ECLI:NL:GHARL:2025:5288 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 28 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.061 (zaaknummer rechtbank Gelderland 418247)
beschikking van 28 augustus 2025
inzake
[verzoeker], wonende te [woonplaats1] ,verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de vader, advocaat: mr. M.C. Appünn,
en
[verweerster], wonende te [woonplaats1] , verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder, advocaat: mr. M.J.S. Linssen.
1 1. Het verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot 8 mei 2025 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2 Het verdere verloop blijkt uit:
2 De motivering van de beslissing
2.1 Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 8 mei 2025, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2 In die beschikking heeft het hof de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vader vastgesteld, zodat beide kinderen nu hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben, en de verzoeken van de ouders om de zorgregeling te wijzigen afgewezen. Daarnaast heeft het hof de beslissing ten aanzien van de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook: kinderalimentatie) aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om zich, na ontvangst van de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling, schriftelijk uit te laten over de kinderalimentatie.
Behoefte
2.3 Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2020 is vastgesteld op € 544,- per kind per maand. Na indexering bedraagt de behoefte van de kinderen in 2024 € 627,- per kind per maand en in 2025 € 668,- per kind per maand.
Ingangsdatum
2.4 Als de rechter een alimentatieverplichting oplegt, wijzigt of laat eindigen, dan heeft hij (op grond van artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek) grote vrijheid bij het bepalen van de ingangsdatum. De - gewijzigde - verplichting kan ingaan op de datum dat:
2.5 Over het tijdstip waarop de vader zou zijn gestopt met de betaling van de kinderalimentatie zijn in de loop van de procedure door de vader (en de moeder) wisselende uitlatingen gedaan. De precieze datum is voor het hof niet duidelijk geworden. Het hof gaat uit van hoger beroepschrift van de vader. Daarin geeft hij aan op 1 april 2023 te zijn gestopt met de betaling van kinderalimentatie, omdat de kinderen op dat moment volledig bij hem verbleven en hij alle kosten voor hen voldeed en verzoekt hij de door hem te betalen kinderalimentatie met ingang van deze datum op nihil te stellen. Vast staat dat de kinderen op 1 april 2023 volledig bij de vader zijn gaan wonen.
2.6 Blijkens de beschikking van 27 juni 2023 is de moeder het ermee eens dat de vader geen kinderalimentatie betaalt zo lang er geen substantiële zorgregeling geldt.
2.7 In de beschikking van 14 december 2023 is te lezen dat vanaf 1 maart 2024 weer sprake kan zijn van een weekendregeling, hetgeen het hof aanmerkt als een substantiële regeling.
2.8 Onder deze omstandigheden zal het hof de door de vader te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 april 2023 tot 1 maart 2024 op nihil stellen.
Het hof zal de door de vader te betalen kinderalimentatie dus berekenen vanaf 1 maart 2024. Daarbij zal het hof twee perioden onderscheiden:
Draagkracht
2.9 Bij het bepalen van het aandeel van de ouders in de behoefte van de kinderen dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot de kinderen staat in de beoordeling te worden betrokken.
2.10 Zowel de vader als de moeder heeft in 2024 een netto besteedbaar inkomen (NBI) van meer dan € 2.065,- per maand. Van dat inkomen hebben zij een deel nodig om de eigen noodzakelijke lasten te voldoen: het draagkrachtloos inkomen. Het draagkrachtloos inkomen bedraagt volgens de in 2024 geldende formule 30% van het NBI - primair ter bestrijding van woonlasten - plus € 1.270,- ter bestrijding van de overige lasten. Van het resterende inkomen is 70 % beschikbaar voor de betaling van kinderalimentatie: de draagkracht. Dat komt neer op de volgende formule: draagkracht = 70% van [NBI -(0,3 x NBI + 1.270)].
Draagkracht vader
2.11 Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de vader uit van een bedrijfsresultaat van € 40.000,-. De moeder stelt weliswaar dat moet worden uitgegaan van een hoger bedrijfsresultaat, maar zij onderbouwt deze stelling onvoldoende. Het hof neemt hierbij bovendien in aanmerking dat de kinderen inmiddels gedurende langere tijd bij de vader wonen en de vader dus het grootste deel van de zorg voor de kinderen draagt. In dergelijke situaties gaat het hof terughoudend om met het toekennen van een hoger inkomen dan blijkt uit te stukken. Het hof heeft in de door de vader overgelegde jaarstukken tot slot ook geen aanwijzingen gevonden dat van een hoger bedrijfsresultaat moet worden uitgegaan. De vader heeft recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling
2.12 Tegenover de betwisting door de moeder heeft de vader niet inzichtelijk gemaakt dat hij samenwoont met zijn nieuwe partner. Het hof gaat er bij de berekening van de draagkracht van de vader daarom vanuit dat hij kindgebonden budget en ook de alleenstaande ouderkop ontvangt. De wijziging van de hoofdverblijfplaats van de [de minderjarige1] naar de vader heeft geen wijziging gebracht in die toeslagen. Uit de overgelegde stukken leidt het hof af dat de vader die toeslagen ook vóór de wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] al voor beide kinderen ontving. Bepalend daarvoor was niet de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , maar het feit dat [de minderjarige1] in overwegende mate bij de vader verbleef.
