ECLI:NL:RBZWB:2025:6121 - Rechtbank acht ontvangst herstelverzuimbrieven aannemelijk ondanks ontbreken verzendbewijs - 12 september 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond. Ondanks het ontbreken van een verzendbewijs, acht de rechtbank de ontvangst van de herstelverzuimbrieven aannemelijk. Dit is gebaseerd op de ontvangst van andere stukken op hetzelfde adres en een e-mail met leesbevestiging. Een verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/12449 en 23/12530
(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2025 in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar**.**
- Deze uitspraak op het verzet van belanghebbende gaat over de uitspraak van de rechtbank van 20 mei 2025 waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard.
Procesverloop
- De heffingsambtenaar heeft belanghebbende met dagtekening 25 februari 2022 WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerendezaakbelasting opgelegd voor de objecten [adres 1] en [adres 2] in [plaats 2] met [aanslagnummer] .
2.1. Belanghebbende heeft de aanslagen op 4 mei 2022 betaald.
2.2. Gemachtigde heeft met dagtekening 14 maart 2023, ontvangen door de heffingsambtenaar op 16 maart 2023, namens belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.3. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 18 december 2023 de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Gemachtigde heeft op 27 december 2023 beroep ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 20 mei 2025 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel
[1] is dat het beroep ongegrond is. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
3.1. Gemachtigde voert in verzet aan dat de betaling van de aanslag door middel van automatische incasso is voldaan. Belanghebbende heeft het aanslagbiljet pas in maart 2023 ontvangen. Belanghebbende is niet in de gelegenheid gesteld redenen voor de termijnoverschrijding in bezwaar aan te voeren. Gemachtigde stelt dat er een immateriële schadevergoeding verschuldigd is, wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2. De heffingsambtenaar betwist dat de betaling van de aanslag door middel van automatische incasso is voldaan. Het betrof een eenmalige betaling van het volledige aanslagbedrag. Het aanslagbedrag wordt bij automatische incasso verdeeld over meerdere termijnen. Belanghebbende heeft het aanslagbiljet ontvangen, omdat op 4 mei 2022 het juiste bedrag is overgemaakt. Gemachtigde is op 6 april 2023, 1 mei 2023 en 23 mei 2023 gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
3.3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.4. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken.
3.5. Gelet op hetgeen door de heffingsambtenaar ter zitting is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat belanghebbende in elk geval op 4 mei 2022 het aanslagbiljet heeft ontvangen omdat hij op die dag het volledige bedrag van de aanslagen heeft voldaan. Het bezwaarschrift is op 16 maart 2023 door de heffingsambtenaar ontvangen en daarmee ruimschoots buiten de bezwaartermijn ingediend.
3.6. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3.7. Gemachtigde heeft in verzet de betwisting van de ontvangst van de herstelverzuimbrieven niet nader gespecificeerd of toegelicht, noch in de stukken, noch ter zitting. Bij het verweerschrift zijn voorts kopieën van de drie (herstelverzuim)brieven en de uitspraak op bezwaar gevoegd. De brieven van 6 april 2023 en 1 mei 2023 zijn per post verzonden. Daaruit leidt de rechtbank af dat hetzelfde adres staat vermeld op elk van deze stukken, te weten het door gemachtigde in zijn bezwaarschrift genoemde adres. Bij het beroepschrift van gemachtigde is een kopie van de betreffende uitspraak op bezwaar overgelegd. Vast staat derhalve dat de uitspraak op bezwaar, die aan hetzelfde adres is toegezonden als de herstelverzuimbrieven, door gemachtigde is ontvangen. Bovendien heeft de heffingsambtenaar op 23 mei 2023 gemachtigde per e-mail gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat hij beschikt over een ontvangstbevestiging, waaruit blijkt dat de e-mail op 23 mei 2023 om 11:20 uur is geopend. Gelet op al deze omstandigheden gaat de rechtbank, ook zonder verzendbewijs van de heffingsambtenaar, uit van de aannemelijkheid van de ontvangst van (tenminste één van) de herstelverzuimbrieven.
3.8. Gemachtigde heeft ook ter zitting geen feiten of omstandigheden aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
Conclusie en gevolgen
- De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 20 mei 2025. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Immateriële schadevergoeding
4.1. De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De vraag is, als er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende. Gelet op het feit dat het bezwaar veel te laat is ingediend en terecht niet-ontvankelijk is verklaard, is het niet zonder meer aannemelijk dat belanghebbende nog spanning en frustratie had over de WOZ-beschikking en de daarmee samenhangende aanslag onroerendezaakbelasting.
4.2. Blijkens de door gemachtigde overlegde volmacht zal een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding aan gemachtigde toekomen. Uit de stukken blijkt niet dat deze vergoeding aan belanghebbende toekomt. Ook dat is een reden om het verzoek om immateriële schadevergoeding af te wijzen.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 12 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
Hof ’s-Hertogenbosch 4 december 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3732, Hof Amsterdam 21 februari 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:582.