ECLI:NL:RBZWB:2025:6766 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-820310-15
vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] , niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen en zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Raadsman: mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart, 20 maart, 24 maart, 1 april en 29 augustus 2025. [verdachte] is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde advocaat. De officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. H.G. Klootwijk, alsmede de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 oktober 2025.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de handel in hennep en/of hasj, dan wel het bezit daarvan. Daarnaast wordt [verdachte] verweten dat hij als medepleger 125,73 kilogram hennep heeft geteeld, bewerkt, bereid, verwerkt, dan wel in bezit heeft gehad. Tenslotte is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij aan een criminele organisatie heeft deelgenomen die gericht was op het plegen van Opiumwetmisdrijven.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie zijn ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officieren van justitie De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich bezig heeft gehouden met de handel in verdovende middelen. Hij is bij observaties veelvuldig gezien bij de growshops [growshop 1] en [growshop 2] . Uit de tapgesprekken volgt dat [verdachte] contact heeft met gebruikers van Nederlandse, Belgische en Franse telefoonnummers waarbij hennep gerelateerde gesprekken worden gevoerd en er hoeveelheden, gewichten en bedragen worden genoemd. Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat [verdachte] betrokken is geweest bij het criminele samenwerkingsverband. [verdachte] heeft contacten met leden van de organisatie en derden onderhouden, heeft inkopen verzorgd en opgetreden als plaatsvervanger bij afwezigheid van [medeverdachte 1] . Er is gerekwireerd tot een bewezenverklaring van feit 1 en feit 3 en gevorderd om [verdachte] van feit 2 vrij te spreken wegens een gebrek aan bewijs. Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het als bijlage aan het vonnis gehechte requisitoir.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, omdat niet uit de gesprekken blijkt dat er voltooide transacties hebben plaatsgevonden en niet per definitie vaststaat dat [verdachte] beschikkingsmacht heeft uitgeoefend over de hennep en hasj. De verdediging is -met de officieren van justitie- van mening dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van feit 2. Het bewijs hiervoor is ontoereikend. De verdediging heeft tot slot bepleit, met verwijzing naar de jurisprudentie, dat de handelingen van [verdachte] niet betrekking hebben gehad op verwezenlijking van een gemeenschappelijk doel van welke organisatie dan ook. De delictsbestanddelen om te voldoen aan een criminele organisatie zijn niet bewijsbaar. Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het als bijlage aan het vonnis gehechte pleidooi.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 Inleiding Naar aanleiding van TCI-informatie over de broers [medeverdachten] en hun neef [medeverdachte 2] , inhoudende dat er vanuit growshops in [plaats 1] en een [growshop 3] in [plaats 2] grootschalige handel in verdovende middelen zou plaats vinden, is op 17 december 2013 door het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart onder de naam Biedenkopf. Gedurende het onderzoek kwamen meer verdachten in beeld, waaronder [verdachte] . In dit onderzoek zijn verschillende bijzondere opsporingsbevoegdheden toegepast. Zo werd in de loop van het onderzoek van meerdere verdachten de telefoon afgeluisterd, vond er een pseudokoop plaats op 2 juni 2015 en vond er stelselmatige observatie plaats door middel van camera’s en bakens. Op 9 juni 2015 hebben er doorzoekingen plaatsgevonden in de growshops en in de woningen van verdachten. Daarbij werden op diverse locaties onder meer softdrugs, wapens, geldbedragen, geldtelmachines en PGP-telefoons aangetroffen. Ook werden in de growshops scanners aangetroffen die waarschuwen voor de aanwezigheid van hulpdiensten zoals de politie.
De rechtbank zal hieronder eerst de betrokkenheid van [verdachte] bij het aanwezig hebben van 125,73 kilogram hennep op 16 mei 2015 (feit 2) bespreken. Daarna bespreekt de rechtbank de handel in verdovende middelen (feit 1) en de criminele organisatie (feit 3).
