ECLI:NL:GHARL:2025:4844 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 4 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002853-22
Uitspraak d.d.: 4 augustus 2025
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juni 2022 met parketnummer 18-950096-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats]
Het hoger beroep
De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal, alsmede van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D.M. Moes, naar voren is gebracht.
De beslissing waarvan beroep
De rechtbank Noord-Nederland heeft bij beslissing van 24 juni 2022 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vastgesteld op een bedrag van € 37.500,00. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is door de rechtbank op datzelfde bedrag vastgesteld, met bepaling van een gijzeling van ten hoogste 222 dagen.
Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 110.128,49 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 47.500,00. De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient wat de advocaat-generaal betreft te worden vastgesteld op datzelfde bedrag. Volgens de advocaat-generaal bevat het dossier aanknopingspunten dat geen sprake is geweest van een pondspondsgewijze verdeling. Aannemelijk is geworden dat aan de betrokken personen specifieke bedragen zijn toegekend. Vastgesteld kan worden dat één keer is geoogst aan de [adres 1] te [plaats 1] en dat twee keer is geoogst aan de [adres 2] te [plaats 2] . Voor de opbouwwerkzaamheden ontving betrokkene een bedrag van € 5.000,00 per kwekerij en voor iedere geslaagde oogst ontving hij een bedrag van € 12.500,00, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ten hoogste een bedrag van € 11.500,00 bedraagt. Met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [adres 1] te [plaats 1] heeft de raadsvrouw het hof primair verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil vast te stellen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat het dossier tegenstrijdige aanwijzingen bevat en dat er geen objectieve gegevens zijn die duiden op een opbrengst uit de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij. Subsidiair heeft de raadsvrouw het hof verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op een bedrag van € 5.000,00. Ten aanzien van de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] heeft de raadsvrouw het hof verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op een bedrag van € 6.5000,00. Wat de raadsvrouw betreft dient het hof aansluiting te zoeken bij de verklaring van betrokkene. De raadsvrouw heeft het hof verder verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De bewijsmiddelen
Het hof baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen.
1. De inhoud van het arrest van de meervoudige kamer van het hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 4 augustus 2025 in de zaak met parketnummer 21-000523-22 tegen betrokkene gewezen,
voor zover inhoudend:
Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 september 2016 tot en met 2 februari 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een bedrijfspand, op het perceel aan de [adres 1] , heeft geteeld, verwerkt en opzettelijk aanwezig hebben gehad een hoeveelheid van in totaal 1880 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, in een bedrijfspand, op het perceel aan de [adres 2] , heeft geteeld en verwerkt, en opzettelijk aanwezig hebben gehad een hoeveelheid van in totaal 1379 hennepplanten, zijnde een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
27 maart 2018 opgenomen op pagina 3745 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer [nummer] d.d. 28 augustus 2018, inhoudend als verklaring van betrokkene:
V: Sinds wanneer zat er wel een hennepkwekerij in het pand aan de [adres 1] in [plaats 1] ?A: Ik heb zelf meegeholpen met opbouwen en volgens mij was het klaar ergens in september (het hof begrijpt: september 2016) dat het startklaar was en dat de plantjes erin gingen. Het kan de eerste of tweede week geweest zijn. (...)V: Wie waren er verder nog betrokken bij die hennepkwekerij aan de [adres 1] te [plaats 1] .A: Ik heb hulp gehad van [ medeverdachte 1] . (...)V: Hoe vaak is er geoogst aan de [adres 1] te [plaats 1] ? A: Er is 1 keer geoogst en de tweede keer waren jullie erbij. (...)V: Jij was ook de huurder van het pand [adres 2] in [plaats 2] , als ook de contractant van de stroom leverancier. (...) Wat kun jij verklaren over jou rol in de hennepkwekerij in het pand?A: Ik heb het pand gehuurd. Euhmm... Ook weer opgebouwd en ingericht op de eerste etage. V: Wie waren er verder nog meer betrokken bij die hennepkwekerij in [plaats 2] ? A: [ medeverdachte 1] en ik. Maar ook [medeverdachte 2] . Die kwam daar wel. V: Wat waren jullie rol daar? A: Opbouw en inrichten. En mijn rol was daar ook de huurcontract en dat ik daar bijna elke dag aanwezig was.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
