ECLI:NL:RBZWB:2025:5379 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-017782-24; 09-231846-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 12 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] , gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Vught, raadsman mr. T. Polat, advocaat te Breda.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 29 juli 2025, waarbij de officier van justitie mr. S. van de Wilt-Withfield en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is ter terechtzitting overeenkomstig artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering mondeling aangevuld met een strafverzwarende omstandigheid. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, neer op een poging zware mishandeling of bedreiging van ggz-behandelaar [slachtoffer] , die als ambtenaar aan het werk was.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht op grond van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging bepleit vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Ten eerste is een broodsmeermes naar zijn aard niet geschikt om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ten tweede wijken de verklaringen van aangever en [getuige] op relevante punten van elkaar af. Ten derde kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld vanaf welke afstand verdachte zou hebben gestoken, waardoor de kans op het daadwerkelijk ontstaan van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden vastgesteld. Voor de bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde bedreiging wordt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 28 februari 2024 in een wachtruimte van de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [kliniek] in [plaats] een geweldsincident heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn ggz-behandelaar [slachtoffer] . Hierbij heeft verdachte met twee broodsmeermessen meermalen in de richting van [slachtoffer] gestoken. [slachtoffer] heeft een stoel gepakt en deze tussen hem en verdachte gehouden. In de bekleding van het zitvlak en de rugsteun van deze stoel zijn minstens zes snedes zichtbaar.
Primair: poging tot zware mishandeling? Voor een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling moet verdachte vol of voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel van aangever hebben gehad. Het dossier bevat geen concreet aanknopingspunt dat verdachte vol opzet daarop had.
Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel teweeg heeft gebracht, verdachte zich bewust was van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft in een kleine ruimte minutenlang met in iedere vuist een broodsmeermes meermalen gericht gestoken in de richting van [slachtoffer] . Dat hij [slachtoffer] niet daadwerkelijk heeft geraakt, komt doordat [slachtoffer] zich heeft verdedigd door een stoel tussen hen beiden in te houden en steeds van verdachte weg te lopen. De rechtbank is van oordeel dat deze broodsmeermessen naar hun aard geschikt zijn om huidperforaties te veroorzaken. De steekbewegingen van verdachte waren bovendien zodanig krachtig dat deze gaten en scheuren in de bekleding van de stoel hebben veroorzaakt. Daarbij komt dat verdachte op het moment van het incident boos en ontregeld was, hij enkel oog had voor [slachtoffer] en in het wilde weg met kracht in zijn richting heeft gestoken, zoals hiervoor overwogen. De rechtbank is gelet op deze vaststelling in combinatie met de afmetingen van de broodsmeermessen van oordeel dat deze geschikt zijn om (ook dieper) onder de huid gelegen vitale organen te bereiken. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op.
De hierboven genoemde gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het teweegbrengen van ernstig letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door zijn handelen de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijke letsel van aangever bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ambtenaar in de zin van artikel 180/181 en 304 Sr? De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de in de tenlastelegging genoemde behandelaar bij FPA [kliniek] moet worden aangemerkt als een ambtenaar in de zin van de artikelen 180/181 en 304 Sr. In de jurisprudentie wordt uitgegaan van een ruime opvatting voor het strafrechtelijke begrip ambtenaar. In de ogen van de Hoge Raad is iemand ambtenaar als hij door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de staat of zijn organen te verrichten. Of de persoon ook arbeidsrechtelijk als ambtenaar valt aan te merken doet niet ter zake. Doorslaggevend lijkt te zijn of de betrokkene als ambtenaar is tewerkgesteld door het daartoe bevoegde gezag of dat de werkgever overheidstaken uitvoert en onder toezicht en controle staat van de overheid. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat [kliniek] een forensische afdeling van de GGZ WNB is, waar alleen mensen met een forensische titel verblijven. Uit het strafblad van verdachte kan worden afgeleid dat hij bij [kliniek] verbleef in het kader van een eerdere strafzaak. Onder deze omstandigheden kan zijn behandelaar worden aangemerkt als een ambtenaar en komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van deze strafverzwarende omstandigheid.
4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 februari 2024 te [plaats] , gemeente Bergen op Zoom, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , zijnde een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met twee messen met kracht en op korte afstand, stekende bewegingen in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege.