4.3.3 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.3.1 Vrijspraak feit 2
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 (vul de feitaanduidingen in)ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat [verdachte] daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.3.3.2 Feit 1 – handel verdovende middelen
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015 vanuit de growshops [growshop 1] en [growshop 2] in [plaats 1] en “ [growshop 3] ” aan [adres 1] in [plaats 2] werd gehandeld in hasj en hennep. De rechtbank baseert dit op diverse tapgesprekken waarin door betrokkenen in versluierde termen werd gesproken over het (ver)kopen en leveren van hasj en hennep. Voorts worden hierbij betrokken de observaties bij de growshops, waar veelvuldig auto’s met buitenlandse kentekens werden gezien en waar ook werd waargenomen dat auto’s in de loods werden gereden en dat tassen in en uit auto’s werden geladen. Dat de tapgesprekken daadwerkelijk zien op de handel in verdovende middelen en dat er ook daadwerkelijk verkopen hebben plaatsgevonden volgt onder meer uit de verklaring van [getuige] , de processen-verbaal met betrekking tot de pseudokoop van 1 kilogram hennep op 2 juni 2015 en de op 3 juni 2015 bij [naam 1] aangetroffen 19 kilogram hasj. [getuige] heeft verklaard dat hij meerdere keren bij de growshops is geweest om verdovende middelen op te halen. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en [naam 1] rond de verkoop van 19 kilogram hasj op 3 juni 2015 dat [naam 1] zonder nadere instructies naar [growshop 3] in [plaats 2] kan rijden, waaruit blijkt dat hij er vaker is geweest. Zo zijn er meer gesprekken waaruit kan worden afgeleid dat er eerder drugs gekocht zijn van verdachten uit onderzoek Biedenkopf, terwijl uit de tapgesprekken niet blijkt dat de afspraken die worden gemaakt voor het verkopen/afleveren van drugs niet zijn doorgegaan. Het verweer dat niet is gebleken van voltooide transacties zodat het verkopen van hennep en hasj niet bewezen kan worden verklaard, faalt dan ook.
Medeplegen Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of [verdachte] bij deze handel in softdrugs betrokken is geweest en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, waaruit zijn rol heeft bestaan.
Van medeplegen van een strafbaar feit is sprake wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken, waarbij hun opzet zowel is gericht op de samenwerking als op het te plegen strafbare feit. Hierbij is niet vereist dat alle verdachten ieder de delictsbestanddelen van het desbetreffende strafbare feit vervullen. Het is ook niet nodig dat iedere medepleger zelf een uitvoeringshandeling verricht.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [verdachte] tijdens de observaties veelvuldig wordt gezien bij de growshops in [plaats 1] en [growshop 3] aan [adres 1] in [plaats 2] . Vaak op momenten dat ook medeverdachten daar aanwezig zijn. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] regelmatig telefonisch contact heeft met medeverdachten, waaronder [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . In deze gesprekken wordt onder andere gesproken over ‘de winkel’ en ‘de zaak’. Ook worden hoeveelheden en bedragen genoemd in combinatie met drugsgerelateerde termen en wordt er gesproken over PGP-telefoons. Uit de tapgesprekken blijkt tevens dat [verdachte] afspraken maakt met derden in [growshop 3] aan [adres 1] in [plaats 2] en dat hij veel contact heeft met personen die gebruik maken van Franse telefoonnummers. In deze gesprekken wordt ook gesproken over hoeveelheden en bedragen, waarbij uit de strekking van de gesprekken kan worden opgemaakt dat wordt gesproken over de handel in verdovende middelen. In de gesprekken heeft men het namelijk over onder andere hash, haze, mint, kilo, gram, droog, klammerig en indrogen. Gelet op de aard en inhoud van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] wetenschap had van de handel in hasj en hennep die in de growshops in [plaats 1] en in [growshop 3] aan [adres 1] in [plaats 2] plaatsvond. Hij heeft met medeverdachten samengewerkt bij deze handel/verkoop. Zijn rol daarbij is naar het oordeel van de rechtbank van voldoende omvang en gewicht om als medeplegen te kunnen kwalificeren. Dat hij – mogelijk – de drugs niet zelf in handen heeft gehad en daarom geen beschikkingsmacht daarover zou hebben gehad, zoals de verdediging stelt, doet daar niet aan af. Immers, medeplegers behoeven niet zelf alle onderdelen van het strafbare feit te vervullen.
