Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/4791

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland (gemeente Goes), de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 april 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 december 2021 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de woning) op 1 januari 2020 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 471.000 (de WOZ-beschikking). Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende voor het jaar 2021 ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (de aanslag OZB) van de gemeente Goes opgelegd.

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, mr. B. de Smit.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Indien het bezwaar toch ontvankelijk moet worden verklaard, dan beoordeelt de rechtbank of terecht aan belanghebbende de WOZ-beschikking is gegeven en de aanslag OZB is opgelegd. Verder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke beoordeling van de WOZ-beschikking en de aanslag OZB komt de rechtbank dan niet toe. Wel heeft belanghebbende recht op een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Feiten

  1. Het aanslagbiljet heeft als dagtekening 31 december 2021. Het bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB is door de heffingsambtenaar ontvangen op 21 maart 2022. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 19 mei 2022 een ontvangstbevestiging van het bezwaar aan belanghebbende verzonden. Op 18 april 2024 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

3.1. De heffingsambtenaar heeft op 24 juli 2025 een verweerschrift ingediend met daarbij als bijlage onder meer het taxatieverslag.

Motivering

  1. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij begin 2022 het aanslagbiljet ontving van het belastingjaar 2022 en dat het hem opviel dat de waarde van de woning flink was toegenomen ten opzichte van het belastingjaar 2021. Om na te gaan wat ten grondslag lag aan deze waardeverandering heeft belanghebbende getracht het taxatieverslag van het belastingjaar 2021 op te vragen en uiteindelijk maar bezwaar ingediend om het taxatieverslag te kunnen verkrijgen. Belanghebbende stelt dat hij meermaals heeft verzocht om een taxatieverslag, maar deze ook in de bezwaarfase niet heeft ontvangen. Belanghebbende stelt dat de bevoegdheid om belasting te heffen ontbreekt, omdat er geen taxatieverslag aan de waardevaststelling ten grondslag ligt. Wegens het ontbreken van een taxatieverslag heeft belanghebbende beroep ingesteld. Belanghebbende heeft vervolgens op 24 juli 2025 voor het eerst het taxatieverslag ontvangen.

4.1. De heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

4.2. De rechtbank stelt voorop dat voor het indienen van een bezwaarschrift een termijn geldt van zes weken.[1] Die termijn begint op de dag na die van de dagtekening van de beschikking, tenzij de beschikking na de dagtekening bekend is gemaakt. Dan begint de termijn op de dag na de bekendmaking.[2] Een bezwaarschrift is op tijd ingediend als het voor het verstrijken van de termijn door de heffingsambtenaar is ontvangen of ter post is bezorgd.[3] Als een bezwaarschrift te laat is ingediend, is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet op tijd indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar is. Dan laat de heffingsambtenaar niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.[4]

4.3. Het aanslagbiljet heeft als dagtekening 31 december 2021 en er zijn geen aanwijzingen dat het na die datum is verzonden. Dit betekent dat de bezwaartermijn is geëindigd op 11 februari 2022. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 21 maart 2022 en dus niet op tijd ingediend.

4.4. De rechtbank oordeelt dat de door belanghebbende genoemde reden voor de te late indiening van het bezwaar niet verschoonbaar is. Niet in geschil is dat belanghebbende het aanslagbiljet van het belastingjaar 2021 heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat op het aanslagbiljet een rechtsmiddelenverwijzing staat waarin wordt aangegeven dat binnen zes weken na dagtekening bezwaar kan worden gemaakt. Anders dan belanghebbende nog heeft gesteld gaat de bezwaartermijn niet (opnieuw) lopen na ontvangst van het taxatieverslag. Ook is uit de ontvangstbevestiging van het bezwaar (zie overweging 3) niet af te leiden dat het bezwaar toen al wel ontvankelijk is verklaard, aangezien daarin nog in het geheel geen beoordeling van het bezwaar is opgenomen. Dit betekent dat de heffingsambtenaar naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijk behandeling van de zaak.

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

  1. Belanghebbende heeft meermaals, te beginnen in zijn beroepschrift van 23 mei 2024, aangegeven dat de behandeling van deze zaak lang heeft geduurd en dat de uitspraak op bezwaar buiten alle beslistermijnen is gedaan. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn.

5.1. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 21 maart 2022 en heeft uitspraak gedaan op 18 april 2024. De rechtbank doet uitspraak op 10 september 2025. De redelijke termijn is overschreden met afgerond 18 maanden.

5.2. Voor wat betreft de hoogte van de schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn wordt de omvang van deze vergoeding in dit geval (gelet op de jurisprudentie[5] en de geldende wet- en regelgeving[6]) bepaald op € 500 per (gedeelte van een) half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende dan ook recht op een schadevergoeding van € 1.500. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig aan de bezwaarfase moet worden toegerekend, komt het gehele bedrag voor rekening van de heffingsambtenaar.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond, omdat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De WOZ-beschikking en de aanslag OZB blijven in stand. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht vergoed, omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 en de redelijke termijn op de datum van het arrest ook was overschreden.[7] Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld of gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. J.T. Jonker, griffier, op 10 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen. De uitspraak is daarom alleen ondertekend door de rechter.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.

Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, rechtsoverweging 3.5.

Artikel IV, sub b, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM in samenhang met artikel 30a, derde lid, van de Wet WOZ.

Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rechtsoverweging 7.1.2.


Voetnoten

Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in samenhang met artikel 231 van de Gemeentewet.

Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb.

Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.

Hoge Raad 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853, rechtsoverweging 3.5.

Artikel IV, sub b, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en BPM in samenhang met artikel 30a, derde lid, van de Wet WOZ.

Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rechtsoverweging 7.1.2.