 3 (poging tot zware mishandeling) bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij is als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer gesteld . De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2 en 3 primair (poging tot doodslag) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden.
De verdediging heeft betoogd dat de vordering van de advocaat-generaal, mede gezien de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), buitenproportioneel is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachtingen en een poging tot zware mishandeling van zijn toenmalige partner. Gedurende een avond/nacht en een ochtend heeft de verdachte het slachtoffer tegen haar gezicht geslagen, haar keel dichtgeknepen en bedreigd met een mes en heeft hij met het slachtoffer viermaal seks gehad, zowel vaginaal, anaal als oraal. Het slachtoffer was door het eerdere geweld en de bedreigingen zo bang geworden dat zij zich niet tegen de opgedrongen seks durfde te verzetten. Hiermee heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en pijn en letsel veroorzaakt. Het moet voor het slachtoffer zeer beangstigend en eenzaam zijn geweest om in haar woning, een plek waar zij zich veilig moet kunnen voelen, door een persoon met wie zij een langere tijd een relatie had, urenlang op een dergelijke manier behandeld te worden. Algemeen bekend is dat dergelijke feiten nog lange tijd psychische gevolgen kunnen hebben voor slachtoffers. In het onderhavige geval is dit niet anders, zoals naar voren komt uit de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij; daaruit blijkt dat de aangeefster aan PTSS-klachten lijdt, waarvoor een specialistische psychologische aanpak nodig is. De verdachte heeft getoond geen enkele rekening te hebben gehouden met het welzijn van zijn partner, maar enkel te hebben gehandeld vanuit zijn eigen gevoelens van woede en lust. Dit neemt het hof de verdachte zeer kwalijk. De feiten kunnen dan ook naar het oordeel van het hof niet met een andersoortige straf worden afgedaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft het hof acht geslagen op de straffen die voor soortgelijke feiten door rechters worden opgelegd en die hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van de LOVS. Hierin wordt voor een verkrachting met geweld of daarmee vergelijkbare mate van dwang een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden genoemd, een straf die het hof als uitgangspunt zal nemen. Nu in onderhavige zaak sprake is van meerdere verkrachtingen en een poging tot zware mishandeling binnen een korte periode zal het hof een langere gevangenisstraf opleggen dan in eerste aanleg aan hem is opgelegd. Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting als genoemd in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij geldt als uitgangspunt dat in de fase van het hoger beroep een einduitspraak wordt gedaan binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. De verdachte heeft op 4 mei 2023 hoger beroep ingesteld; de redelijke termijn is dan ook bij het wijzen van onderhavig arrest met bijna 5 maanden overschreden. Hierin ziet het hof aanleiding om de straf te verminderen naar een gevangenisstraf voor de duur van 38 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
9 Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
9.1. Omvang van de vordering
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 283.340,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in het hoger beroep opnieuw gevoegd, maar heeft de vordering beperkt tot een bedrag van € 111.657,23, bestaande uit € 26.657,23 aan materiële schade en € 85.000,00 aan immateriële schade. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over deze gevorderde schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft de vergoeding gevorderd van de volgende materiële posten, waarbij de nummering wordt aangehouden van de nummering in de vordering:
- medische kosten (€ 1.235,49), bestaand uit:
