ECLI:NL:RVS:2025:3814 - Raad van State - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
BRS.25.000846
ECLI:NL:RVS:2025:3814
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juli 2025 in zaak nr. NL25.27495 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2025 heeft de minister appellant een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 7 juli 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. E.P.A. Zwart, advocaat in Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie niet onredelijk lang duurt, omdat appellant op de datum van haar uitspraak zes weken en een dag in grensdetentie verbleef. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 1 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2925, onder 8, geoordeeld dat, gelet op artikel 9, eerste lid, van de Opvangrichtlijn, grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 niet langer mag voortduren dan dertien weken. Appellant heeft er in beroep op gewezen dat het beroep in zijn asielprocedure pas op 29 augustus 2025 op een zitting zal worden behandeld. Dat is dertien weken en zes dagen nadat hij in grensdetentie is geplaatst. Dit is door de minister niet weersproken en de rechtbank heeft hier niets over overwogen. De rechtbank had in haar uitspraak tot de conclusie moeten komen dat de grensdetentie van appellant niet meer evenredig was, omdat deze geen enkel doel meer diende, aangezien de minister de grensdetentie hoe dan ook had moeten opheffen voor de zitting in de asielzaak. De grensdetentie was onrechtmatig vanaf 7 juli 2025, de dag waarop de rechtbank uitspraak deed. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3201, onder 1.
1.1. De grief slaagt.
2. Wat appellant in grieven 1, 3 en 4 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat die grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de grensdetentie vanaf een eerdere datum dan 7 juli 2025 onrechtmatig te achten. Het beroep is gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven met ingang van vandaag. Appellant heeft ook recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan appellant toegekend. De minister moet de proceskosten vergoeden. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 7 juli 2025 in zaak nr. NL25.27495;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V. kent aan appellant een vergoeding toe van € 3.800,00 over de periode van 7 juli 2025 tot en met 13 augustus 2025, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.721,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. M.J.M. Ristra-Peeters, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier.
w.g. Ristra-Peeters
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kraak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025
1020