Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Middelburg

parketnummer: 02-403456-24

vonnis van de meervoudige kamer van 20 augustus 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] , raadsman mr. J.G. Hage, advocaat te Terneuzen.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 18 december 2024 in Terneuzen een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, te weten artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft de aan haar verweten verkeersfouten begaan, hetgeen betekent dat zij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Het is daarom aan haar schuld te wijten dat de aanrijding heeft plaatsgevonden.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging bepleit vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit, omdat schuld in de zin van artikel 6 WVW niet bewezen kan worden verklaard. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit is geen bewijsverweer gevoerd.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Feiten en omstandigheden Verdachte reed op 18 december 2024 als bestuurder van een personenauto over de Scheldeboulevard te Terneuzen. Verdachte heeft daar een overstekende voetganger, [slachtoffer] , aangereden. Ten tijde van het verkeersongeval, rond 17.22 uur, was het donker en regenachtig, was het wegdek vochtig en brandde de straatverlichting.

Uit de camerabeelden en het forensisch onderzoek blijkt dat het slachtoffer bij het oversteken gebruik heeft gemaakt van een daar aanwezige voetgangersoversteekplaats (een zebrapad). Voorafgaand aan het oversteken liep zij samen met haar echtgenoot op de stoep langs de Scheldeboulevard, aan de linkerkant, bezien vanuit de positie van verdachte.

Ter plaatse van het ongeval en ruim driehonderd meter daarnaartoe – zo blijkt na raadpleging door de rechtbank van Google Maps –, komende vanuit de richting van verdachte, heeft de Scheldeboulevard een recht wegverloop. Voor verdachte was het zicht op de oversteekplaats door het wegverloop niet belemmerd en werd deze aangekondigd door het waarschuwingsbord J22 gevolgd door het informatiebord L02.

Verdachte was ter plaatse goed bekend en heeft voorafgaand aan de aanrijding twee personen langs de Scheldeboulevard onderaan de dijk haar tegemoet zien lopen in de richting van de oversteekplaats, te weten een man en een vrouw die op ongeveer 2 à 3 meter afstand van elkaar lopen, zo heeft zij ter zitting verklaard. De rechtbank stelt vast aan de hand van de analyse van de camerabeelden dat dit het slachtoffer en haar echtgenoot moeten zijn geweest, nu er verder geen andere personen op de beelden te zien zijn. Verdachte heeft verder verklaard dat zij de man heeft zien oversteken, maar het slachtoffer niet.

Artikel 6 WVW De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is of verdachte door haar gedraging schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, en zo ja, in welke mate. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van schuld in die zin is sprake wanneer de verdachte zich roekeloos, dan wel in hoge of aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. Een tijdelijke onoplettendheid in het verkeer hoeft geen schuld in de zin van artikel 6 WVW op te leveren. Het rijgedrag van verdachte moet voor het vaststellen van (de mate van) schuld worden afgezet tegen dat wat van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht.

De rechtbank overweegt dat de verkeerssituatie en de verkeersomstandigheden, te weten het naderen van een voetgangersoversteekplaats onder condities waarbij het zicht door duisternis in combinatie met regenval en daarmee samengaande reflectie van licht niet optimaal is, extra voorzichtigheid en oplettendheid van een bestuurder van een voertuig vereisen. Nu verdachte, bekend met de verkeerssituatie aldaar, bij het aanrijden naar de oversteekplaats twee personen richting die oversteekplaats heeft zien gaan, had van haar zeker onder de gegeven omstandigheden meer oplettendheid verwacht mogen worden op het moment dat zij de oversteekplaats naderde en maar één van die twee personen zag oversteken. Gelet op het geheel van gedragingen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet gesproken kan worden van een kort moment van onoplettendheid, maar dat sprake is van aanmerkelijk onoplettend gedrag. Dat maakt dat het ongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW, is te wijten.

Letsel Ten gevolge van de aanrijding heeft het slachtoffer letsel opgelopen, waaronder breuken in de rechterschouder, ribben, wervels, bekken, heiligbeen, neus, enkel, scheenbeen en kuitbeen. Dat dit letsel te kwalificeren valt als zwaar lichamelijk letsel staat niet ter discussie.