Conclusie De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] in de periode 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk hasj en hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd.
4.3.3.3 Feit 3 – criminele organisatie
Criteria Om te kunnen spreken van een criminele organisatie is blijkens de jurisprudentie een aantal aspecten van belang. Vereist is dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur. Het oogmerk van de criminele organisatie dient te zijn gericht op het plegen van misdrijven. De deelnemers aan zo’n organisatie dienen niet ieder voor zich, maar in het verband van deze organisatie te participeren, zonder dat vereist is dat zij met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen. Een betrokkene moet weten – in de zin van onvoorwaardelijk opzet – dat de organisatie het plegen van misdrijven in zijn algemeenheid tot oogmerk heeft. Een betrokkene hoeft echter geen opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven. Wetenschap van één of verscheidene concrete misdrijven is evenmin vereist. Elke bijdrage aan een organisatie kan strafbaar zijn. Een dergelijke bijdrage kan bestaan uit het (mede)plegen van een misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten. Daarbij geldt dat niet iedere bijdrage kan leiden tot het oordeel dat iemand deel uitmaakt van de organisatie. De bijdrage moet een zekere duur en intensiteit hebben.
Criminele organisatie en oogmerk tot het plegen van misdrijven De rechtbank is van oordeel dat uit de opgenomen bewijsmiddelen een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen diverse verdachten naar voren komt, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe. De bewijsmiddelen bestaan onder meer uit tapgesprekken die zijn opgenomen in de periode van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Gelet op het grote aantal gesprekken dat betrekking heeft op de handel, de mate waarin onderling contact heeft plaatsgevonden en de inhoud van de gesprekken kan daaruit in voldoende mate een structuur en duurzaamheid van de samenwerking tussen de verschillende personen worden onderkend. In de tapgesprekken worden de termen Amnesia, Cheese, Semi, Lambo(u), (Big) Magic (Mix), Mint, (White) Widow, Commerce(cial) genoemd. Dit zijn allemaal namen voor soorten wiet of hasj. In de tapgesprekken wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van versluierd taalgebruik, zo noemen verdachten indien men een persoon of plaats wil aanduiden zelden een naam. In plaats daarvan wordt een beschrijving van de persoon of plaats gegeven. Voor verdovende middelen worden ook andere benamingen gebruikt. In diverse gesprekken wordt gesproken over spons of gras. Volgens de politie wordt met ‘spons’ natte hennep bedoeld. Het is een feit van algemene bekendheid dat in het criminele circuit met ‘gras’ hennep wordt bedoeld. Verder wordt in tapgesprekken vaak gevraagd of er ‘iets’ is en of men langs kan komen. Deze uitingen worden gedaan in een context waarbij ook wordt gesproken over prijzen, kilo’s en de kwaliteit van een bepaald goed. Ook blijkt uit de tapgesprekken dat er afspraken worden gemaakt om “foto’s” en “plaatjes” op te halen en af te leveren. Gelet op de inhoud en het onderlinge verband van de tapgesprekken is de rechtbank van oordeel dat met deze termen (monsters van) hasj/wiet worden bedoeld. De gesprekspartners blijken te weten wat ermee wordt bedoeld; niet is gebleken dat om verduidelijking van termen wordt gevraagd of dat er wordt gezegd dat niet wordt begrepen wat wordt bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de in de bewijsmiddelen opgenomen tapgesprekken dan ook betrekking op de handel in verdovende middelen en kan daaruit de wetenschap van het oogmerk van de organisatie bij de deelnemers aan de gesprekken worden afgeleid. Uit de tapgesprekken in combinatie met de observaties blijkt voorts dat er met regelmaat met klanten wordt afgesproken bij ‘ [growshop 3] ’ aan [adres 1] of de growshops [growshop 1] en [growshop 2] in [plaats 1] voor de verkoop van verdovende middelen. Dat er daadwerkelijk vanuit deze locaties werd gehandeld in verdovende middelen blijkt uit de pseudokoop van 1 kilogram hasj op 2 juni 2015 in de growshop [growshop 1] en de 19 kilogram hasj die op 3 juni 2015 werd aangetroffen in de auto van [naam 1] nadat hij een afspraak had met [medeverdachte 1] in [growshop 3] aan [adres 1] . Beeldend voor de gerichtheid op het plegen van misdrijven zijn verder de resultaten van de verschillende doorzoekingen in de woningen van verdachten op 9 juni 2015, waarbij onder meer plakken hasj en geldtelmachines zijn aangetroffen. Gelet op de schaal waarop en de professionaliteit waarmee de organisatie in hennep en hasj handelde, acht de rechtbank bewezen dat dit gebeurde in de uitoefening van een (beroep of) bedrijf.