23 november 2017 opgenomen op pagina 1696 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [ medeverdachte 1] :
V: (…) Wij hebben het eerder gehad over de hennepkwekerij aangetroffen in [plaats 1] aan de [adres 1] . Wil je daar nog op terugkomen? A: Ja. V: Wat wil je daarover kwijt? A: [plaats 1] is mij bekend. Ik heb geholpen met de opbouw van de hennepkwekerij. (…) V: Wat is het financieel voordeel wat je hiermee hebt genoten? A: 5000 euro. V: Wat heb je voor die 5000 euro precies gedaan? A: Ja, bouwen he. Als het klaar is krijg je er 5000 euro voor. (...)V: We gaan weer even terug naar de [adres 2] te [plaats 2] . Je zei dat je het pand niet kent en nooit bent geweest. Blijf je daarbij? A: Nee, ik ken het pand wel. V: Gisterochtend is daar bij een doorzoeking een inwerking zijnde hennepkwekerij met 1379 planten aangetroffen. Wat kun jij ons daarover vertellen? A: Ik kan daarover alleen zeggen dat daar een kwekerij zat. Ik heb het alleen maar helpen opbouwen. V: Hoe vaak is daar geoogst? A: Twee keer volgens mij. V: Je hebt hier ook de kwekerij opgebouwd. Hoeveel heb je daarvoor gekregen? A: Ook 5000 euro.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
27 maart 2018 opgenomen op pagina 3535 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [ medeverdachte 1] :
V: Bij de zoeking bij [betrokkende 1] troffen wij een briefje met aantekeningen, bedragen aan, kennelijk betrekking hebbend op de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] . O: Verdachte wordt bijlage 6 getoond en gevoegd bij dit verhoor. V: Wat kun jij hierover verklaren? (...)V: Als jij dit zo ziet op de bijlage en de bedragen, wat kan je hier over verklaren? A: Dat is een schatting. Dit heeft betrekking op de kwekerij aan de [adres 2] in [plaats 2] maar het zijn schattingen. De bedragen die er op staan van 3 X 12.500 euro zijn toezeggingen aan mensen en nog niet daadwerkelijk uitbetaald. V: Wat is jou daar in toegezegd? A: 12.500 euro. V: Aan wie zijn de andere bedragen toegezegd van 12.500 euro? A: Dat zijn [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) en [betrokkende 1] (het hof begrijpt: [betrokkende 1]).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
24 november 2017 opgenomen op pagina 1811 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Hoe vaak heb jij het pand aan de [adres 2] bezocht? A: In het begin 2 keer in de week. Toen ben ik er een tijdje niet geweest. Wel 20 keer denk ik?V: Sinds wanneer zit er hennep in het pand? A: Vanaf het begin af aan, eerst zijn ze gaan bouwen. In april is het gehuurd, toen zijn ze gaan bouwen en in mei is er begonnen met hennep kweken. De deur naar de kwekerij zat altijd op slot. De sleutel was altijd verstopt zoals ik begrepen had. Ik ging wel eens mee naar boven om te kijken, verder kwam ik er niet. (...) V: Hoe vaak is er geoogst op de [adres 2] ? A: Twee keer. (...)V: Even over de [adres 1] te [plaats 1] : wat kun je hier over vertellen? A: Dat het telen van hennep al bestond toen ik er kwam in juli 2016 ongeveer. Nee ik ben daar later geweest, want het is vrij snel opgerold nadat ik kwam. Ze hebben 1 keer geoogst, de tweede keer is gepakt.
6. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2025:
Ik ben verantwoordelijk geweest voor het pand, de huur. Ik was ook de contractant van de stroomleverancier. Ik ben dagelijks betrokken geweest. Ik heb mij ook bezig gehouden met de façade, het toneelstuk, om de hennepkwekerijen heen en met het telkens controleren van de stroom. [medeverdachte 3] regelde de geldzaken met betrekking tot de hennepkwekerijen. Het klopt dat ik over de geldzaken bij de politie iets anders heb verklaard en dat ik heb gezegd dat dit via mensen uit Groningen verliep, maar ik voelde mij destijds niet vrij om openlijk te verklaren.
Oordeel van het hof
Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft betrokkene bij arrest van 4 augustus 2025 in de zaak met parketnummer 21-000523-22 veroordeeld voor onder meer het medeplegen van het opzettelijk telen van hennepplanten in hennepkwekerijen die zijn aangetroffen aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] . Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank heeft in haar beslissing onder meer het volgende overwogen ten aanzien van de hennepkwekerijen aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] (cursief opgenomen).
