Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5642 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 20 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:564220 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Tilburg

Zaaknummer: 11419457 \ CV EXPL 24-5885

Vonnis van 20 augustus 2025

in de zaak van

[eiser], te [plaats 1], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: mr. M.M.A.A. van Oosterhout,

tegen

[gedaagde], H.O.D.N. [bedrijf], te [plaats 2], gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde], procederend in persoon.

De zaak in het kort [eiser] is bij tussenvonnis toegelaten om te bewijzen dat partijen een complete renovatie van de schoorsteen zijn overeengekomen. Hij is in zijn bewijsopdracht geslaagd. Voldoende aannemelijk is dat partijen een complete schoorsteenrenovatie zijn overeengekomen. Vast staat dat dit niet door [gedaagde] is uitgevoerd. Dit levert een tekortkoming op die ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. De vorderingen van [eiser] tot ontbinding van de overeenkomst en terugbetaling van de aanneemsom worden daarom toegewezen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De verdere beoordeling

2.1. Volhardt wordt bij wat is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 19 maart 2025. In dat vonnis is [eiser] toegelaten te bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een complete renovatie van de schoorsteen van [eiser] zou (laten) uitvoeren, waarbij alle voegen van de schoorsteen zouden worden vervangen en het aanwezige lood zou worden vernieuwd.

2.2. [eiser] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en heeft tijdens de zitting van 17 juni 2025 zichzelf en zijn [echtgenote] als getuigen laten horen. [gedaagde] heeft afgezien van tegenverhoor. Daarna hebben partijen beiden aktes na getuigenverhoor genomen.

Bewijsopdracht

2.3. Beoordeeld moet worden of [eiser] in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Voor het oordeel dat een partij is geslaagd in een op haar rustende bewijsopdracht moet de kantonrechter een redelijke mate van zekerheid hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan. Niet is vereist dat de te bewijzen feiten en omstandigheden onomstotelijk komen vast te staan. Het moet voor de rechter voldoende aannemelijk zijn.

2.4. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] met het horen van getuigen er in is geslaagd om zijn stelling te bewijzen dat partijen een volledige schoorsteenrenovatie zijn overeengekomen. De kantonrechter overweegt hiertoe als volgt.

2.5. De kantonrechter constateert dat [eiser] zelf - kort samengevat - heeft verklaard dat [gedaagde] halverwege december 2023, ongeveer een week voor het uitbrengen van de offerte, bij hem thuis is geweest. Hij heeft [gedaagde] de vochtplekken in de woning laten zien en [gedaagde] is op het dak gaan kijken. Vervolgens heeft hij samen met [gedaagde] aan de keukentafel gezeten. De echtgenote van [eiser] was daarbij aanwezig. [gedaagde] heeft toen gezegd dat de schoorsteen oud was en verzadigd van water en hij gaf expliciet het advies om de schoorsteen compleet te renoveren. Dat betekende dat alle voegen zouden worden vervangen, al het lood werd vervangen en dat de schoorsteen zou worden geïmpregneerd. Er is toen niet gesproken over de kosten en ook niet over het uitvoeren van het werk in fases. Daarnaast heeft getuige [echtgenote] – kort samengevat – ook verklaard dat [gedaagde] halverwege december 2023 is langs gekomen, hij de vochtplekken heeft gezien en hij op het dak is gaan kijken. Vervolgens hebben ze samen in de keuken gezeten en heeft [gedaagde] gezegd dat de schoorsteen verzadigd was, dat de voegen waren versleten en het lood moest worden vervangen. Zijn advies was om de hele schoorsteen te renoveren. Het puin zou hij afvoeren. Er is niet besproken dat eerst alleen het lood vervangen kon worden om te kijken of dat voldoende was.

2.6. De kantonrechter overweegt dat [eiser] en [echtgenote] beiden verklaren dat [gedaagde] het advies heeft gegeven voor een volledige schoorsteenrenovatie, waarbij alle voegen van de schoorsteen zouden worden vervangen en het aanwezige lood zou worden vernieuwd. Tegenover het door [eiser] geleverde bewijs heeft [gedaagde] er niet voor gekozen om onder ede een getuigenverklaring af te leggen. [gedaagde] heeft zijn standpunt weergegeven in zijn akte na getuigenverhoor, maar de kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de inhoud van de getuigenverklaringen van [eiser] daarmee niet voldoende heeft bestreden. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.

