ECLI:NL:RBZWB:2025:6741 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-812595-15
vonnis van de meervoudige kamer van 7 oktober 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] , wonende op het [woonplaats] .
Raadsman: mr. K.R. Verkaart, advocaat te Breda .
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart, 20 maart, 24 maart, 1 april en 29 augustus 2025, waarbij de officieren van justitie, mr. E.H. Smale en mr. H.G. Klootwijk, alsmede de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 7 oktober 2025.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er -kort en feitelijk weergegeven- op neer dat [verdachte] als medepleger 125,73 kilogram hennep heeft geteeld, bewerkt, bereid, verwerkt en/of in bezit heeft gehad, dan wel medeplichtig is geweest daaraan. Daarnaast wordt [verdachte] verweten dat hij zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift, dan wel opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift. Tenslotte is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij als medepleger vernielingen heeft aangericht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officieren van justitie De officieren van justitie achten, voor wat betreft feit 1, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] als medepleger betrokken is geweest bij het aanwezig hebben van 125 kilogram hennep in de woning aan [adres 1] in [plaats 1] . Hij heeft de woning gehuurd, contact gelegd met de eigenaar, de tuin onderhouden en zich daar regelmatig vertoond om argwaan bij buurtbewoners te voorkomen. Hij heeft ter zitting verklaard op de hoogte te zijn van de beoogde bestemming van de woning, namelijk het gebruik als een drooghok voor hennep. Het Openbaar Ministerie leidt uit de tapgesprekken en de overige schriftelijke bescheiden af dat [verdachte] als medepleger drie bankafschriften heeft vervalst, waardoor ook feit 2 bewezenverklaard kan worden. Gelet op de aangifte, de werkzaamheden in de woning voor de hennepdrogerij, de foto’s en de tapgesprekken is ook de vernieling (feit 3) bewijsbaar. Door de volledig ingerichte woning te huren met het enkele doel er een hennepdrogerij in op te zetten heeft verdachte daar ook – ten minste voorwaardelijk – opzet op gehad. Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het als bijlage aan het vonnis gehechte requisitoir.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking, op 16 mei 2015 op [adres 1] in [plaats 1] , op grond waarvan bewijsuitsluiting ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering dient te volgen. Ten aanzien van feit 1 is bepleit dat alleen sprake kan zijn van medeplichtigheid aan het aanwezig hebben van de ten laste gelegde hoeveelheid hennep en dat voor de overige onderdelen vrijspraak moet volgen. Ten aanzien van feit 2 is verzocht -met de officieren van justitie- om niet meer dan het valselijk opmaken van de drietal bankafschriften bewezenverklaard te achten. Voor de overige punten van dat feit is verzocht om tot een vrijspraak te komen. Voor wat betreft feit 3 is betoogd dat van de door de aangever gestelde schade aan de ten laste gelegde voorwerpen niet uit andere bewijsmiddelen is gebleken, hetgeen eveneens tot vrijspraak moet leiden. Voor het volledige standpunt verwijst de rechtbank naar het als bijlage aan het vonnis gehechte pleidooi.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1 Rechtmatigheid van het verkregen bewijs
Door de raadsman is aangevoerd dat het door de opsporingsambtenaren doorzoeken van het pand aan [adres 1] te [plaats 1] op 16 mei 2015 onrechtmatig was. Op grond van de toestemming van de eigenaar van de woning of het vermoeden van de aanwezigheid van een hennepkwekerij had er na het binnentreden alleen sprake mogen zijn van ‘zoekend rondkijken’. De woning is echter doorzocht en dit was zonder toestemming van de bewoner ( [verdachte] ), zonder betrokkenheid van een (hulp)officier van justitie en zonder machtiging van de rechter-commissaris, terwijl niet van een dringende noodzakelijkheid was gebleken. De resultaten van die doorzoeking mogen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Bij gebrek aan overig bewijs dient [verdachte] te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt. Of er sprake was van meer dan zoekend rondkijken in de woning, kan in het midden blijven gelet op het volgende. Blijkens de verklaring van [verdachte] woonde hij ten tijde van het binnentreden niet in de woning aan [adres 1] te [plaats 1] en is het ook nooit zijn bedoeling geweest om er te gaan wonen. Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] niet als feitelijke bewoner van de woning kan worden aangemerkt. Dat [verdachte] de woning huurde, maakt hem nog geen bewoner. Gelet daarop is een mogelijke inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer in ieder geval zodanig beperkt gebleven dat een eventueel vormverzuim niet tot meer dan een enkele constatering daarvan zou leiden. Het belang dat het strafbare feit niet wordt ontdekt, kan immers niet als een rechtens te respecteren belang worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman. Er is geen sprake van een vormverzuim dat dient te leiden tot bewijsuitsluiting.
