Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11130 - Proceskostenveroordeling na intrekking kort geding door eiser - 17 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1113017 september 2025

Essentie

De rechtbank veroordeelt de eiseres in de proceskosten nadat zij haar kort geding heeft ingetrokken. De gedaagde had tijdig verzocht om een beslissing over de kosten. Omdat de eiseres het geding heeft ingetrokken zonder nadere toelichting, wordt zij aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/704189 / KG ZA 25-781

Vonnis in kort geding van 17 september 2025

in de zaak van

[eiseres], wonende te [woonplaats] , eiseres, advocaat: mr. T. Steenbeek te Tilburg,

tegen

VDM VASTGOED GROEP B.V., gevestigd te Rotterdam, gedaagde, advocaat: mr. V. Kortenbach te Den Haag.

Partijen worden hierna [eiseres] en VDM genoemd.

1 De procedure

1.1. [eiseres] heeft 29 juli 2025 verzocht om een datum te bepalen voor een kort geding tegen VDM. Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald op 10 september 2025. De dagvaarding met producties is op 12 augustus 2025 aan VDM betekend. Op 5 september 2025 heeft VDM een conclusie van antwoord met producties ingediend.

1.2. Op 8 september 2025 heeft [eiseres] het kort geding ingetrokken. Diezelfde dag heeft VDM aan [eiseres] en aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat zij een beslissing over de proceskosten wenst. Op 10 september 2025 heeft [eiseres] hierop gereageerd.

1.3. De voorzieningenrechter acht het niet nodig om het geschil over de proceskosten ter zitting te behandelen. Daarnaast heeft geen van partijen om een mondelinge behandeling gevraagd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2 De beoordeling

2.1. Bij arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) heeft de Hoge Raad overwogen dat indien de eiser het kort geding intrekt de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden, omdat hij een beslissing over de proceskosten verlangt. De termijn waarbinnen deze mededeling dient te worden gedaan, bedraagt veertien dagen na datum waartegen hij was opgeroepen.

2.2. In deze zaak is de mededeling van VDM dat zij een beslissing omtrent de proceskosten verlangt binnen de gestelde veertiendagentermijn gedaan.

2.3. Omdat door de voorzieningenrechter op een geschil over de proceskosten wordt beslist, zijn partijen op grond van artikel 3 lid 1 WGBZ (alsnog) griffierecht verschuldigd.

2.4. [eiseres] vorderde primair VDM te gebieden om haar verplichtingen uit de op 24 februari 2025 tussen partijen gesloten koopovereenkomst na te komen, in die zin dat VDM zou overgaan tot levering aan [eiseres] van, kort gezegd, de woning aan de [adres] in Rotterdam tegen betaling van de koopprijs van € 325.000,00 minus een contractuele boete. Voor het geval VDM de woning al aan een ander zou hebben geleverd en nakoming van de koopovereenkomst daardoor blijvend onmogelijk zou zijn, vorderde [eiseres] subsidiair betaling door VDM van een voorschot op de schadevergoeding. Dat voorschot werd door [eiseres] begroot op € 32.500,00 vermeerderd met het verschil in verkoopprijs voor het geval de woning voor een hoger bedrag dan € 325.000,00 zou zijn verkocht. In de conclusie van antwoord heeft VDM vermeld dat zij de woning op 8 augustus 2025 heeft verkocht, met registratie van de koopovereenkomst in het Kadaster. VDM heeft niet genoemd voor welke prijs zij de woning heeft verkocht. Bij brief van 8 september 2025 heeft [eiseres] het kort geding ingetrokken. Zij heeft dit niet nader toegelicht. VDM heeft vervolgens medegedeeld dat zij een beslissing over de proceskosten verlangt. In reactie daarop heeft mr. Steenbeek bericht dat [eiseres] zich aan het oordeel van de voorzieningenrechter refereert. Gelet op deze gang van zaken wordt [eiseres] aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.

2.5. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] in de proceskosten (inclusief nakosten) veroordeeld. Aangezien het gaat om een zaak met een vordering van een waarde van niet meer dan € 100.000,00 is VDM een griffierecht van € 2.995,00 verschuldigd. Omdat het een zaak betreft zonder ingewikkelde feitelijke of juridische aspecten wordt bij de berekening van het salaris van de advocaat uitgegaan van het minimale tarief van € 715,00. De proceskosten van VDM worden daarmee begroot op:

  • griffierecht: € 2.995,00

  • salaris advocaat: € 715,00

  • nakosten: € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal: € 3.888,00

3 De beslissing

3.1. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van 3.888,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als zij niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, moet zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,

3.2. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025. [2971/1980]