Structuur en rolverdeling De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband met een hiërarchische structuur en een duidelijke rolverdeling. Uit de bewijsmiddelen komt een vaste werkwijze naar voren: in het algemeen bellen afnemers van tevoren om te informeren naar de beschikbaarheid en het moment waarop de hasj of hennep kan worden opgehaald en gekocht. Zij melden zich of eerst in ‘ [growshop 3] ’ of kunnen zich rechtstreeks melden in een van de growshops (‘winkels’), waar de hennep of hasj, die van elders wordt gebracht, kan worden opgehaald. Daarnaast zorgen leden van de organisatie voor de inkoop en beschikbaarheid van de handelsvoorraad.
[medeverdachte 5] had in de organisatie een leidende rol. Door verschillende personen wordt [medeverdachte 5] aangesproken met termen als ‘Rais’of ‘El Hadj’. De rechtbank interpreteert dit in navolging van de politie als termen die worden gebruikt voor een persoon die als baas/leider respect verdient. Dit sluit ook aan bij de leidinggevende rol van [medeverdachte 5] zoals die ook in andere tapgesprekken duidelijk naar voren komt. Diverse keren gaf hij [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 4] en [naam 2] opdrachten die zagen op het oogmerk van de organisatie, zoals het ophalen of wegbrengen van ‘foto’s’ en monsters. Ook droeg hij andere personen op om naar ‘ [growshop 3] ’ te komen als er klanten waren en werd hij boos als men zich niet aan de afspraken hield. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 5] de overige deelnemers van de organisatie aanstuurde en dat hij de feitelijke zeggenschap over de organisatie had. Dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat hij zelf feitelijke uitvoeringshandelingen verrichtte, leidt onder deze omstandigheden niet tot een ander oordeel. Dit past bij zijn leidende rol. [medeverdachte 5] was ook in het bezit van een PGP-telefoon. Uit tapgesprekken en doorzoekingen blijkt dat door verschillende deelnemers van de organisatie of contacten van hen PGP-telefoons werden gebruikt om met elkaar te communiceren. Het is een feit van algemene bekendheid dat PGP-telefoons in het criminele circuit veelal worden gebruikt om door middel van versleutelde berichten veilig met elkaar te kunnen communiceren over criminele activiteiten.
[medeverdachte 1] fungeerde als bedrijfsleider/meewerkend voorman van de organisatie en legde verantwoording af aan [medeverdachte 5] . [medeverdachte 1] had deels een aansturende rol, maar was zelf ook zeer actief in de handel en overdracht van verdovende middelen. Uit de tapgesprekken blijkt dat hij opdrachten gaf aan anderen binnen de organisatie (waaronder [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] en [naam 2] ). Daarnaast maakte hij ook zelf afspraken met afnemers in de growshops in [plaats 1] en in ‘ [growshop 3] ’ aan [adres 1] te [plaats 2] en verkocht hij op 2 en 3 juni 2015 hennep en hasj aan de pseudokopers en aan [naam 1] . Verder was hij betrokken bij de loods aan de [adres 3] te [plaats 1] en bij de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] .
