Artikel 402 (Rechterlijke vaststelling alimentatie en betalingstermijnen)
1. De rechter, die het bedrag van een uitkering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, stelt tevens de dag vast, van welke dit bedrag verschuldigd is of ophoudt verschuldigd te zijn.
2. Bij de vaststelling van een bedrag bepaalt de rechter tevens of dit wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan.
3. Zouden op de dag, dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, reeds meer dan één termijn verschenen zijn of meer dan één termijn terugbetaald moeten worden, dan kan de rechter ook daarvoor een betaling in termijnen toestaan.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter, die het bedrag van een uitkering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, stelt tevens de dag vast, van welke dit bedrag verschuldigd is of ophoudt verschuldigd te zijn.
Dit betekent dat de rechter die het bedrag van een uitkering tot levensonderhoud bepaalt, wijzigt of intrekt, tevens de dag vaststelt vanaf welke dit bedrag verschuldigd is of de dag waarop dit bedrag ophoudt verschuldigd te zijn.
2. Bij de vaststelling van een bedrag bepaalt de rechter tevens of dit wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan.
Dit houdt in dat de rechter bij de vaststelling van een bedrag voor levensonderhoud tevens bepaalt of dit bedrag wekelijks, maandelijks of driemaandelijks moet worden voldaan.
3. Zouden op de dag, dat de uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, reeds meer dan één termijn verschenen zijn of meer dan één termijn terugbetaald moeten worden, dan kan de rechter ook daarvoor een betaling in termijnen toestaan.
Dit betekent dat indien op de dag dat de rechterlijke uitspraak ten uitvoer kan worden gelegd, reeds meer dan één betalingstermijn verschuldigd is geworden (verschenen zijn) of meer dan één termijn terugbetaald moet worden, de rechter ook voor die situatie een betaling in termijnen kan toestaan.
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:PHR:2025:1047 - Parket bij de Hoge Raad - 26 september 2025
ECLI:NL:PHR:2025:957 - Parket bij de Hoge Raad - 5 september 2025
ECLI:NL:GHAMS:2025:2320 - Gerechtshof Amsterdam - 2 september 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:9949 - Rechtbank Noord-Holland - 22 augustus 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:5195 - Rechtbank Overijssel - 5 augustus 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:6176 - Rechtbank Gelderland - 30 juli 2025
ECLI:NL:RBGEL:2025:5946 - Rechtbank Gelderland - 23 juli 2025
ECLI:NL:RBNHO:2025:8659 - Rechtbank Noord-Holland - 23 juli 2025
ECLI:NL:RBOVE:2025:4995 - Rechtbank Overijssel - 22 juli 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:12159 - Rechtbank Den Haag - 8 juli 2025
ECLI:NL:RBMNE:2025:3197 - Rechtbank Midden-Nederland - 2 juli 2025
ECLI:NL:GHARL:2025:5959 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 23 september 2025
ECLI:NL:RBDHA:2025:17069 - Rechtbank past fictieve verdiencapaciteit en gehalveerde woonlast toe bij kinderalimentatie - 17 september 2025
De rechtbank kent gezamenlijk gezag toe ondanks slechte communicatie, omdat een ondertoezichtstelling problemen kan ondervangen. Voor kinderalimentatie stelt de rechter een fictieve verdiencapaciteit vast en halveert de forfaitaire woonlast voor beide ouders, conform HR 16 april 2021, omdat er een draagkrachttekort is en beide ouders samenwonen.
ECLI:NL:RBDHA:2025:16825 - Rechtbank kent gezamenlijk gezag toe bij gebrek aan contraindicaties - 12 september 2025
De rechtbank wijst het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag toe, omdat de moeder geen concrete feiten aanvoert die wijzen op een klem- en verliesrisico conform artikel 1:tweehonderddrieënvijftig c BW. De rechtbank stelt ook de hoofdverblijfplaats, zorgregeling en kinderalimentatie vast en verwijst partijen naar ouderschapsbemiddeling.