Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:5416 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 2 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:54162 september 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Arrest inhoud

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.355.140 zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 577129

arrest van 2 september 2025

in de zaak van

1 Deventer Troost B.V. (Deventer Troost)

2. Brink 4 B.V. (Brink 4) die allebei gevestigd zijn in Schinnen advocaat: mr. M.M. van der Marel

en

1 ASR Schadeverzekering N.V. (ASR)

die is gevestigd in Utrecht advocaat: mr. M.B.G. Stevens 2. Adfinis B.V. (Adfinis) die is gevestigd in Deventer advocaat: mr. M.F. Benningen

1 De procedure in hoger beroep

Deventer Troost en Brink 4 hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht op 12 maart 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

2 De kern van de beslissing

Deventer Troost en Brink 4 hebben het griffierecht niet op tijd betaald. Daarom zal het hof aan ASR en Adfinis ontslag van deze instantie verlenen, waardoor de procedure ten einde komt. Hierna zal het hof toelichten hoe het tot dit oordeel komt.

3 De toelichting op de beslissing

3.1. Deventer Troost en Brink 4 hebben ASR en Adfinis in hoger beroep gedagvaard om op de rol van 3 juni 2025 voor dit hof te verschijnen. Op die datum hebben Deventer Troost en Brink 4 de zaak bij het hof aangebracht.

3.2. Op grond van artikel 3 lid 3 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) dienden Deventer Troost en Brink 4 ervoor te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken na 3 juni 2025, dus uiterlijk op 1 juli 2025, zou zijn bijgeschreven op de rekening van dit hof. Het Landelijk Dienstencentrum van de Rechtspraak heeft in dat kader een nota griffierecht verstuurd aan (de advocaat van) Deventer Troost en Brink 4. Op 16 juli 2025 heeft zij een “Tweede Aanmaning” (een ‘verlengde en laatste betalingstermijn’) aan Deventer Troost en Brink 4 verstuurd, waarin gelegenheid is geboden om binnen 14 dagen na dagtekening te betalen.

3.3. Deventer Troost en Brink 4 hebben op 22 juli 2025 het griffierecht voldaan.

3.4. ASR heeft naar voren gebracht dat het griffierecht zonder verschoonbare reden niet tijdig is voldaan en meent dat aan ASR verslag van instantie moet worden verleend.

Ontslag van instantie

3.5. In artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat de rechter de gedaagde ontslaat van de instantie, met veroordeling van eiser in de kosten, indien de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Deze bepaling kan buiten toepassing worden gelaten (lid 3) indien toepassing van die bepaling, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard. Dit wordt de hardheidsclausule genoemd. Op grond van artikel 353 Rv gelden deze regels ook in hoger beroep.

3.6. Deventer Troost en Brink 4 hebben het griffierecht niet binnen de wettelijke termijn betaald. Voor zover Deventer Troost en Brink 4 (onder verwijzing naar de tweede aanmaning) betogen dat zij binnen de nader geboden termijn hebben betaald en dus niet te laat, althans dat een termijnoverschrijding hen in het licht van dit bericht van de griffie niet aan hen kan worden tegengeworpen, volgt het hof dit niet. De betalingstermijn en de sanctie bij niet tijdige betaling volgen rechtstreeks uit de wet. De advocaat van Deventer Troost en Brink 4 wordt op grond van zijn deskundigheid en kennis geacht ten aanzien van de hoger beroepsprocedure op de hoogte te zijn van de betalingstermijn en de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan de overschrijding daarvan[1]. Ten tijde van verzending van de tweede aanmaning hadden Deventer Troost en Brink 4 de wettelijke termijn al laten verstrijken zonder betaling, dus van een late betaling als gevolg van verwarring door de tweede aanmaning is geen sprake. Het hof oordeelt dat (ook overigens) voor toepassing van de hardheidsclausule geen aanleiding bestaat. Deventer Troost en Brink 4 hebben naar voren gebracht dat hun advocaat geen rekening-courantverhouding met de Rechtspraak heeft. Verder hebben zij aangevoerd dat de eerste nota met betrekking tot betaling van het griffierecht precies samenviel met de drukke en hectische periode waarin de (indirect) bestuurder Van Bodegraven verkeerde ten gevolge van het faillissement van een andere vennootschap waarvan Van Bodegraven ook de (indirect) bestuurder was. Daardoor is de nota per abuis onopgemerkt gebleven. Deze aangevoerde omstandigheden rondom de late betaling zijn onvoldoende om een beroep op de hardheidsclausule te rechtvaardigen.

3.7. Adfinis heeft bij akte meegedeeld geen voornemen te hebben tot het instellen van incidenteel hoger beroep. Ook ASR is niet voornemens incidenteel hoger beroep in te stellen, mits ontslag van instantie aan haar wordt verleend. Nu voor zowel ASR als Adfinis geen belang bestaat bij voorzetting van de procedure zal het hof hen ontslaan van deze instantie. Het hof zal Deventer Troost en Brink 4 veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van ASR en Adfinis.

4 De beslissing

Het hof:

4.1. ontslaat ASR en Adfinis van instantie;

4.2. veroordeelt Deventer Troost en Brink 4 in de kosten van ASR en Adfinis, tot op heden aan de zijde van ASR begroot op € 827,- aan griffierecht en € 607,- aan salaris van haar advocaat conform het liquidatietarief (1/2 procespunt x tarief II) en aan de zijde van Adfinis op € 827,- aan griffierecht.

4.3. bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag.

Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, M.H.F. van Vugt en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.

Zie bijvoorbeeld HR 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7466 en HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4669 voor het oordeel van de Hoge Raad met betrekking tot cassatieprocedures.


Voetnoten

Zie bijvoorbeeld HR 16 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7466 en HR 30 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4669 voor het oordeel van de Hoge Raad met betrekking tot cassatieprocedures.