ECLI:NL:RBNNE:2025:3915 - Rechtbank Noord-Nederland - 26 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/ 239154 / HA RK 24-43
beschikking van 26 september 2025
in de zaak van
[verzoekster], gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster, gemachtigde: mr. S.B.M. Tilman
tegen
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, hierna te noemen: de griffier.
1 De procedure
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de brief van 9 september 2024 en de brief van 8 oktober 2024 van (de advocaat van) verzoekster, waarin zij verzoekt om creditering van het volgens haar door de griffier teveel in rekening gebrachte griffierecht. De rechtbank merkt de brief van 9 september 2024, met de nadere toelichting in de brief van 8 oktober 2024, aan als een verzetschrift als bedoeld in artikel 29 van de Wet griffierecht burgerlijke zaken (Wgbz).
1.2. De griffier van de rechtbank heeft op 23 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
1.3. Bij bedoeld verweerschrift heeft de griffier vermeld dat wat de griffier betreft een mondelinge behandeling achterwege kan blijven. Bij brief van 22 september 2025 heeft (de advocaat van) verzoekster kenbaar gemaakt zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank en dat wat haar betreft een nadere reactie of mondelinge behandeling achterwege kan blijven.
2 De feiten
2.1. Op 17 juni 2024 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beschikking gegeven op een verzoek als bedoeld in artikel 372 lid 3 van de Faillissementswet (Fw). In die beschikking heeft de rechtbank beslist op het verzoek van acht verschillende rechtspersonen tot het afkondigen van de in dat artikel beschreven ‘afkoelingsperiode’. De griffier heeft in die procedure acht keer een bedrag van € 688,- aan griffierecht geheven.
2.2. Later hebben de rechtbanken Midden-Nederland (locatie Utrecht), Gelderland (locatie Zutphen), Noord-Nederland (locatie Leeuwarden) en Oost-Brabant (locatie ‘s-Hertogenbosch) beschikkingen gegeven, telkens naar aanleiding van de aldaar ingediende verzoeken tot verlening van voorlopige surseance van betaling. In die zaken hebben de griffiers van de diverse rechtbanken in totaal negen maal een bedrag van € 688,- aan griffierecht geheven.
2.3. De door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, gegeven beschikking dateert van 15 juli 2024. Die zaak is bekend onder zaaknummer C/18/24/5 S.
3 Het verzoek en het verweer
3.1. Verzoekster verzoekt om het door haar in de zaak met zaaknummer C/18/24/5 S (verlening van voorlopige surseance van betaling) betaalde griffierecht te crediteren. Aan haar verzoek legt zij ten grondslag dat (ook) in het geval meerdere verzoekschriften worden ingediend door dezelfde advocaat bij verschillende rechtbanken, waarbij sprake is van een direct verband tussen de verschillende verzoeken, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15 lid 1 Wgbz. Er is in dat geval sprake van partijen die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, zodat alleen rechtbank Midden-Nederland – de rechtbank die als eerste oordeelde over een verzoek om verlening van voorlopige surséance van betaling – griffierecht mocht berekenen.
3.2. De griffier verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. De griffier voert primair aan dat verzoekster niet kan worden ontvangen in haar verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 29 lid 1 Wgbz kan binnen één maand na betaling van het griffierecht verzet worden ingesteld tegen de beslissing van de griffier om griffierecht te heffen. Nu het griffierecht op 5 augustus 2024 door (de advocaat van) verzoekster is betaald, althans op die datum de maandafrekening van de rekening-courant voor de maand juli 2024 aan de advocaat van verzoekster is verzonden en het verzetschrift op 10 september 2024 ter griffie van de rechtbank is ontvangen, is het verzet te laat ingediend. Subsidiair voert de griffier aan dat de casus waarover de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft beslist en waarop verzoekster zich beroept, anders was: in die zaak was sprake van één rechtbank en één verzoekschrift. In dit geval is aan vier verschillende rechtbanken een soortgelijk verzoekschrift ter behandeling is voorgelegd. Omdat (ook) bij de rechtbank Noord-Nederland een verzoekschrift is ingediend, is – gelet op hetgeen is vermeld in de artikelen 3 lid 2 juncto artikel 9 Wgbz – terecht griffierecht geheven.