4.3.2.2 Beoordeling feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen, waaronder de processen-verbaal van bevindingen, tapgesprekken, observaties, drugstesten en KVI’s, stelt de rechtbank het volgende vast:
Medeplegen De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van [verdachte] bij het tenlastegelegde het volgende af.
[verdachte] heeft de woning aan [adres 1] te [plaats 1] gehuurd met de intentie om die als hennepdrogerij te gaan gebruiken en heeft daarvoor - zoals hierna aan de orde komt - stukken vervalst en die ook gebruikt. Hij is meerdere keren in de woning aanwezig geweest en heeft de drogerij daar ook in bedrijf gezien. In een tapgesprek met [medeverdachte 1] wordt gesproken over het schoonmaken van de woning en het reinigen van een tapijt. Daarnaast blijkt uit dit gesprek dat [verdachte] werkzaamheden in de tuin heeft verricht. [verdachte] is onmisbaar geweest door de woning te huren, zich daarna als huurder voor te doen en de schijn op te houden dat de woning werd bewoond en als ‘normale’ woning werd gebruikt. Gelet hierop is de intellectuele en materiële bijdrage van [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank van voldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen. [verdachte] heeft samen met anderen, waaronder in ieder geval [medeverdachte 1] , nauw en bewust samengewerkt bij het aanwezig hebben van de hennep. De tenlastelegging ziet alleen op 16 mei 2015, de dag van de inval van de politie. Op die dag was de drogerij niet meer in bedrijf, dat blijkt althans niet uit het dossier. Alleen al om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het eveneens ten laste gelegde (mede)plegen van telen, bereiden, bewerken en verwerken van de hennep.
4.3.2.3 Beoordeling feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] verschillende documenten heeft overgelegd aan het bedrijf dat bemiddelde bij de verhuur van de woning aan [adres 1] in [plaats 1] . Het ging daarbij om een werkgeversverklaring van [bedrijf] , drie salarisspecificaties van dit bedrijf en drie bankafschriften waarop een overboeking van het salaris van dit bedrijf zichtbaar was. De rechtbank stelt vast dat deze documenten valselijk zijn opgemaakt. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nooit in dienst is geweest bij [bedrijf] . Uit het tapgesprek van 15 februari 2015 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] volgt dat [verdachte] de bankafschriften zelf heeft vervalst. Gelet daarop acht de rechtbank het primair ten laste gelegde valsheid in geschrift ten aanzien van de drie bankafschriften wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te kunnen stellen dat [verdachte] ook de werkgeversverklaring en de salarisspecificaties zelf heeft vervalst of valselijk opgemaakt. [verdachte] zal daarom ten aanzien van de werkgeversverklaring en de drie salarisspecificaties worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van de vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificaties door deze aan het bemiddelingsbureau te mailen, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
4.3.2.4 Beoordeling feit 3
[verdachte] heeft de gemeubileerde woning aan de [adres 1] in [plaats 1] van [benadeelde] gehuurd onder het voorwendsel dat hij deze met zijn moeder zou gaan bewonen, maar hij wist van tevoren dat de woning als hennepdrogerij zou worden gebruikt. Die enkele omstandigheid - op zichzelf - acht de rechtbank echter onvoldoende om aan te nemen dat er daarmee sprake was van voorwaardelijk opzet op vernieling van de woning. Uit het dossier kan ook niet blijken dat [verdachte] daadwerkelijk enige uitvoeringshandeling heeft verricht met betrekking tot de inrichting en exploitatie van de drogerij, of anderszins een bijdrage van zodanig gewicht heeft gehad dat hij als medepleger van de tenlastegelegde vernielingen kan worden aangemerkt. De rechtbank acht de onder 3 tenlastegelegde vernieling dan ook niet wettig en overtuigend bewezen, zodat [verdachte] hiervan moet worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte]
feit 1: op 16 mei 2015 te [plaats 1] , gemeente Rucphen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid van 125,73 kg hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2: op tijdstippen in de periode van 10 februari 2015 tot en met 17 februari 2015 in Nederland, drie bankafschriften, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte valselijk en in strijd met de waarheid
- op die bankschriften vermeld/weergegeven dat hij, verdachte 2100 euro (per maand) aan loon had ontvangen van [bedrijf] BV