Conclusie Uit het voorgaande volgt dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden en daarmee schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het primair ten laste gelegde feit is daarmee wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van de ten laste gelegde onderdelen ‘rijden met een te hoge snelheid’ en ‘niet tijdig tot stilstand brengen’, nu het dossier onvoldoende gegevens bevat om de snelheid van het voertuig van verdachte kort vóór en ten tijde van het ongeval te bepalen.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

primair op 18 december 2024 te Terneuzen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Scheldeboulevard zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend,

  • terwijl het zicht door de weersomstandigheden in enige mate werd belemmerd en terwijl verdachte ter plaatse bekend was en een zebrapad naderde welk ter plaatse was aangegeven door de verkeersborden L02 en J22 - zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor haar, verdachte, vrij was en of zou blijven te blijven rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de rechterschouderkop en meerdere ribbreuken en een gebroken nekwervel en bekken en heiligbeen en rechter enkel en linker scheenbeen en linker kuitbeen en neus en ruggenwervel werd toegebracht;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 100 uren en daarnaast een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 180 dagen met aftrek van de tijd dat het rijbewijs is ingevorderd, waarvan 67 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft door aanmerkelijk onoplettend rijgedrag een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij een verkeersdeelnemer van een kwetsbare leeftijd zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer ondervindt daar tot op de dag van vandaag de (fysieke) gevolgen van. Door zo te handelen heeft verdachte haar verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend en heeft zij de veiligheid van andere verkeersdeelnemers in gevaar gebracht.

De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat er sprake is van schuld in de zin van aanmerkelijke onoplettendheid. Dit is, in de zin van artikel 6 WVW, de laagste schuldgradatie. De rechtbank zal dit in de strafmaat meewegen.

De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat zij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.

De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel, waarbij geen alcoholgebruik aan de orde is en waarbij de categorie “aanmerkelijke schuld” bewezen wordt verklaard, uit van een taakstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken. Zo houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte haar rijbewijs 113 dagen kwijt is geweest en nodig heeft voor haar werk. Het opnieuw inleveren van haar rijbewijs zal voor haar te veel nadelige gevolgen hebben.

Alle omstandigheden in ogenschouw genomen is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste straf passend en geboden is. Dit betekent dat de rechtbank verdachte veroordeelt tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, bij niet goed verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis. Daarnaast legt de rechtbank een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 180 dagen op, waarvan 67 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 100 (honderd) uren;

  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen;

Bijkomende straf

  • veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 67 (zevenenzestig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;

  • bepaalt dat de tijd dat verdachte haar rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;

  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;

  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S.S. Fanis, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 augustus 2025.

Mr. Fanis is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.

9 Bijlage I

De tenlastelegging

zij op of omstreeks 18 december 2024 te Terneuzen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Scheldeboulevard zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,

  • terwijl het zicht door de weersomstandigheden in enige mate werd belemmerd -

en/of

  • terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of een zebrapad naderde welk ter

plaatse was aangegeven door de verkeersborden L02 en J22 - te rijden met een snelheid die hoger lag dan dan ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, althans te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was, en/of zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor haar, verdachte, vrij was en of zou blijven te blijven rijden, en/of haar, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de rechterschouderkop en/of meerdere ribbreuken, en/of een gebroken nekwervel en/of bekken en/of heiligbeen en/of rechter enkel en/of linker scheenbeen en/of linker kuitbeen en/of neus en/of ruggenwervel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; (art 6 Wegenverkeerswet 1994)

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

zij op of omstreeks 18 december 2024 te Terneuzen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Scheldeboulevard,

  • terwijl het zicht door de weersomstandigheden in enige mate werd belemmerd -

en/of

  • terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of een zebrapad naderde welk ter

plaatse was aangegeven door de verkeersborden L02 en J22 - heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan dan ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u, althans te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was, en/of zonder zich er voldoende te van vergewissen dat de weg voor haar, verdachte, vrij was en of zou blijven te blijven rijden, en/of haar, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; (art 5 Wegenverkeerswet 1994)