4 De beoordeling
Ontvankelijkheid
4.1. Artikel 29 lid 1 Wgbz bepaalt dat degene die de griffierechten en/of verschotten heeft betaald gedurende een maand na die betaling tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht of de verschotten bij verzoekschrift in verzet kan komen bij het gerecht waaraan het griffierecht of de verschotten werden betaald.
4.2. Het verzoekschrift tot verlening van voorlopige surseance van betaling (zaaknummer C/18/24/5 S) is op 8 juli 2024 ingediend. Blijkens informatie van het LDCR is de maandafrekening van de rekening-courant voor de maand juli 2024 op 5 augustus 2024 aan (de advocaat van) verzoekster verzonden, zodat deze op die datum kennis heeft kunnen nemen van de hoogte van het bedrag aan griffierecht dat in rekening is gebracht. Het verzetschrift is op 10 september 2024 door de rechtbank ontvangen. Dat betekent dat verzoekster te laat in verzet is gekomen.
4.3. De rechtbank verklaart verzoekster daarom niet-ontvankelijk in haar verzet.
Inhoudelijk (ten overvloede)
4.4. Artikel 15 lid 1 Wgbz bepaalt dat van partijen die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven. Hetzelfde geldt voor verzoekers en belanghebbenden die bij dezelfde advocaat of gemachtigde verschijnen en gelijkluidende verzoekschriften of verweerschriften indienen. In de parlementaire geschiedenis van een wet die een wijziging van de Wtbz bracht, is naar aanleiding van art. 3 (de voorloper van het huidige art. 15 lid 1 Wgbz), namens de regering opgemerkt: “Voor elk verzoekschrift wordt afzonderlijk een vast recht geheven, ook indien er sprake is van met elkaar samenhangende verzoekschriften. Indien meerdere verzoeken in één request worden gedaan zal dit – zeker indien tussen verschillende verzoeken geen direct verband bestaat – ertoe kunnen leiden dat dit wordt beschouwd als een geschrift dat uit meerdere verzoekschriften bestaat waarover afzonderlijk recht moet worden geheven.”(Kamerstukken II 1983-1984, 17 838, nr. 9, p. 6).
4.5. De advocaat van verzoekster heeft namens diverse rechtspersonen (waaronder verzoekster) bij diverse rechtbanken (telkens afhankelijk van de vestigingsplaats van de desbetreffende rechtspersoon) een gelijkluidend verzoekschrift ingediend. De activiteiten van de verschillende rechtspersonen zijn – zo blijkt uit het verzoekschrift – aan elkaar gelieerd: zij verlenen allemaal zorg en al hetgeen daarmee verband houdt. Onderdelen van die activiteiten zijn het verlenen van woonzorg voor ouderen (op vier locaties) en in het kader van de GGZ (op een vijfde locatie). Omdat verzoekster in [vestigingsplaats] is gevestigd, is ook een verzoekschrift gericht aan de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 15 lid 1 Wgbz bedoelde situatie zich hier niet voordoet. Ieder verzoek tot het verlenen van voorlopige surseance van betaling staat op zichzelf en moet zelfstandig en door de daartoe bevoegde rechtbank beoordeeld worden, waarbij het uitgangspunt is dat voor ieder verzoek afzonderlijk griffierecht wordt geheven. In het geval dat één rechtbank bevoegd is om te oordelen over meerdere gelijkluidende verzoeken, kan de situatie ontstaan dat slechts eenmaal griffierecht mag worden geheven, maar die situatie speelt hier – voor wat betreft de rechtbank Noord-Nederland – niet. In de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarop verzoekster zich beroept, was de casus anders: in die zaak was sprake van twaalf gelijkluidende verzoekschriften die allemaal bij dezelfde rechtbank waren ingediend en waarop de rechtbank vervolgens in één beschikking heeft beslist.
4.6. Het feit dat de griffier van de rechtbank Gelderland slechts één maal griffierecht in rekening heeft gebracht, is voor deze zaak ook niet relevant: bij die rechtbank waren twee gelijkluidende verzoekschriften ingediend en daarvoor is – in overeenstemming met artikel 15 lid 1 Wgbz – één maal griffierecht geheven. Dat betekent dat de griffier van de rechtbank Noord-Nederland het griffierecht ook inhoudelijk bezien op de juiste wijze heeft geheven.
3 De beslissing
De rechtbank:
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzet.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025. js (319)