a. apotheek- medicijnkosten, temazepam: € 30,49; b. zelfzorggeneesmiddelen: € 50,00; c. eigen risico 2022: € 385,00; d. eigen risico 2023: € 385,00; e. eigen risico 2024: € 385,00;
- reis- en parkeerkosten (€ 562,57), bestaand uit:
a. parkeerkosten: € 319,97; b. parkeerkosten: € 47,31; c. reiskosten naar kliniek: € 195,29;
- zaakschade huisraad (€ 807,62), bestaand uit:
a. bank: € 200,00; b. salontafel: € 51,25; c. kapotte accessoires: € 146,40; d. messenblok: € 75,00; e. bed, matras, kussens, dekens, beddengoed: € 334,97;
- kleding (€ 160,00), bestaand uit:
a. Gymshark legging: € 75,00; b. Gymshark top: € 50,00; c. sportshirt: € 35,00;
-
kosten sportschool: € 20,00;
-
personal training: € 195,00;
-
kosten telefoon (€ 1.419,42), bestaand uit:
a. nieuwe telefoon: 1.143,00; b. kosten overzetten moederbord in nieuwe telefoon: € 49,00; c. beschermhoesje: € 29,99; d. extra kosten tijdelijke simkaart: € 10,00; e. beltegoed en internet: € 50,99; f. drie maanden verlies abonnement oude telefoon: € 136,44;
- kosten verblijf veilig thuis (€ 102,67), bestaand uit:
a. bijdrage eerste drie dagen: € 21,00; b. boodschappen en toiletbenodigdheden: € 81,67;
- spullen achtergebleven in huurwoning (€ 3.707,41), bestaand uit:
a. badkamerlamp: € 52,49; b. kledingkast: € 500,00; c. tv-meubel: € 849,00; d. buffetkast: € 1.799,00; e. elektra: € 186,05; f. gordijnen en rolgordijnen: € 320,87;
- gederfd woongenot: € 1.400,00;
- verlies verdienvermogen (€ 17.047,05), bestaand uit:
a. gemiste ORT: € 9.006,80; b. 70% loonbetaling: € 6.892,03; c. gemist vakantiegeld: € 574,11; d. gemiste eindejaarsuitkering: € 574,11.
9.2. Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij – in verband met het verweer strekkende tot vrijspraak – niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. Subsidiair, indien de verdachte niet wordt vrijgesproken, heeft de verdediging alle materiële schadeposten betwist. Het verweer zal, voor zover noodzakelijk, in de hierop volgende bespreking van de gevorderde schadeposten nader worden besproken. De verdediging heeft verzocht de vergoeding van de immateriële schade te matigen tot € 5.000,00.
9.3. Overwegingen van het hof
9.3.1. Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof zal de vordering per gevorderde post bespreken.
9.3.1.1. Post 1, medische kosten
Naar het oordeel van het hof is de vordering, voor zover die ziet op de onder 1 genoemde medische kosten, niet voor toewijzing vatbaar. Ten aanzien van de post onder a is niet gebleken dat deze kosten een rechtstreeks verband houden met de bewezen verklaarde feiten en de posten onder b tot en met e zijn onvoldoende onderbouwd. Dit leidt ertoe dat de benadeelde partij ten aanzien van post 1 niet in de vordering kan worden ontvangen.
9.3.1.2. Post 2, reis- en parkeerkosten
De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken van doel, noodzaak en context per rit, zodat de vereiste onderbouwing ontbreekt. Daarnaast kan een deel van de kilometerkosten volgens de verdediging niet aan de verdachte worden toegeschreven.
Het hof overweegt allereerst dat met de handgeschreven lijst die bij de vordering is gevoegd, alsmede de afboekingen van de parkeerkosten, voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de onderhavige strafzaak reis- en parkeerkosten heeft gemaakt. Evenwel kunnen de reis- en parkeerkosten gemaakt ten behoeve van afspraken met politie en de advocaat niet worden aangemerkt als materiële schade, nu die onder de proceskosten vallen. De reis- en parkeerkosten ten behoeve van medische behandelingen zijn wél toewijsbaar als rechtstreekse materiële schade, te weten de reiskosten op 14 maart 2022 (met uitzondering van de parkeerkosten, nu die niet zijn onderbouwd), 11 mei 2022, 30 juni 2022, 28 juli 2022, 25 augustus 2022, 15 september 2022, 12 oktober 2022, 24 februari 2023 en 21 maart 2023. Het hof zal ten aanzien van post 2 dan ook een bedrag van € 110,29 toewijzen. Voor het overige kan de benadeelde partij ten aanzien van post 2 niet in de vordering worden ontvangen.
