Artikel 149 (Feiten, rechten, bewijs voor rechterlijke beslissing)
1. Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.
Uitleg in duidelijke taal
1. Tenzij uit de wet anders voortvloeit, mag de rechter slechts die feiten of rechten aan zijn beslissing ten grondslag leggen, die in het geding aan hem ter kennis zijn gekomen of zijn gesteld en die overeenkomstig de voorschriften van deze afdeling zijn komen vast te staan. Feiten of rechten die door de ene partij zijn gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, moet de rechter als vaststaand beschouwen, behoudens zijn bevoegdheid bewijs te verlangen, zo vaak aanvaarding van de stellingen zou leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat.
Dit lid bepaalt dat, behalve als de wet iets anders voorschrijft, de rechter zijn beslissing alleen mag baseren op die feiten of rechten die in de rechtszaak (het geding) aan hem bekend zijn geworden of door partijen zijn aangevoerd (gesteld), en die bovendien volgens de regels (voorschriften) van deze afdeling van het wetboek zijn bewezen (komen vast te staan). Daarnaast stelt dit lid dat als de ene partij feiten of rechten aanvoert (stelt) en de andere partij (wederpartij) deze niet of onvoldoende tegenspreekt (betwist), de rechter deze feiten of rechten als vaststaand moet beschouwen. De rechter behoudt echter de bevoegdheid om bewijs te vragen als de aanvaarding van die stellingen zou resulteren in een juridisch gevolg waarover partijen niet zelf mogen beslissen (dat niet ter vrije bepaling van partijen staat).
2. Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid, alsmede algemene ervaringsregels mogen door de rechter aan zijn beslissing ten grondslag worden gelegd, ongeacht of zij zijn gesteld, en behoeven geen bewijs.
Dit lid stelt dat feiten of omstandigheden die algemeen bekend zijn, en ook algemene regels die voortkomen uit ervaring (algemene ervaringsregels), door de rechter gebruikt mogen worden als basis voor zijn beslissing. Dit mag de rechter doen, ongeacht of deze feiten of ervaringsregels door de partijen in de rechtszaak zijn aangevoerd (gesteld), en voor dergelijke feiten of regels is geen bewijs nodig.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:PHR:2025:985 - Conclusie A-G: Prijsdifferentiatie via Google Shopping niet direct misleidend - 12 september 2025
De Procureur-Generaal concludeert tot verwerping van het cassatieberoep. De praktijk waarbij een product via Google Shopping voor een lagere prijs en onder restricties wordt aangeboden dan op de eigen website, is niet per definitie een oneerlijke handelspraktijk, misleidende reclame of ongeoorloofde vergelijkende reclame jegens een concurrent.
ECLI:NL:PHR:2025:986 - Conclusie A-G: Misleidende reclame via Google Shopping en aansprakelijkheid van platforms - 12 september 2025
De Procureur-Generaal adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen. Het aanbieden van een product voor een lagere prijs via Google Shopping dan op de eigen website is niet misleidend, zolang het product daadwerkelijk voor de geadverteerde prijs verkrijgbaar is na doorklikken.
ECLI:NL:PHR:2025:1045 - Parket bij de Hoge Raad - 26 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:991 - Conclusie A-G: Kansschade na beroepsfout advocaat en bewijsaanbod - 12 september 2025
De Procureur-Generaal adviseert de Hoge Raad het principale cassatieberoep te verwerpen, omdat het hof het bewijsaanbod van de cliënt als onvoldoende gespecificeerd mocht passeren en de kansschade mocht schatten. Het incidentele beroep over de beoordeling van subsidiaire grondslagen door het hof slaagt volgens de P-G wel.
ECLI:NL:PHR:2025:851 - Parket bij de Hoge Raad - 5 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:957 - Parket bij de Hoge Raad - 5 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:788 - Parket bij de Hoge Raad - 11 juli 2025
ECLI:NL:PHR:2025:750 - Parket bij de Hoge Raad - 4 juli 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:1892 - Gerechtshof Den Haag - 23 september 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:1676 - Gerechtshof Den Haag - 19 augustus 2025
ECLI:NL:PHR:2025:696 - Parket bij de Hoge Raad - 20 juni 2025
ECLI:NL:HR:2025:1463 - Hoge Raad - 3 oktober 2025
ECLI:NL:PHR:2025:1062 - Parket bij de Hoge Raad - 3 oktober 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:2448 - Hof verklaart complexe schadeclaim ondanks geen verweer deels niet ontvankelijk - 17 september 2025
Het Gerechtshof Amsterdam verklaart een benadeelde partij deels niet ontvankelijk in een omvangrijke, complexe schadeclaim. Ondanks het ontbreken van verweer door de verdachte, acht het hof nader onderzoek nodig omdat dit het strafgeding onevenredig zou belasten, mede omdat een gedegen partijdebat ontbrak.
ECLI:NL:PHR:2025:993 - Conclusie A-G: Verstoorde arbeidsverhouding, buitenlandse clausule en berekening transitievergoeding - 12 september 2025
De Procureur-Generaal adviseert de Hoge Raad het cassatieberoep te verwerpen. De ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding is terecht, en een eerder door de werknemer zelf beëindigd dienstverband telt niet mee voor de berekening van de transitievergoeding.
ECLI:NL:RBGEL:2025:7565 - Rechtbank Gelderland - 10 september 2025
ECLI:NL:GHDHA:2025:1844 - Gerechtshof Den Haag - 9 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:917 - Parket bij de Hoge Raad - 29 augustus 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:10935 - Ontbinding arbeidsovereenkomst statutair bestuurder op cumulatiegrond (i-grond) - 29 augustus 2025
De rechtbank oordeelt dat afzonderlijke ontslaggronden zoals een verschil van inzicht, disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding onvoldoende zijn. De combinatie van deze omstandigheden rechtvaardigt echter wel een ontbinding op de i-grond, wat leidt tot toekenning van de maximale cumulatievergoeding aan de statutair bestuurder.