Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5930 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:59304 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

Parketnummer: 02-261276-23

vonnis van de rechtbank d.d. 4 september 2025

in de ontnemingszaak tegen

[betrokkene], geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats], wonende te [woonadres], raadsman: mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda.

1 De procedure

De officier van justitie heeft ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd. Die vordering strekt er toe dat de rechtbank het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel zal schatten en vaststellen op een bedrag van € 395.457,73 en aan betrokkene de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

Betrokkene is bij vonnis van heden door de rechtbank veroordeeld ter zake van diefstal door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd, en gewoontewitwassen.

De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. F.M. van Peski, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de vordering ter zitting gewijzigd in die zin dat zij een betalingsverplichting vordert van een bedrag van € 379.588,46. Betrokkene heeft gedurende een lange periode VVV Cadeaukaarten weggenomen van zijn werkgever en wederrechtelijk verkregen voordeel genoten door die cadeaukaarten via websites in te wisselen voor geld tegen een bepaald percentage van de waarde van de cadeaukaart. Het gevorderde bedrag is gebaseerd op de uitbetalingen die aan betrokkene zijn gedaan (te weten [bedrijf 1], [bedrijf 2], [bedrijf 3] en [bedrijf 4]).

3 Het standpunt van de verdediging

Door de verdediging is geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering.

4 Het oordeel van de rechtbank

4.1 Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel Dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het vonnis in de hoofdzaak. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in het vonnis in de hoofdzaak, het oordeel dat betrokkene voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) heeft genoten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

Uit de voornoemde bewijsmiddelen is gebleken dat betrokkene gedurende een aanzienlijke periode cadeaukaarten die hij uit misdrijf heeft verkregen via verschillende websites liet inwisselen voor geld tegen een bepaald percentage van de waarde van de cadeaukaart. Dat percentage liet hij uitbetalen op één van zijn bankrekeningen. De rechtbank is van oordeel dat de berekening van de officier van justitie, die is gebaseerd op de uitbetalingen die betrokkene via de verschillende websites heeft ontvangen, zorgvuldig tot stand is gekomen en grondslag vindt in de bewijsmiddelen. De verdediging heeft hiertegen geen verweer gevoerd, zodat de rechtbank bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluit bij de berekening van de officier van justitie.

Bij het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een totaalbedrag van € 527.610,00. Ingevolge artikel 36e, negende lid, Sr moet bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, de aan de benadeelde derde onherroepelijk in rechte toegekende vordering in mindering worden gebracht. In dit geval gaat het nog niet om een onherroepelijk in rechte toegekende vordering en bestaat er dus geen verplichting om de toegewezen vordering in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet hierop schat de rechtbank het totale voordeel dat betrokkene wederrechtelijk heeft verkregen op € 379.588,46.

De rechtbank overweegt in dit verband wel dat de in de hoofdzaak toegewezen vordering van de benadeelde derde het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel overstijgt, waardoor het voordeel voor betrokkene onderaan de streep negatief is. Voorkomen moet worden dat betrokkene meermalen hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel moet terugbetalen aan verschillende (rechts)personen. Hier moet tijdens de executiefase aandacht voor zijn. In dat verband merkt de rechtbank op dat de in artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering voorziene procedure voor betrokkene de mogelijkheid opent zich tot de strafrechter te wenden met het verzoek het vastgestelde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te wijzigen, in die zin dat de aan de benadeelde derde in rechte toegekende vordering, wanneer deze onherroepelijk is, daarop in mindering wordt gebracht.

4.2 Vaststelling ontnemingsbedrag De rechtbank zal het ontnemingsbedrag vaststellen op € 379.588,46 en zal aan betrokkene de verplichting opleggen tot betaling van dit bedrag aan de staat ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel.

5 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6 De beslissing

De rechtbank:

  • stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op

€ 379.588,46;

  • legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 379.588,46, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;

  • bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op 1080 dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. H. Skalonjic, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.B. Polak, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H. Holtgrefe en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 september 2025.

De jongste rechter is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.