9.3.1.3. Post 3, zaakschade huisraad
De verdediging stelt dat de schade aan de huisraad onvoldoende is onderbouwd, dan wel niet is gebleken dat er een causaal verband was met de ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de bank en het matras is nog aangevoerd dat het hof rekening dient te houden met de afschrijving.
Het hof overweegt dat uit de bewijsmiddelen genoegzaam is gebleken dat als gevolg van de bewezen verklaarde feiten schade is ontstaan aan de bank (onder a), de salontafel (b) en accessoires (c), die immers op de salontafel stonden. Rekening houdend met – voor zover bekend – de ouderdom van deze goederen en de omstandigheid dat de hoogte van het precieze schadebedrag ontbreekt, zal het hof gebruik maken van de schattingsbevoegdheid. Het hof schat de schade aan de bank op € 200,00, de schade aan de salontafel op € 50,00 en de schade aan de accessoires op € 20,00. Het hof zal ten aanzien van post 3 dan ook in totaal een bedrag van € 270,00 toewijzen en de rest van de vordering onder a, b en c afwijzen. Ten aanzien van de goederen onder d en e is het hof niet gebleken van een causaal verband met de bewezen verklaarde feiten, zodat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard.
9.3.1.4. Post 4, zaakschade kleding
De verdediging heeft aangevoerd dat de kosten van de kleding onvoldoende is onderbouwd op basis van bonnen, facturen of bankafschriften, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Meer subsidiair dient de vordering gematigd te worden tot € 50,00 voor de legging, € 30,00 voor de top en € 20,00 voor het sportshirt.
Het hof overweegt dat uit het dossier genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partij door het in beslag nemen van haar kleding – hetgeen een rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde feiten – materiële schade heeft geleden, aangezien die kleding is bemonsterd en onderzocht bij het NFI en de benadeelde partij de kleding niet heeft teruggekregen. Het hof zal bij de bepaling van de hoogte van de schade gebruik maken van de schattingsbevoegdheid, nu stukken ter onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreken. Het hof zal die schade begroten op € 50,00 voor de legging (onder a), € 30,00 voor de top (b) en € 20,00 voor het sportshirt (c). Voor het overige zal de vordering met betrekking tot post 4 worden afgewezen.
9.3.1.5. Post 5, kosten sportschool
Het hof overweegt dat niet is gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten schade heeft geleden die ziet op de abonnementskosten voor de sportschool. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering met betrekking tot post 5.
9.3.1.6. Post 6, personal training
Het hof overweegt dat niet is gebleken dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten schade heeft geleden die ziet op de kosten voor de personal training. De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering met betrekking tot post 6.
9.3.1.7. Post 7, kosten telefoon
De verdediging heeft betoogd dat de schade genoemd onder a onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Meer subsidiair dient de waarde van de telefoon op € 849,00 geschat te worden. Ten aanzien van de overige schade, genoemd onder b tot en met f, dient de benadeelde partij volgens de verdediging eveneens niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Het hof overweegt dat uit de dossierstukken genoegzaam volgt dat de telefoon van de benadeelde partij (genoemd onder a) tijdens het plegen van de bewezen verklaarde feiten door de verdachte is vernield. Nu niet bekend is geworden hoe oud de telefoon ten tijde van het bewezen verklaarde was en stukken ter onderbouwing van het precieze schadebedrag ontbreken, zal het hof gebruik maken van de schattingsbevoegdheid en de schade begroten op € 849,00. Voor het overige wordt de vordering met betrekking tot de telefoon afgewezen.
Het hof acht de gevorderde schade ten aanzien van de goederen genoemd onder b tot en met f onvoldoende onderbouwd, zodat de benadeelde partij ten aanzien van deze goederen niet-ontvankelijk in haar vordering wordt verklaard.