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
op 17 februari 2015 te [woonplaats] , opzettelijk gebruik heeft gemaakt van
- een valse werkgeversverklaring (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf] B.V.) en
- drie valse salarisspecificaties, (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf] BV) elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij verdachte die werkgeversverklaring en salarisspecificaties heeft gemaild naar [verhuurmakelaar] (verhuurmakelaar/verhuurbedrijf onroerend goed)
en bestaande die valsheid hierin dat valselijk en in strijd met de waarheid
- op die werkgeversverklaring en salarisspecificaties was vermeld/weergegeven dat hij, verdachte in loondienst was en loon ontving van [bedrijf] BV.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
[verdachte] is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officieren van justitie De officieren van justitie vorderen aan [verdachte] op te leggen een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft verbleven. Daarnaast is een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met een proeftijd van twee jaar gevorderd.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om bij een bewezenverklaring geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar mede gelet op het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht te volstaan met het opleggen van een taakstraf. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de omstandigheid dat [verdachte] zonder bevel inverzekeringstelling gedetineerd is geweest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank Strafmaatoverwegingen [verdachte] heeft zich als huurder van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid hennep. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend. Daarnaast heeft [verdachte] ten behoeve van het huren van de woning valsheid in geschrift gepleegd en opzettelijk gebruik gemaakt van vervalste stukken. [verdachte] heeft bij het plegen van de strafbare feiten enkel gehandeld uit eigen financieel belang. De rechtbank rekent dit [verdachte] aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken. Daarnaast is rekening gehouden met het uittreksel van de Justitiële Documentatie van [verdachte] . Hieruit komt naar voren dat hij eerder onherroepelijk was veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan. De rechtbank houdt hiermee in het nadeel van [verdachte] rekening. Daarnaast blijkt uit het strafblad van [verdachte] dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op het voorgaande zou volgens de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op zijn plaats zijn. Het tijdsverloop in deze zaak leidt echter tot een ander oordeel.
Redelijke termijn De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6 van het EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als een dergelijke handeling worden aangemerkt. Het uitgangspunt is dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] op 17 juli 2015 is aangehouden en vastgehouden, al is hij abusievelijk niet in verzekering gesteld. De redelijke termijn is dus op 17 juli 2015 gaan lopen. Er zijn volgens de rechtbank bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat niet binnen twee jaar een einduitspraak is gevolgd. Er is sprake van een ingewikkeld procesverloop door de internationale component in dit onderzoek. Er zijn rechtshulpverzoeken uitgevaardigd, dossiers overgedragen uit het buitenland en er hebben internationale getuigenverhoren plaatsgevonden. Verder staat vast dat het om één groot onderzoek gaat, met een veertiental verdachten, alsook een grote verscheidenheid aan ten laste gelegde gedragingen. Voorts zijn er ook gesprekken geweest over procesafspraken, die in de meeste zaken overigens niet tot resultaat hebben geleid. De berechting in onderhavige strafzaak heeft hierdoor vertraging opgelopen. Dit rechtvaardigt een verdubbeling van de termijn waarbinnen een strafzaak gerechtelijk moet zijn afgedaan. Volgens de rechtbank is na vier jaar, dus op 17 juli 2019, de redelijke termijn verstreken. De rechtbank zal op 7 oktober 2025 het strafrechtelijk onderzoek sluiten en een einduitspraak doen. De redelijke termijn is daarmee in zeer aanzienlijke mate overschreden, te weten: met zes jaar en drie maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze forse overschrijding tot een andere strafsoort moet leiden, namelijk tot een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij ook de duur van deze taakstraf gematigd zal worden.