De rechtbank neemt de verklaringen van betrokkene en medebetrokkenen als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat. De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier en de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen van oordeel dat betrokkene ten opzichte van zijn medebetrokkenen een kleinere rol heeft gehad in de hennepkwekerijen en dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat betrokkene pondspondsgewijs heeft gedeeld in de opbrengst van deze kwekerijen. De rechtbank zal daarom in zoverre geen aansluiting zoeken bij de berekeningen van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vastgesteld kan worden dat er één oogst heeft plaatsgevonden aan de [adres 1] te [plaats 1] en dat er twee oogsten hebben plaatsgevonden aan de [adres 2] te [plaats 2] . De rechtbank overweegt daartoe dat in de hennepkwekerij aan de [adres 1] te [plaats 1] onder meer hennepafval is aangetroffen en dat door zowel betrokkene als [medeverdachte 2] is verklaard dat er één geslaagde oogst heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de oogsten aan de [adres 2] te [plaats 2] overweegt de rechtbank dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat dat kort voor de ontdekking van de hennepkwekerij hennepstekjes zijn verwijderd, maar dat laat onverlet dat in de gehele bewezenverklaarde periode van 1 mei 2017 tot en met 22 november 2017 genoeg tijd is geweest om in ieder geval twee oogsten te realiseren, uitgaande van een kweekcyclus van tien weken per oogst. Dat er daadwerkelijk twee oogsten hebben plaatsgevonden, wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de verklaringen van [medeverdachte 2] .
Met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene per oogst heeft ontvangen zoekt de rechtbank aansluiting bij het briefje dat is aangetroffen bij [ medeverdachte 1] , met daarop verschillende bedragen en namen. [ medeverdachte 1] heeft over dit briefje verklaard dat hierop bedragen staan die onder andere aan betrokkene en hemzelf zijn toegezegd met betrekking tot de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] . Het zou daarbij gaan om een bedrag van € 12.500,00. De rechtbank ziet hierin een concrete aanwijzing dat betrokkene per geslaagde oogst dit bedrag heeft ontvangen en neemt dit bedrag dan ook als uitgangspunt voor het wederrechtelijk verkregen voordeel dat betrokkene heeft ontvangen per oogst bij zowel de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] als aan de [adres 1] te [plaats 1] . De rechtbank acht dit bedrag ook realistisch gelet op de rol die betrokkene heeft gehad bij deze hennepkwekerijen.
Het hof kan zich verenigen met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Evenals de advocaat-generaal acht het hof het aannemelijk dat betrokkene heeft bijgedragen aan de opbouwwerkzaamheden van de hennepkwekerijen en hier een bedrag van € 5.000,00 per kwekerij voor heeft ontvangen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat betrokkene niet alleen betrokken is geweest bij de fysieke opbouw van de hennepkwekerijen, maar volgt ook dat hij op andere wijze heeft bijgedragen aan de totstandkoming en het opstarten ervan. Hij was degene die de panden huurde waarin de hennepkwekerijen werden geëxploiteerd, had onder een valse naam een energiecontract afgesloten, was meerdere dagen per week aanwezig om het kweekproces in de gaten te houden, heeft geholpen bij de verzorging van de hennepplanten en controleerde de stroom. Betrokkene was verder verantwoordelijk voor het opzetten van een façade die de schijn wekte van rechtmatige bedrijfsactiviteiten, hetgeen de exploitatie van een in werking zijnde hennepkwekerij mogelijk maakte. Zijn inzet heeft daarmee een wezenlijke rol gespeeld in het mogelijk maken van de oprichting van de hennepkwekerijen. [ medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een bedrag van € 5.000,00 per kwekerij heeft ontvangen voor opbouwwerkzaamheden. Aangezien [ medeverdachte 1] voor de betreffende werkzaamheden € 5.000,00 per kwekerij heeft ontvangen en het hof de rollen van [ medeverdachte 1] en betrokkene in dat opzicht als vergelijkbaar beschouwt, wordt ook het voordeel dat betrokkene heeft genoten met betrekking tot de opbouwwerkzaamheden op een bedrag van € 5.000,00 per kwekerij geschat.