2.13 Op basis van deze gegevens heeft de vader blijkens de aangehechte draagkrachtberekening:
Draagkracht moeder
2.14 De moeder heeft op 9 november 2023 met haar huidige partner nog een dochter gekregen, [de minderjarige3] . De draagkracht van de moeder moet daarom worden verdeeld over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
2.15 De moeder stelt dat de behoefte van [de minderjarige3] in 2025 ook € 668,- per maand bedraagt. De vader heeft geen standpunt ingenomen over de behoefte van [de minderjarige3] . Het hof sluit daarom aan bij de door de moeder gestelde behoefte van [de minderjarige3] en gaat uit van een gelijke behoefte van alle drie de kinderen.
2.16 Het inkomen van de vader van [de minderjarige3] is door de moeder niet overgelegd. Ook is niet gebleken dat de moeder met hem samenwoont. Daarom gaat het hof er vanuit dat de moeder kindgebonden budget alsmede de alleenstaande ouderkop voor [de minderjarige3] ontvangt. Gelet op de stellingen van partijen zal het hof de draagkracht van de moeder gelijk over alle drie de kinderen verdelen.
2.17 Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de moeder met ingang van 1 maart 2024 uit van het belastbaar inkomen zoals dat blijkt uit de jaaropgave 2024 van € 26.458,- (productie 10 bij journaalbericht van 20 maart 2025).
2.18 Voor de periode met ingang van 1 januari 2025 gaat het hof uit van de financiële gegevens zoals deze blijken uit de door de moeder overgelegde draagkrachtberekening bij het journaalbericht van 3 juni 2025. Dat betekent een bruto jaarsalaris van € 28.656,-, vakantietoeslag van € 2.292,- per jaar en een pensioenpremie van € 1.500,- op jaarbasis.
2.19 Op basis van deze gegevens heeft de moeder blijkens de aangehechte draagkrachtberekeningen:
2.20 De draagkracht van de moeder moet worden verdeeld over [de minderjarige2] , [de minderjarige1] en [de minderjarige3] . Dat betekent dat de moeder voor [de minderjarige2] en [de minderjarige1] de volgende draagkracht heeft:
Draagkrachtvergelijking
2.21 De totale behoefte van de kinderen bedroeg in 2024 € 1.254,- per maand en in bedraagt in 2025 € 1.336,- per maand.
2.22 De totale draagkracht bedraagt:
2.23 Daarmee beschikken partijen samen net (niet) over voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien en kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven.
Zorgkorting
2.24 De kinderen verblijven volgens het volgende schema bij de moeder: Week 1
Week 2
Volgens dit schema verblijven de kinderen (afgerond) gemiddeld twee dagen per week bij de moeder.
2.25 Nu sprake is van een zorgregeling van gemiddeld twee dagen per week, zal het hof een percentage van 25% in aanmerking nemen, hetgeen neerkomt op € 313,50 per maand in 2024 en € 334,- in 2025.
2.26 De draagkracht van de moeder is in periode 1 hoger dan de geldende zorgkorting (€ 355,- tegenover € 313,50 per maand). Daarmee beschikt de moeder in deze periode over voldoende draagkracht om in de kosten van de kinderen te voorzien in de tijd dat de kinderen bij haar verblijven. Nu de vader niet verzoekt om een bijdrage ten laste van de moeder vast te stellen, zal het hof de kinderalimentatie met ingang van 1 april 2024 op nihil stellen.
2.27 In de tweede periode (met ingang van 1 januari 2025) bedraagt de zorgkorting € 334,- per maand, terwijl haar draagkracht € 349,- per maand bedraagt. Ook in deze periode beschikt de moeder dus over voldoende draagkracht om te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van de kinderen in de periode dat zij bij haar verblijven. Ook in deze periode stelt het hof de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dus op nihil.
3 Aanhechten draagkrachtberekeningen
Het hof heeft berekeningen van de draagkracht van partijen gemaakt. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
4 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 26 augustus 2024, voor zover deze ziet op de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 april 2023 op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 28 augustus 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.