Artikel 6:6:26 (Herziening bedrag ontnemingsmaatregel)
1. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie, of op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde, het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden. Is het bedrag reeds betaald of verhaald, dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde zal worden uitgekeerd. Het bevel laat ieders recht op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag onverlet.
2. Indien blijkt dat een hoger bedrag is vastgesteld dan de som van het werkelijke voordeel, geeft de rechter een beschikking strekkende tot vermindering of teruggave, ten minste gelijk aan het verschil.
3. Het openbaar ministerie en de verdachte onderscheidenlijk de benadeelde derde worden gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij – bij een tweede of volgende verzoek van de verdachte onderscheidenlijk de benadeelde derde – dit verzoek kennelijk ongegrond is.
4. De vordering en het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kunnen niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag, of het laatste gedeelte daarvan, is betaald of verhaald.
5. De rechter kan ambtshalve bevelen dat de maatregel, hangende zijn beslissing, niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het bevel wordt onverwijld ter kennis gebracht van Onze Minister.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter kan op vordering van het openbaar ministerie, of op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde, het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden. Is het bedrag reeds betaald of verhaald, dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde zal worden uitgekeerd. Het bevel laat ieders recht op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag onverlet.
Dit betekent dat de rechter de mogelijkheid heeft om het bedrag dat is vastgesteld in een opgelegde verplichting tot betaling van een geldsom aan de staat, bedoeld voor de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, te verminderen of kwijt te schelden. Dit kan gebeuren op vordering van het openbaar ministerie, of na een schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde. Als het bedrag al is betaald of door de staat is verhaald, kan de rechter ook bevelen dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk wordt teruggegeven, of wordt uitgekeerd aan een specifieke derde die de rechter aanwijst. Een dergelijk bevel heeft geen invloed op (laat onverlet) het recht dat anderen eventueel hebben op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag.
2. Indien blijkt dat een hoger bedrag is vastgesteld dan de som van het werkelijke voordeel, geeft de rechter een beschikking strekkende tot vermindering of teruggave, ten minste gelijk aan het verschil.
Dit lid bepaalt dat als duidelijk wordt dat het vastgestelde bedrag voor de ontneming hoger is dan de som van het werkelijke voordeel dat is verkregen, de rechter een beschikking moet geven. Deze beschikking moet leiden tot een vermindering van het bedrag of tot teruggave ervan. De vermindering of teruggave moet minimaal gelijk zijn aan het verschil tussen het vastgestelde bedrag en het werkelijke voordeel.
3. Het openbaar ministerie en de verdachte onderscheidenlijk de benadeelde derde worden gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij – bij een tweede of volgende verzoek van de verdachte onderscheidenlijk de benadeelde derde – dit verzoek kennelijk ongegrond is.
Dit lid stelt dat het openbaar ministerie en de verdachte (of, afhankelijk van de situatie, de benadeelde derde) in de gelegenheid moeten worden gesteld om gehoord te worden, of op zijn minst hiervoor moeten worden opgeroepen. Er is een uitzondering: dit horen of oproepen is niet verplicht als het gaat om een tweede of een later verzoek van de verdachte of de benadeelde derde, en dit verzoek kennelijk ongegrond is.
4. De vordering en het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kunnen niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag, of het laatste gedeelte daarvan, is betaald of verhaald.
Dit lid specificeert een termijn. De vordering van het openbaar ministerie en het verzoek van de veroordeelde of benadeelde derde, zoals genoemd in het eerste lid (voor vermindering, kwijtschelding of teruggave), kunnen niet meer worden ingediend als er drie jaren zijn verstreken. Deze termijn van drie jaar begint te lopen vanaf de dag waarop het volledige bedrag, of het laatste deel daarvan, is betaald of door de staat is verhaald.
5. De rechter kan ambtshalve bevelen dat de maatregel, hangende zijn beslissing, niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het bevel wordt onverwijld ter kennis gebracht van Onze Minister.
Dit lid geeft de rechter de bevoegdheid om ambtshalve (dus op eigen initiatief) te bevelen dat de ontnemingsmaatregel voorlopig niet ten uitvoer zal worden gelegd. Dit kan de rechter doen hangende zijn beslissing over de vordering of het verzoek tot vermindering, kwijtschelding of teruggave. Een dergelijk bevel tot opschorting van de tenuitvoerlegging moet onverwijld (direct) worden meegedeeld aan (ter kennis gebracht van) Onze Minister.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBNHO:2025:8277 - Rechtbank Noord-Holland - 14 juli 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:9647 - Rechtbank Limburg - 7 oktober 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:9684 - Rechtbank Limburg - 7 oktober 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:9796 - Rechtbank Limburg - 7 oktober 2025
ECLI:NL:RBLIM:2025:9806 - Rechtbank Limburg - 7 oktober 2025
ECLI:NL:GHSHE:2025:2597 - Hof: forse overschrijding redelijke termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van het OM - 25 september 2025
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn in een ontnemingszaak niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Dit is alleen mogelijk als door de schending geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM.