ECLI:NL:RVS:2025:4435 - Rechtsgevolgen omgevingsvergunning in stand gelaten na herstel rechtsonzekere planregel - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Raad van State vernietigt een omgevingsvergunning omdat het onderliggende bestemmingsplan een rechtsonzekere planregel bevatte. De rechtsgevolgen blijven echter in stand, omdat het gebrek via een herstelbesluit is gerepareerd, de omgevingsvergunning in het herstelde plan past en appellanten het met het herstel eens zijn.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
202401328/3/R2.
Datum uitspraak: 17 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Son, gemeente Son en Breugel
appellanten,
en
1. het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel,
2. de raad van de gemeente Son en Breugel,
verweerders.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2425, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 21 december 2023, waarbij het bestemmingsplan "Son Zuid; Boslaan 63" is vastgesteld, te herstellen.
Bij besluit van 3 juli 2025 (hierna: het herstelbesluit) heeft de raad ter uitvoering van de tussenuitspraak het bestemmingsplan "Son Zuid; Boslaan 63" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.
[appellant] en anderen en CRA Vastgoed B.V. zijn in de gelegenheid gesteld om hierover een zienswijze naar voren te brengen. Zij hebben van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Overwegingen
De tussenuitspraak
1. De Afdeling heeft in overweging 9.3. en 10. van de tussenuitspraak overwogen dat artikel 2 in samenhang met artikel 1.29 van de planregels rechtsonzeker is. Volgens artikel 1.29 kan het peil op twee manieren worden bepaald, namelijk door de hoogte van het maaiveld + 0,1 m dan wel de bovenkant van de afgewerkte vloer. In de planregels wordt echter niet verduidelijkt wanneer uitgegaan moet worden van het maaiveld + 0,1 m of van de bovenkant van de afgewerkte vloer.
Het besluit van 21 december 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Son Zuid; Boslaan 63" is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid genomen.
2. Gelet hierop is het beroep van [appellant] en anderen voor zover gericht tegen het besluit van 21 december 2023 gegrond. Dit besluit moet worden vernietigd.
Het herstelbesluit
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij het herstelbesluit een nieuw gewijzigd bestemmingsplan vastgesteld. De wijziging houdt in dat de definitie van "Peil" in artikel 1.29 van de planregels als volgt is aangepast:
a. voor (hoofd)gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand', het maaiveld + 0,1 m. Onder 'maaiveld' wordt verstaan: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein;
b. voor (hoofd)gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', de bovenkant van de afgewerkte vloer, zijnde NAP + 16,82 m. Onder 'de bovenkant van de afgewerkte vloer' wordt verstaan: de bovenste laag van de (begane grond) vloer die na afwerking zichtbaar is, zoals een parketvloer, een tegelvloer of een tapijt.
4. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
5. [appellant] en anderen hebben in hun zienswijze te kennen gegeven dat zij het eens zijn met het herstelbesluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ontstaan waarop nog moet worden beslist.
Omgevingsvergunning
6. Het beroep van [appellant] en anderen is ook gericht tegen het op het bestemmingsplan gebaseerde besluit van 28 december 2023, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van 12 appartementen op het perceel Boslaan 63.
6.1. De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning gecoördineerd zijn voorbereid en bekend zijn gemaakt met toepassing van artikel 3.30 en 3.32 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). Omdat het bestemmingsplan, zoals vastgesteld op 21 december 2023, het toetsingskader heeft gevormd voor de omgevingsvergunning en dat bestemmingsplan naar aanleiding van het beroep van [appellant] en anderen moet worden vernietigd, vloeit uit het systeem van de Wro, in samenhang bezien met artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voort dat ook het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 28 december 2023 moet worden vernietigd. Daarbij betrekt de Afdeling dat het gebrek in de meetvoorschriften ook relevant is voor de vraag of de omgevingsvergunning kon worden verleend. Maar de Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 28 december 2023 geheel in stand te laten.
De Afdeling stelt daartoe voorop dat aan het beroep tegen de omgevingsvergunning geen andere gronden ten grondslag zijn gelegd dan die tegen het bestemmingsplan van 21 december 2023. Verder is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van belang dat het gebrek dat kleefde aan het op 21 december 2023 vastgestelde bestemmingsplan, dat het toetsingskader vormde voor de omgevingsvergunning van 21 december 2023, met het herstelbesluit is hersteld. [appellant] en anderen zijn het eens met dat herstelbesluit . Verder is in het herstelbesluit toegelicht dat de omgevingsvergunning past binnen het herstelbesluit en [appellant] en anderen hebben dit niet bestreden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college niet tot een ander besluit zou zijn gekomen wanneer het op grond van het herstelbesluit tot verlening van de omgevingsvergunning zou zijn gekomen.
6.2. De conclusie is dat het beroep van [appellant] en anderen,
voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning van 28 december 2023 gegrond, is en dat dat besluit moet worden vernietigd. De Afdeling ziet verder aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit tot verlening van de omgevingsvergunning geheel in stand te laten. Dit betekent dat gebruik gemaakt kan worden van de omgevingsvergunning.
Proceskosten
7. Het college en de raad moeten de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 21 december 2023, waarbij de raad van de gemeente Son en Breugel het bestemmingsplan "Son Zuid; Boslaan 63" heeft vastgesteld, gegrond;
II. vernietigt het besluit van 21 december 2023, waarbij de raad van de gemeente Son en Breugel het bestemmingsplan "Son Zuid; Boslaan 63" heeft vastgesteld;
III. verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 28 december 2023, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van 12 appartementen op het perceel Boslaan 63, gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 28 december 2023, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel een omgevingsvergunning heeft verleend voor het realiseren van 12 appartementen op het perceel Boslaan 63;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het onder IV. vernietigde besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Son en Breugel en het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij de betaling van genoemd bedrag aan één van hen, het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Son en Breugel en het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.E.H.J. Vollaers, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025
429