6.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging bepleit om aan verdachte geen tbs op te leggen. De rechtbank wordt verzocht om ambtshalve een zorgmachtiging op te leggen op grond van artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg. Er is onvoldoende onderzoek gedaan naar de effecten van andere antipsychotische medicatie voor verdachte. Bij het bepalen van de op te leggen straf dient rekening gehouden te worden met de sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte en de bepleite vrijspraak voor het primaire feit. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest is passend en geboden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank Aard en ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn GGZ-behandelaar, terwijl hij was opgenomen voor behandeling bij FPA [kliniek] . [slachtoffer] heeft zich met een stoel en rennend rondom een tafel ternauwernood tegen de steekbewegingen van verdachte kunnen verdedigen. Aangever kon zelf geen alarm slaan. Verdachte is uiteindelijk overmeesterd door andere bewoners van [kliniek] . Aangever heeft verklaard dat hij zich realiseert dat hij goed is weggekomen. Het incident heeft op hem ongetwijfeld diepe indruk gemaakt, maar ook op de collega van aangever en de andere - veelal kwetsbare - bewoners van [kliniek] die daarvan getuige zijn geweest. De persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Er is dan ook sprake van recidive.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), opgesteld door [persoon 1] (gz-psycholoog) en [persoon 2] (psychiater) van 10 juni 2025. Verdachte heeft zeer beperkt meegewerkt aan het onderzoek, hetgeen grotendeels samenhangt met zijn psychische conditie. Door de informatie uit het milieuonderzoek, verslagen van eerdere hulpverlening met gegevens over de voorgeschiedenis, de gesproken referenten (de ouders en zus van verdachte) en de uitgebreide observatie in het PBC hebben de pro-justitiarapporteurs voldoende informatie verkregen om tot een goed beeld van het functioneren van verdachte te komen en diagnostische conclusies te trekken. Zij hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een chronisch psychotisch toestandsbeeld voortkomend uit schizofrenie. Ten tijde van het bewezenverklaarde was er sprake van chronisch aanwezige sociale beperkingen als gevolg waarvan verdachte geen rekening kon houden met anderen, snel overprikkeld raakte en agressie inzette als coping. Hij had daarop weinig sturingsmogelijkheden. De pro-justitiarapporteurs concluderen dan ook dat er ten tijde van het bewezenverklaarde sprake was van een grote mate van doorwerking van de ernstige psychopathologie, waarbij verdachte een beperkte keuzevrijheid had. Zij adviseren daarom om het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over. Het recidiverisico op een geweldsdelict wordt ingeschat als hoog. Er zijn vrijwel geen beschermende factoren geconstateerd. Zo ontbreekt het verdachte volledig aan ziekte-inzicht, stopte hij in het verleden vaak met medicatie en mijdt hij zorg en onttrekt zich hieraan. De rapporteurs stellen bovendien vast dat verdachte met het huidige medicatiegebruik psychotisch blijft en dit het risico op de recidive niet vermindert. Gelet hierop is enkel een behandeling in een gedwongen kader en binnen een hoog beveiligingsniveau passend. Gezien de ernst van de problematiek, het hoge risico op recidive, het volledig ontbreken van ziekte-inzicht en de noodzaak tot behandeling van deze pathologie adviseren de rapporteurs oplegging van een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege.
Straf en maatregel De rechtbank stelt vast dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van tbs. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Op de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling is een gevangenisstraf van meer dan vier jaar gesteld. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel, omdat sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte blijft zelfs psychotisch ondanks het gebruik van medicatie en binnen een gereguleerde omgeving, zoals tijdens zijn verblijf in FPA [kliniek] en gedurende de huidige detentie.
Gelet op de ernstige problematiek en het hoge recidiverisico is het van belang dat verdachte langdurig en intensief wordt behandeld. Dat is niet alleen in het belang van de maatschappij, maar ook in het belang van verdachte zelf. Verdachte heeft geen ziektebesef en -inzicht, stopt regelmatig met het nemen van zijn medicatie en mijdt de benodigde zorg. In dit geval kan alleen met een tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de veiligheid van de maatschappij voldoende worden gegarandeerd. De oplegging van tbs met verpleging van overheidswege voldoet dan ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank overweegt dat de tbs met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht naast de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege de oplegging van een straf aan verdachte passend. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Gelet op de ernst van dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de tbs-maatregel die aan verdachte wordt opgelegd, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging 09-231846-22
De officier van justitie vordert dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 5 december 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging refereert zich voor de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten. Zij acht de tenuitvoerlegging niet opportuun vanwege de lange duur van het reeds door verdachte ondergane voorarrest in onderhavige strafzaak, de door de rechtbank aangenomen sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte en de op te leggen tbs-maatregel. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 45, 180, 181, 302, 304 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
-
verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
-
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
primair: poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes maanden;
-
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Vordering tot tenuitvoerlegging 09-231846-22
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 augustus 2025.