Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 25/2567

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, wegens het uitblijven van een dwangsombeschikking in verband met het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar over de naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer].

1.1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de belanghebbende beroep instellen.[1] Dit geldt ook voor het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking.[2]

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

  1. De rechtbank merkt op dat de heffingsambtenaar geen gedingstukken heeft overgelegd en ook niet heeft gereageerd op de verzoeken van de rechtbank van 23 mei 2025 en 10 juni 2025. Daarom gaat de rechtbank uit van de stukken die door belanghebbende zijn overgelegd.

  2. Belanghebbende heeft op 16 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Omdat de heffingsambtenaar niet binnen de wettelijke termijn op het bezwaar heeft beslist, heeft belanghebbende de heffingsambtenaar bij brief van 2 januari 2025 in gebreke gesteld en de heffingsambtenaar verzocht alsnog op korte termijn een beslissing te nemen. Belanghebbende verwijst in deze brief naar artikel 4:17 van de Awb (dwangsom bij niet tijdig beslissen). Bij brief van 28 februari 2025 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar in gebreke gesteld voor het niet-tijdig nemen van een dwangsombesluit.

De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom vast

  1. De heffingsambtenaar heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld, ook niet in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank doet dit daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog.

  2. Belanghebbende heeft op 16 oktober 2024 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar moet in dit geval binnen zes weken na indiening op het bezwaarschrift beslissen.[3] De termijn waarbinnen de heffingsambtenaar moet beslissen eindigde op 27 november 2024. De heffingsambtenaar is op 2 januari 2025 in gebreke gesteld en heeft uiteindelijk op 20 januari 2025 uitspraak op bezwaar gedaan. Het besluit is niet op tijd genomen.

  3. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De heffingsambtenaar is over elke dag na 16 januari 2025 tot de beslissing op 20 januari 2025 een dwangsom verschuldigd. Dit betekent dat een dwangsom van € 92 (4 x € 23) is verschuldigd. Er bestaat geen recht op een dwangsom over de periode dat de heffingsambtenaar in gebreke is met het nemen van een dwangsombeschikking.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. De rechtbank kent aan belanghebbende een dwangsom toe van € 92,-. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50[4] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en het beroep beperkt is tot de vraag of een dwangsom verschuldigd is. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 92,-;

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 8 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Vgl. HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:906, r.o. 2.4.3.

Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.

1 punt (beroepschrift) met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5 (licht).


Voetnoten

Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.

Vgl. HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:906, r.o. 2.4.3.

Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.

1 punt (beroepschrift) met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5 (licht).