ECLI:NL:RBROT:2025:10764 - Rechtbank Rotterdam - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/702220 / KG ZA 25-647
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2025
in de zaak van
1 [eiser 1] ,
wonende te [plaats 1] , 2. [eiser 2], wonende te [plaats 2] , eisers, advocaat: mr. N. Baouch te Amsterdam,
tegen
[gedaagde], wonende te [plaats 2] , gedaagde, advocaat: mr. P.M. Boiten te Dordrecht.
Partijen worden hierna eisers en [gedaagde] genoemd.
1 De procedure
1.1. Eisers hebben op 27 juni 2025 verzocht om een datum te bepalen voor een kort geding tegen [gedaagde] . Vervolgens is een mondelinge behandeling bepaald op 18 juli 2025. De dagvaarding met producties is op 10 juli 2025 aan [gedaagde] betekend. Op 16 juli 2025 heeft [gedaagde] een conclusie van antwoord met producties ingediend.
1.2. Op 17 juli 2025 hebben eisers het kort geding ingetrokken. Diezelfde dag heeft [gedaagde] aan eisers en aan de voorzieningenrechter medegedeeld dat zij een beslissing over de proceskosten wenst. Bij brief van 18 juli 2025 heeft [gedaagde] haar verzoek gemotiveerd. Bij brief van 23 juli 2025 hebben eisers hierop gereageerd.
1.3. De voorzieningenrechter acht het niet nodig om het geschil over de proceskosten ter zitting te behandelen en geen van partijen heeft om een mondelinge behandeling gevraagd. Vonnis is bepaald op heden.
2 De beoordeling
2.1. Bij arrest van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087) heeft de Hoge Raad overwogen dat indien de eiser het kort geding intrekt de aanhangigheid daarvan niet komt te vervallen indien de gedaagde tijdig aan de eiser en de voorzieningenrechter mededeelt dat het geding desondanks doorgang dient te vinden, omdat hij een beslissing over de proceskosten verlangt. De termijn waarbinnen deze mededeling dient te worden gedaan, bedraagt veertien dagen na datum waartegen hij was opgeroepen.
2.2. In deze zaak is de mededeling van [gedaagde] dat zij een beslissing omtrent de proceskosten verlangt binnen de gestelde veertiendagentermijn gedaan.
2.3. Omdat door de voorzieningenrechter op een geschil over de proceskosten wordt beslist, zijn partijen op grond van artikel 3 lid 1 WGBZ (alsnog) griffierecht verschuldigd.
2.4. Eisers zijn de broer en oom van de op [overlijdensdatum] 2025 overleden [erflater] (hierna: erflater). Ten tijde van het overlijden was [gedaagde] met erflater gehuwd. In de dagvaarding vorderden eisers dat [gedaagde] de woning van erflater aan het [adres] , [postcode] in [plaats 2] zou ontruimen en verlaten en zou gehengen en gedogen dat eiser sub 2 gebruik zou blijven maken van die woning. Eisers hebben het kort geding een dag voor de mondelinge behandeling ingetrokken. In de reactie van 23 juli 2025 hebben eisers toegelicht dat de conclusie van antwoord hier de aanleiding voor is geweest. Volgens eisers zijn daarin diverse verweren opgeworpen die een nadere beschouwing vergen en die, voordat een reactie aan de voorzieningenrechter wordt voorgelegd, zoveel mogelijk op juistheid moeten worden onderzocht en waarvan de weerlegging feitelijk moet worden onderbouwd.
De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde] de conclusie van antwoord op 16 juli 2025 om 23:22 uur aan het digitale dossier heeft toegevoegd, ondanks het verzoek van het bureau van de voorzieningenrechter om de conclusie van antwoord uiterlijk 48 uur (twee werkdagen) voor de zitting in te dienen. Daargelaten of er voor eisers (on)voldoende gelegenheid (in ieder geval één werkdag) is geweest om het verweer van [gedaagde] te bestuderen en een reactie daarop voor te bereiden hadden eisers in elk geval om uitstel van de mondelinge behandeling kunnen verzoeken. Eisers hebben de keuze gemaakt om het kort geding in te trekken. Gelet op die keuze worden zij door de voorzieningenrechter als de in het ongelijk gestelde partij aangemerkt. Dat betekent dat zij de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] moeten betalen.
2.5. [gedaagde] vordert dat eisers worden veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten. Zij begroot die kosten op € 4.842,42. Gelet op het recht op toegang tot de rechter is een dergelijke vordering alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich dat hier niet voor. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd is onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat eisers met het aanhangig maken van dit kort geding misbruik van procesrecht hebben gemaakt of onrechtmatig hebben gehandeld.
2.6. Eisers vinden dat de proceskosten tussen partijen moeten worden gecompenseerd, omdat er familierechtelijke betrekkingen zijn tussen eisers en gedaagde. De voorzieningenrechter ziet daar geen aanleiding toe. Het geschil heeft weinig uitstaande met de familierelatie.
2.7. Gelet op het vorenstaande worden de proceskosten begroot overeenkomstig het liquidatietarief. Daarbij acht de voorzieningenrechter het vanwege de omvang van het geschil op zijn plaats om bij de vaststelling van het advocatensalaris uit te gaan van het voor een gemiddeld kort geding geldende tarief. Nu niet is gebleken dat aan [gedaagde] een toevoeging is verleend, is een griffierecht van € 331,00 geheven. Dat bedrag moet door eisers worden vergoed. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
-
griffierecht: € 331,00
-
salaris advocaat: € 1.107,00
-
nakosten: € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal: € 1.616,00
3 De beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1. veroordeelt eisers in de proceskosten van € 1.616,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als eisers niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, moeten zij € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.2. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025. [2971/106]