2.7. [gedaagde] heeft in zijn akte – kort samengevat – aangegeven dat hij op 19 december 2023 bij [eiser] is langs geweest en dat hij toen ook de offerte heeft opgestuurd. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een overzicht uit zijn systeem overgelegd, waaruit volgt dat [gedaagde] op 19 december 2023 om 12:25 uur de klantgegevens heeft ingevoerd en de offerte meteen daarna naar [eiser] heeft verstuurd. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoeld heeft de getuigenverklaringen van [eiser] te ontkrachten (omdat [eiser] heeft verklaard dat het gesprek bij hem thuis ongeveer een week voor de offerte heeft plaatsgevonden), is de kantonrechter van oordeel dat het door [gedaagde] overgelegde overzicht hiertoe onvoldoende is. Uit het overzicht blijkt namelijk niet dat [gedaagde] op het moment van versturen van de offerte ook daadwerkelijk aanwezig was bij [eiser] in de woning. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat [echtgenote] tijdens zijn bezoek slechts voor koffie heeft gezorgd en niet actief heeft deelgenomen aan de offerte bespreking. Ook deze stelling doet geen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de getuigenverklaring van [echtgenote], nu [gedaagde] verder niet betwist heeft dat [echtgenote] bij de bespreking in de keuken aanwezig was. Verder heeft [gedaagde] nogmaals aangevoerd dat uit de offerte duidelijk volgt dat de werkzaamheden alleen zien op het aanbrengen van nieuwe lood(vervanger)slabben/loketten bij de schoorsteen en niet op een volledige renovatie. Hierover heeft de kantonrechter in het tussenvonnis van 19 maart 2025 al geoordeeld dat uit de offerte niet duidelijk volgt of het gaat om een volledige schoorsteenrenovatie inclusief alle voegen of alleen de voegen waar het lood in zit.

2.8. Nu [eiser] twee onder ede afgelegde getuigenverklaringen heeft waaruit volgt dat een volledige schoorsteenrenovatie is overeengekomen, terwijl [gedaagde] alleen een (niet onder ede) afgelegde verklaring van zichzelf hier tegenover heeft gezet, acht de kantonrechter voldoende aangetoond door [eiser] dat een complete schoorsteenrenovatie is overeengekomen.

Conclusie

2.9. De conclusie is dat voldoende vast komt te staan dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] een complete renovatie van de schoorsteen van [eiser] zou (laten) uitvoeren, waarbij alle voegen van de schoorsteen zouden worden vervangen en het aanwezige lood zou worden vernieuwd. Vast staat dat dit niet door [gedaagde] is uitgevoerd. Dit brengt met zich mee dat kan worden geoordeeld dat [gedaagde] hierin is tekortgeschoten.

Ontbinding van de overeenkomst

2.10. [eiser] heeft ontbinding van de overeenkomst tussen partijen gevorderd. Bij de beoordeling van die vraag wordt vooropgesteld dat in artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.

2.11. De kantonrechter stelt voorop dat de aanleiding voor de schoorsteenrenovatie de lekkages in de woning van [eiser] waren. Nu [gedaagde] geen volledige renovatie heeft laten uitvoeren, maar slechts een deel van de voegen zijn vervangen en er daarna nog steeds sprake was van lekkages in de woning, is de kantonrechter van oordeel dat de tekortkoming een ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt.

2.12. Artikel 6:265 lid 2 BW bepaalt dat als nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is de bevoegdheid tot ontbinding pas ontstaat wanneer de schuldenaar in verzuim is. Uit de stukken volgt dat [eiser] [gedaagde] meerdere malen gevraagd heeft om het werk alsnog goed uit te voeren. Er zijn op enig moment nog herstelwerkzaamheden uitgevoerd, maar deze hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. [eiser] heeft [gedaagde] een ingebrekestelling gestuurd. Deze zit in het dossier, maar is ongedateerd. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij deze brief per e-mail heeft verzonden op 9 augustus 2024. Weliswaar heeft [gedaagde] aangeven dat hij de brief pas bij de dagvaarding heeft gelezen, maar daarmee heeft hij niet voldoende weersproken dat de ingebrekestelling hem eerder heeft bereikt. Hij heeft niet gezegd dat het e-mailadres niet zou kloppen. [eiser] heeft bovendien bevestigd dat hij er voor heeft gekozen om geen contact meer op te nemen met [eiser]. Gelet op de ingebrekestelling is [gedaagde] in verzuim komen te verkeren per 17 augustus 2024. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst kan gelet op het voorgaande worden toegewezen.

[gedaagde] moet betalen

2.13. Een ontbinding van de overeenkomst heeft tot gevolg dat de door partijen verrichtte prestaties ongedaan moeten worden gemaakt. Dat betekent dat [gedaagde] de door [eiser] betaalde € 2.000,00 moet (terug)betalen. Dit deel van de vordering kan worden toegewezen. Dat [gedaagde] nooit enige betaling heeft ontvangen, omdat [eiser] aan [naam] heeft betaald, maakt deze verplichting niet anders, waarbij de kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 19 maart 2025.

2.14. [eiser] heeft ook de wettelijke rente gevorderd over de aanneemsom. Gelet op de ingebrekestelling van 9 augustus 2024 met het verzoek om binnen acht dagen te betalen, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 17 augustus 2024.

Buitengerechtelijke incassokosten

2.15. [eiser] vordert ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Daarom zal het gevorderde bedrag van € 300,00 worden toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dagvaarding.

2.16. Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:

De proceskosten

2.17. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:

3 De beslissing

De kantonrechter

3.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag berekend vanaf 17 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling,

3.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.102,83, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,

3.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.