Het hof ziet evenals de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het aangetroffen briefje waaruit blijkt dat betrokkene een bedrag zou ontvangen van € 12.500,00 per geslaagde oogst. Het betreffende briefje betreft een begroting en heeft betrekking op de laatst aangetroffen hennepkwekerij, te weten de hennepkwekerij aan de [adres 2] te [plaats 2] . Het hof acht het aannemelijk dat de daarin opgenomen cijfers zijn gebaseerd op gegevens uit het verleden en derhalve betrekking hebben op de eerder aangetroffen hennepkwekerij aan de [adres 1] te [plaats 1] . Zo blijkt uit het dossier dat bij allebei de aangetroffen hennepkwekerijen steeds sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij telkens dezelfde werkwijze en een duidelijke rolverdeling werd gehanteerd. Ieder voor zich had een onmisbare rol om tot een succesvolle kweek en verkoop van hennep te komen. Zoals hierboven reeds uiteengezet vervulde ook betrokkene een essentiële rol binnen het geheel. Gelet op de inhoud van het aangetroffen briefje en de hiervoor geschetste context acht het hof het derhalve aannemelijk dat betrokkene per geslaagde oogst een bedrag ter hoogte van € 12.500,00 heeft ontvangen.
Ten aanzien van de hennepkwekerijen aan de [adres 1] te [plaats 1] en de [adres 2] te [plaats 2] levert het bovenstaande de volgende berekening op.
[adres 1] te [plaats 1] Opbouwwerkzaamheden (á € 5.000,00) € 5.000,00 Opbrengst oogst (1 oogst x € 12.500,00) € 12.500,00 [adres 2] te [plaats 2] Opbouwwerkzaamheden (á € 5.000,00) € 5.000,00 Opbrengst oogst (2 oogsten x € 12.500,00) € 25.000,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 47.500,00
Totale wedererechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het bovenstaande schade het hof het totale wederrechtelijk verkregen voordeel op € 47.500,00.
Schending van de redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke betrokkene recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar ontnemingszaak binnen een redelijke termijn. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van het aan de Staat te betalen ontnemingsbedrag dat zou zijn vastgesteld indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindbeslissing binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen en dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te zijn afgerond met een beslissing binnen twee jaren nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Het hof overweegt met betrekking tot de aanvang van de redelijke termijn en het procesverloop in eerste aanleg in deze zaak het volgende. Betrokkene heeft op 6 november 2020 een eerste oproep ontvangen voor de regiezitting van 17 november 2020 met daarbij de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Naar het oordeel van het hof betreft de eerste oproep van 6 november 2020 de eerste daad van vervolging, waaraan betrokkene in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zal worden gemaakt. Het hof zal de datum van 6 november 2020 dan ook als aanvangsdatum voor de redelijke termijn aannemen. De rechtbank heeft op 24 juni 2022 uitspraak gedaan. Het hof is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de redelijke termijn in eerste aanleg niet is overschreden nu de behandeling en beslissing op de ontnemingsvordering binnen twee jaren heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak dat betrokkene op 8 juli 2022 hoger beroep heeft ingesteld. Het hof stelt vast dat de behandeling en afdoening in hoger beroep als geheel niet voldoende voortvarend is geweest, nu pas op 4 augustus 2025 arrest wordt gewezen. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ongeveer één jaar en één maand. Het hof volstaat met de constatering dat sprake is van een termijnoverschrijding, nu in de met de ontnemingszaak samenhangende en gelijktijdig behandelde strafzaak de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep door strafvermindering is gecompenseerd (Vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Draagkracht
Het hof ziet in de draagkracht van betrokkene geen aanleiding tot matiging van de betalingsverplichting. De draagkracht van betrokkene dient in beginsel aan de orde te worden gesteld in de executiefase en wel op de voet van het bepaalde in artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering. Op voorhand is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van betrokkene niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond van het hiervoor overwogene zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 47.500,00.
Gijzeling
Het hof zal bij het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat de duur van de gijzeling bepalen overeenkomstig de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarbij voor elke € 50,00 van het totale bedrag één dag gijzeling wordt gerekend. Het hof bepaalt op basis daarvan de duur van de gijzeling op ten hoogste 950 dagen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 47.500,00 (zevenenveertigduizend vijfhonderd euro). Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 47.500,00 (zevenenveertigduizend vijfhonderd euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 950 dagen. Aldus gewezen door mr. J. Hielkema, voorzitter, mr. M.C. van Linde en mr. L. Pieters, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier, en op 4 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.