Artikel 3
1. In zaken die bij dagvaarding worden ingeleid, wordt op de eerste roldatum, dan wel in zaken als bedoeld in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de eerste zitting, van elke eiser en elke verschenen gedaagde voor iedere instantie een griffierecht geheven, voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald.
2. Voor de indiening van een verzoekschrift of een verweerschrift wordt een griffierecht geheven, voor zover bij of krachtens deze wet of een andere wet niet anders is bepaald.
3. De eiser is het griffierecht verschuldigd vanaf de eerste uitroeping van de zaak ter zitting of bij gebreke daarvan vanaf de eerste roldatum en zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie is gestort. De gedaagde is het griffierecht verschuldigd vanaf zijn verschijning in het geding en zorgt dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de zaak dient dan wel ter griffie is gestort.
4. De verzoeker en de belanghebbende zijn het griffierecht verschuldigd vanaf de indiening van het verzoekschrift respectievelijk het verweerschrift en zorgen dat het griffierecht binnen vier weken nadien is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar de behandeling plaatsvindt dan wel ter griffie is gestort.
5. De hoogte van het griffierecht wordt bepaald aan de hand van de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd.
6. In afwijking van het vijfde lid wordt in zaken met betrekking tot een vordering, dan wel een verzoek met een beloop van meer dan € 1.000.000, het griffierecht geheven uit de naast lagere categorie zoals dat volgt uit de tabel die als bijlage bij deze wet is gevoegd indien een natuurlijke persoon bij die zaak partij is.
Details
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2016. Zie het overzicht van wijzigingen]
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBGEL:2025:7484 - Rechtbank Gelderland - 31 juli 2025
ECLI:NL:PHR:2025:947 - Parket bij de Hoge Raad - 5 september 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:7937 - Rechtbank Noord-Holland - 16 juli 2025
ECLI:NL:RBNNE:2025:3915 - Rechtbank Noord-Nederland - 26 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11130 - Proceskostenveroordeling na intrekking kort geding door eiser - 17 september 2025
De rechtbank veroordeelt de eiseres in de proceskosten nadat zij haar kort geding heeft ingetrokken. De gedaagde had tijdig verzocht om een beslissing over de kosten. Omdat de eiseres het geding heeft ingetrokken zonder nadere toelichting, wordt zij aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.
ECLI:NL:GHARL:2025:5416 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 2 september 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:11287 - Rechtbank Rotterdam - 26 augustus 2025
ECLI:NL:RBROT:2025:10961 - Bevoegdheid bij loonvordering ontslagen statutair bestuurder: kantonrechter of rechtbank? - 22 augustus 2025
Een loonvordering van een werknemer die ook statutair bestuurder was, valt onder de bevoegdheid van de rechtbank (artikel 2:241 BW), niet de kantonrechter. Dat de bestuurder inmiddels vennootschapsrechtelijk is ontslagen, verandert dit niet, tenzij de relevante band tussen het bestuurderschap en de arbeidsovereenkomst is verbroken.