Ook [medeverdachte 7] was naar het oordeel van de rechtbank onderdeel van de organisatie. Uit de bewijsmiddelen volgt dat hij een gesprek voerde over een ‘foto’ die iemand in de winkel waar [medeverdachte 7] dan ook is kan komen bekijken en dat hij regelmatig in de growshops aanwezig was. Dat hij de gebruiker van de aan hem toegeschreven telefoonnummers was blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het dossier. Tijdens een observatie bij de growshop [growshop 2] op 19 mei 2015 werd waargenomen dat [medeverdachte 7] samen met [medeverdachte 1] dozen uit auto’s overlaadde en zwarte zakken de growshops indraagt. Ook op een ander moment werd hij daar met [medeverdachte 1] gezien. Daarnaast betaalde hij een verblijfsvergunning voor [naam 2] (nauw betrokken bij de organisatie). Het voorgaande wordt bezien tegen de achtergrond dat uit het uitgebreide financiële onderzoek ten aanzien van [medeverdachte 7] en zijn partner niet van enig legaal inkomen is gebleken in de ten laste gelegde periode, terwijl op de rekening van de partner in die periode wel veelvuldig substantiële contante geldstortingen plaatsvonden. [medeverdachte 7] stond daarnaast in contact met meerdere andere medeverdachten, was in het bezit van een PGP-telefoon en op 9 juni 2015 werd bij hem thuis een geldtelmachine aangetroffen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat hij niet alleen wetenschap had van het oogmerk van de organisatie, maar daaraan ook een bijdrage leverde die rechtstreeks verband hield met de verwezenlijking van het doel van de organisatie en van voldoende duur en intensiteit was.
De rol van [verdachte] betrof onder meer die van vervanger van [medeverdachte 1] op het moment dat deze afwezig was. Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] zich bezig hield met de inkoop van verdovende middelen, regelmatig contact had met Franse telefoonnummers over drugsgerelateerde zaken, afspraken maakte over de verkoop en veelvuldig aanwezig was in de growshops en in ‘ [growshop 3] ’. Ook blijkt uit de tapgesprekken onder andere dat hij “pap” heeft aangenomen in opdracht van [medeverdachte 1] , “foto’s” heeft opgehaald bij de Mac en € 35.000,- moest vervoeren in de kofferbak van zijn auto. Tijdens de doorzoeking van zijn woning op 9 juni 2015 werden een geldtelmachine, een vacuümmachine en sealbags aangetroffen. Ook [verdachte] had, zo volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze omstandigheden, niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie, maar leverde daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit.
Ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] waren naar het oordeel van de rechtbank dienstbaar en ondersteunend aan de organisatie. [medeverdachte 4] had zeer regelmatig telefonisch contact met [medeverdachte 5] en voerde klussen voor hem uit. Deze klussen bestonden onder meer uit chauffeurswerkzaamheden, het maken van afspraken en het ophalen en wegbrengen van (monsters) hasj en hennep. Ook heeft hij kennelijk een PGP-telefoon naar hem gebracht en vertelde hij hem welke code daarbij gebruikt moest worden. Gelet op de intensiteit en de inhoud van de contacten met [medeverdachte 5] , kan naar het oordeel van de rechtbank ook worden vastgesteld dat [medeverdachte 4] wetenschap had van en meewerkte aan het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Dat er geen formele hiërarchische verhouding bestond tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] of de andere leden van de organisatie, doet daar niet aan af. Dit is geen vereiste voor het aannemen van een criminele organisatie. [medeverdachte 8] heeft – kennelijk vanwege de naderende datum van strafbaarstelling van voorbereiding van hennepteelt – op het adres van de growshop [growshop 1] het [B.V.] op zijn naam gevestigd. Tijdens de pseudokoop op 2 juni 2015 stond [medeverdachte 8] in de [growshop 1] achter de balie en verwees hij de pseudokopers door naar [medeverdachte 9] . Daarnaast werd zijn telefoonnummer aangetroffen in de telefoon van [naam 1] (afnemer van 19 kilo hasj) en had hij telefoongesprekken met [verdachte] over het beoordelen van monsters. Opvallend is ook dat – alhoewel buiten de tenlastegelegde periode – de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] , van 1 februari 2012 tot 12 april 2012 op zijn naam heeft gestaan. [medeverdachte 9] is meerdere keren gezien bij de growshops en de loods aan de [adres 3] . Door het observatieteam werd waargenomen dat hij meerdere malen dozen en andere voorwerpen uit zijn auto laadde bij de growshops. Daarnaast bracht [medeverdachte 9] de pseudokopers op 2 juni 2015 in contact met [medeverdachte 1] en was hij aanwezig in de loods aan de [adres 3] in [plaats 1] op het moment van de controle. Voor de loods stond een aanhanger geparkeerd die was omgebouwd tot hennepkwekerij. [medeverdachte 9] heeft verklaard dat hij de eigenaar van deze aanhanger was. Ook had [medeverdachte 9] de Opel Combo, die werd aangetroffen bij de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] , op zijn naam staan. In de Opel Combo werden, naast 5 kilo hennep, ook de telefoon en het paspoort van [medeverdachte 9] aangetroffen. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 6] met [medeverdachte 1] gesprekken voerde over klanten in de winkels en dat hij van [medeverdachte 1] opdrachten kreeg over het ophalen van ‘foto’s’. Daarnaast blijkt uit de tapgesprekken ook dat [medeverdachte 6] een rol had bij de inkoop van verdovende middelen. Zo laat hij op 20 februari 2015 aan [medeverdachte 1] weten dat er “20 bij de turk” ligt en heeft hij met [medeverdachte 1] meerdere gesprekken over prijzen en hoeveelheden. Verder volgt uit de tapgesprekken dat hij op 16 mei 2015 één van de vluchters uit de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] was. Van deze tapgesprekken, bezien in onderling verband, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden vastgesteld dat zij gaan over de handel in softdrugs en niet (alleen) over reguliere werkzaamheden ten behoeve van de growshops. Uit de tapgesprekken blijkt dat [medeverdachte 3] werkzaam was in de growshops. Zo wordt door [medeverdachte 1] meermalen aan [medeverdachte 3] gevraagd wanneer hij (eindelijk) komt werken. [medeverdachte 3] voerde ook opdrachten uit voor [medeverdachte 1] en [verdachte] . Op 29 april 2014 krijgt hij van [medeverdachte 1] de opdracht om “dat plaatje” mee te nemen, op 22 maart 2015 moet hij van [verdachte] post meenemen voor [medeverdachte 5] en op 11 maart 2015 zegt hij tegen [medeverdachte 1] dat hij “een halve kilo Am” nodig heeft. Ook al geldt voor de opdracht op 29 april 2014 dat deze buiten de tenlastegelegde periode valt, kan daaruit in ieder geval wel de wetenschap van [medeverdachte 3] van het oogmerk van de organisatie afgeleid worden en het kennelijk al eerder werkzaamheden verrichten voor [medeverdachte 1] . Uit de tapgesprekken blijkt verder dat hij op 16 mei 2015 de vluchters van de hennepdrogerij aan de [adres 2] te [plaats 3] ophaalt en dat hij in het bezit is van een PGP-telefoon. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] niet alleen wetenschap van het oogmerk van de organisatie hadden, maar daaraan ook een bijdrage van voldoende duur en intensiteit hebben geleverd. Voor zover deze bijdragen op zichzelf niet strafbaar waren, doet dit er niet af aan af dat zij wel hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het doel van de criminele organisatie.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] deel uitmaakten van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat als oogmerk had het plegen van drugsfeiten.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de criminele organisatie tevens als oogmerk had het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en/of hasj. Weliswaar blijkt uit het dossier dat er vaak verdovende middelen werden verkocht aan kopers uit het buitenland en zullen de verdovende middelen daarna door de kopers buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, maar dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat het oogmerk van de organisatie daar specifiek op was gericht. De verdachten zullen daarvan worden vrijgesproken.