9.3.1.8. Posten 8, 9 en 10
Ten aanzien van de posten onder 8, 9 en 10 overweegt het hof dat niet is gebleken van een rechtstreeks verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de gevorderde schadeposten. Ten aanzien van deze posten kan de benadeelde partij dan ook niet in haar vordering worden ontvangen.
9.3.1.9. Post 11, verlies verdienvermogen
Het hof overweegt dat de benadeelde partij haar vordering tot de vergoeding van het verlies van verdienvermogen heeft onderbouwd met loonstroken en andere overzichten. Evenwel is het hof niet gebleken hoeveel schade de benadeelde partij daadwerkelijk heeft geleden, terwijl de vordering zijdens de verdediging gemotiveerd is betwist. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden en dit zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit leidt ertoe dat de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van post 11 van de vordering niet worden ontvangen en de vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
9.3.2. Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Uit een brief van een psycholoog is gebleken dat de benadeelde partij traumatherapie in de vorm van EMDR heeft gevolgd en is doorverwezen naar het Psychotrauma Expertise Centrum, omdat zij te complexe klachten had. Uit een brief van de GZ-psycholoog van het Psychotrauma Expertise Centrum blijkt dat bij de benadeelde partij posttraumatische stressstoornis (PTSS) is vastgesteld. Hiermee is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft opgelopen, met name nu de aard en ernst van de normschending zodanig is en er een zodanige inbreuk is gemaakt op haar lichamelijke integriteit, dat ook zonder nadere onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan ook recht op een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding. Het hof acht, alles afwegende, een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schadevergoeding billijk. Het hof heeft daarbij gelet op vergoedingen van immateriële schade die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
9.4. Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 242 (oud) en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
11 BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 (achtendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 16.329,29 (zestienduizend driehonderdnegenentwintig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 1.329,29 (duizend driehonderdnegenentwintig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 70.481,65 (zeventigduizend vierhonderdeenentachtig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 481,65 (vierhonderdeenentachtig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 70.000,00 (zeventigduizend euro) immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 en 3 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 16.329,29 (zestienduizend driehonderdnegenentwintig euro en negenentwintig cent) bestaande uit € 1.329,29 (duizend driehonderdnegenentwintig euro en negenentwintig cent) materiële schade en € 15.000,00 (vijftienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 116 (honderdzestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum voor de wettelijke rente voor de materiële schade op:
en van de immateriële schade op 10 maart 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. N. van der Wijngaart en mr. C.P.E.M. Fonteijn-van der Meulen, in tegenwoordigheid van mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 oktober 2025.
In hierop volgende voetnoten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen. Tenzij anders aangegeven wordt verwezen naar in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover de bewijsmiddelen geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreffen, zijn zij telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. De genoemde pagina’s verwijzen naar de doorgenummerde pagina’s in het zaaksdossier van de zaak ‘Upton’ met onderzoeksnummer NH1R022042.
Proces-verbaal van aangifte van 11 maart 2022, pagina’s 181-184; proces-verbaal van aangifte van 19 maart 2022, pagina’s 195-206;
Proces-verbaal van verhoor getuige van 23 maart 2022, pagina’s 379-381.
Proces-verbaal van verhoor getuige van 27 maart 2022, pagina’s 401-408.
Proces-verbaal van verhoor getuige van 11 maart 2022, pagina’s 396-397.
Een geschrift, te weten een ‘Letselrapportage Forensische Geneeskunde’, opgemaakt door [bedrijf 2] , pagina’s 225-231.
Proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] ) van 27 april 2022, pagina’s 256-258.
Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( [adres 3] ) van 27 april 2022, pagina’s 266-268.
Een geschrift, te weten een rapportage getiteld ‘Chemisch identificatie onderzoek naar urinesporen op een bank en legging naar aanleiding van een incident op 9 maart 2022 in Heiloo’, opgemaakt door rapporteur [persoon] van het Nederlands Forensisch Instituut van 25 juli 2022, pagina’s 274-281.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 april 2023.
Proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2022 met bijlage, pagina’s 118-180.