Conclusie De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat een taakstraf van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis passend en geboden is. De rechtbank zal daarop nog een korting van 6 uur toepassen, 2 uur per dag voor de drie dagen die [verdachte] zonder bevel inverzekeringstelling heeft vastgezeten. Met inachtneming daarvan legt de rechtbank een taakstraf op van 84 uren, subsidiair 42 dagen hechtenis.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor een totaalbedrag van € 17.450, te vermeerderen met de wettelijke rente, met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde.
[verdachte] is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt [verdachte] vrij van het onder feit 3 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
-
verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt [verdachte] vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair: medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2 primair : valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
EN
feit 2 subsidiair : opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- verklaart [verdachte] strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt [verdachte] tot een taakstraf van 84 (vierentachtig) uren;
-
beveelt dat indien [verdachte] de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 42 (tweeënveertig) dagen;
Benadeelde partij [benadeelde]
-
verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
-
veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van [verdachte] , tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. Collombon, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.C. Admiraal en mr. S. Kroes, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 7 oktober 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
feit 1: hij op of omstreeks 16 mei 2015 te [plaats 1] , gemeente Rucphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125,73 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art. 3 ahf/ond C Opiumwet; art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht; art. 11 lid 2 Opiumwet) )
feit 1 subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en) op of omstreeks 16 mei 2015 te [plaats 1] , gemeente Rucphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 125,73 kg hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 te [plaats 1] , gemeente Rucphen en/of te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door voornoemd pand aan [adres 1] te huren (in opdracht van en/of ten behoeve van die [medeverdachte 1] en/of [naam 2] en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer ander(en)) en/of ter beschikking te stellen aan die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2] en/of die ander(en) ten behoeve van de kweek en/of opslag van hennep, althans softdrugs;
(art. 3 ahf/ond B Opiumwet; art. 3 ahf/ond C Opiumwet; art. 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht; art. 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
feit 2: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 februari 2015 tot en met 17 februari 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- een werkgeversverklaring (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf] B.V.) en/of
- drie, althans een of meer salarisspecificatie(s) (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf] BV) en/of
- drie, althans een of meer bankafschrift(en)
-
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
-
op die werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s) vermeld/weergegeven dat hij, verdachte in (loon)dienst en/of werkzaam was en/of werkzaamheden verrichtte voor en/of loon ontving van [bedrijf] BV en/of
-
op die/dat bankschrift(en) vermeld/weergegeven dat hij, verdachte 2100 euro (per maand) aan loon had ontvangen van [bedrijf] BV
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(ar. 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2 subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 17 februari 2015 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van
- een valse/vervalste werkgeversverklaring (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf] B.V.) en/of
- drie, althans een of meer valse/vervalste salarisspecificatie(s), (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf] BV en/of
- drie, althans een of meer valse/vervalste bankafschriften
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij verdachte en/of zijn mededader(s) die werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s) en/of bankafschrift(en) heeft/hebben overlegd aan en/of gemaild naar [verhuurmakelaar] (verhuurmakelaar/verhuurbedrijf onroerend goed)
en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk en/of in strijd met de waarheid
-
op die werkgeversverklaring en/of salarisspecificatie(s) was vermeld/weergegeven dat hij, verdachte in (loon)dienst en/of werkzaam was en/of werkzaamheden verrichtte voor en/of loon ontving van [bedrijf] BV en/of
-
op die/dat bankschrift(en) was vermeld/weergegeven dat hij, verdachte 2100 euro (per maand) aan loon had ontvangen van [bedrijf] BV;
(art. 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
feit 3: hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2015 tot en met 16 mei 2015 te [plaats 1] , gemeente Rucphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk
een of meer goed(eren) en/of voorwerp(en) in/uit de woning aan [adres 1] , te weten (o.a.):
- (delen van een stuk) vloerbedekking en/of
- overgordijnen en/of vitrages en/of
- twee binnendeuren en/of
- een (slaapkamer)bed en/of twee nachtkastjes en/of
- drie matrassen en/of
- twee lampen en/of
- een of meer tussenmuren en/of
- (de motor van) een stofzuigersysteem
in elk geval een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
(art. 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)