Conclusie Het onder 5 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend bewezen worden. Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [verdachte] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] deel hebben uitgemaakt van een organisatie die zich bezig hield met de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe. Er was sprake van een samenwerkingsverband tussen de genoemde leden van de organisatie met een bepaalde structuur en duurzaamheid, waarbij ieder zijn eigen rol had. Voor [medeverdachte 5] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer aan de criminele organisatie zijn geweest van 14 april 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [medeverdachte 4] geldt dat is bewezen dat hij deelnemer aan de criminele organisatie is geweest van 1 mei 2014 tot en met 9 juni 2015. Voor [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 en voor [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] geldt dat is bewezen dat zij deelnemer waren van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
feit 1: op tijdstippen in de periode van 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 3: in de periode van 1 november 2014 tot en met 28 februari 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
-
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of hasj en
-
het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en/of hasj
EN
in de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid en/of 11A van de Opiumwet, namelijk
-
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of ( verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of hasj en
-
het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en/of hasj en
-
het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen dan wel het voorhanden hebben van vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen of het voorhanden hebben van gegevens, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid (van de Opiumwet) strafbaar gestelde feiten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officieren van justitie De officieren van justitie vorderen aan [verdachte] op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vorderen zij de gevangenneming van [verdachte] .
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om, bij een bewezenverklaring, een gevangenisstraf op te leggen in geheel voorwaardelijke vorm eventueel in combinatie met een geldboete. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat uit niets blijkt dat [verdachte] niet in staat is een taakstraf uit te voeren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank Strafmaatoverwegingen [verdachte] heeft gedurende een periode van zeven maanden samen met een aantal van zijn medeverdachten gehandeld in hennep en hasj. Daarbij maakte hij onderdeel uit van een criminele organisatie die gericht was op de handel in hennep en hasj en de vanaf 1 maart 2015 strafbare voorbereidingshandelingen hiertoe.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is strafbaar gesteld omdat van dergelijke samenwerkingsverbanden een bijzondere dreiging richting de maatschappij uitgaat. Het is een misdrijf tegen de openbare orde. Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde, veroorzaken maatschappelijke onrust en berokkenen de maatschappij veel (ook financieel) nadeel. De criminele organisatie waartoe [verdachte] heeft behoord, heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het drugscircuit. Daarnaast bevatten verdovende middelen stoffen die verslavend werken en op de lange duur schadelijk zijn voor de gezondheid. Door als organisatie bezig te zijn met het in de samenleving brengen van softdrugs, wordt bijgedragen aan dit schadelijke gevolg. De rechtbank acht [verdachte] dan ook medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen bij gebruikers veroorzaakt. Daarnaast leert de ervaring dat rondom de handel in softdrugs vaak geweld voorkomt. Hoewel de criminele organisatie waar verdachte deel van uit maakt, niet met zodanig geweld in verband kan worden gebracht, blijkt ook hieruit wel de noodzaak om criminele organisaties die zich met softdrugs bezig houden te bestrijden. [verdachte] heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en enkel gehandeld uit eigen financieel belang. De rechtbank rekent dit [verdachte] zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die plegen te worden opgelegd in soortgelijke zaken. Daarnaast is rekening gehouden met het uittreksel van de Justitiële Documentatie van [verdachte] , waaruit blijkt dat hij niet recent is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, maar dat wel artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op het voorgaande zou volgens de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op zijn plaats zijn. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in strafzaken in deze zaak tot een andere afweging moet leiden. Zij overweegt daartoe als volgt.
Redelijke termijn De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een dergelijke handeling worden aangemerkt. Het uitgangspunt is dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 4 oktober 2016 is aangehouden, in verzekering is gesteld en diezelfde dag voor het eerst als verdachte is verhoord. De redelijke termijn is dus op 4 oktober 2016 gaan lopen. Er zijn volgens de rechtbank bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop door de internationale component in dit onderzoek. Er zijn rechtshulpverzoeken uitgevaardigd, dossiers overgedragen uit het buitenland en er hebben internationale getuigenverhoren plaatsgevonden. Verder staat vast dat het om één groot onderzoek gaat, met een veertiental verdachten, alsook een grote verscheidenheid aan ten laste gelegde gedragingen. Voorts zijn er ook gesprekken geweest over procesafspraken, die in de meeste zaken overigens niet tot resultaat hebben geleid. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit rechtvaardigt een verdubbeling van de termijn waarbinnen een strafzaak gerechtelijk moet zijn afgedaan. Volgens de rechtbank is na vier jaar, dus op 4 oktober 2020, de redelijke termijn verstreken. De rechtbank zal op 7 oktober 2025 het strafrechtelijk onderzoek sluiten en een einduitspraak doen. De redelijke termijn is daarmee in zeer aanzienlijke mate overschreden, te weten: met vijf jaar. De rechtbank is van oordeel dat deze forse overschrijding een aanzienlijke matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben. Nu [verdachte] inmiddels niet meer is ingeschreven in de Basisregistratie Personen en er geen woon- of verblijfplaats van hem bekend is, ziet de rechtbank geen mogelijkheid tot het opleggen van een taakstraf. Conclusie De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om de vordering van de officieren van justitie tot gevangenneming van [verdachte] toe te wijzen. Uit de stukken is de rechtbank niet gebleken van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onmiddellijke vrijheidsbeneming vordert. De rechtbank zal die vordering dan ook afwijzen.
7 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen (de jammers), zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het betreft voorwerpen waarmee de frequenties en signalen van andere elektronische apparaten verstoord kunnen worden, waaronder die van de politie. De voorwerpen behoren [verdachte] toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang. De rechtbank zal deze spullen daarom onttrekken aan het verkeer.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 3, 11 en 11b van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] vrij van het onder feit 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
-
verklaart het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 : medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3, lid 4, of lid 5 van de Opiumwet;
EN
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 lid 3, lid 4, lid 5 of 11a van de Opiumwet;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 10 (tien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
-
bepaalt dat de tijd die [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf
-
bepaalt dat het voorwaardelijk deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat [verdachte] voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
-
stelt als algemene voorwaarde dat [verdachte] zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Vordering gevangenneming
- wijst de vordering tot gevangenneming af;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
** een elektronische jammer voor storingssignaal (kenmerk 272979);* ** een elektronische jammer voor storingssignaal (kenmerk 272980).*
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal en mr. S. Kroes, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2025. Bijlage I
De tenlastelegging
feit 1: hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 9 juni 2015 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of elders in Nederland en/of in België en/of Frankrijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, elk geval opzettelijk meermalen aanwezig heeft gehad een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of een of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art. 3 ahf/ond B Opiumwet; art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht; art. 11 lid 2 Opiumwet)
feit 2: hij op of omstreeks 16 mei 2015 te [plaats 3] , gemeente Rucphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125,73 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 3 ahf/ond B Opiumwet; art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht; art. 11 lid 2 Opiumwet)
feit 3: hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 28 februari 2015 te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet, namelijk
-
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of hash en/of
-
het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote hoeveelheden) hennep en/of hash en/of
-
het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en/of hash
(artikel 11A Opiumwet)
EN/OF
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 9 juni 2015 te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen) welke organisatie tot oogmerk had het plegen van (een) misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde, vierde en/of vijfde lid en/of 11A van de Opiumwet, namelijk
-
het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of ( verstrekken en/of vervoeren van hennep en/of hash en/of
-
het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote hoeveelheden) hennep en/of hash en/of
-
het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en/of hash en/of
-
het bereiden, bewerken, verwerken, te koop aanbieden, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen of voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen dan wel het voorhanden hebben van vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen of het voorhanden hebben van gegevens, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid
(artikel 11B Opiumwet)