Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/7870

(gemachtigden: mr. C.J. Tijman en mr. Tj.P. Grünbauer),

en

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing op bezwaar (bestreden besluit) waarin de minister het bezwaar van eiseres tegen een aan haar opgelegde last onder dwangsom ongegrond heeft verklaard. De minister heeft de last onder dwangsom opgelegd aan eiseres voor het bouwen van een indoor zwembad en inpandige garage binnen een beperkingengebied zonder omgevingsvergunning.[1] Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.

Procesverloop

2. Op 25 april 2024 heeft de minister een last onder dwangsom opgelegd aan eiseres voor het bouwen van een indoor zwembad en inpandige garage op het perceel aan de [adres] (gemeente Altena), binnen het beperkingengebied van de Nieuwe Merwede. Met het bestreden besluit van 8 oktober 2024 heeft de minister het bezwaar tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard, de last onder dwangsom in stand gelaten en de motivering aangevuld.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] en [persoon 2] , bijgestaan door haar gemachtigden. Ook heeft eiseres meegebracht [persoon 3] en rivierkundige [persoon 4] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.G. Wezenberg en mr. J.J.M. Mutsaerts.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten 3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.

3.1. Eiseres is eigenaar van het perceel aan de [adres] . Op dit perceel staan een bedrijfsruimte en een bedrijfswoning. Op het perceel heeft eiseres ook een indoor zwembad en inpandige garage gerealiseerd. Het indoor zwembad en inpandige garage bevinden zich in een gesloten gebouw met een oppervlakte van 119 m².

3.2. De minister heeft in 2020 een watervergunning verleend voor onder andere het realiseren van een bedrijfsruimte, bedrijfswoning en open carport met één wand.[2] Deze watervergunning is gewijzigd in 2021 en 2022. Op de plaats waar volgens de watervergunning de carport zou moeten zijn gebouwd, heeft eiseres het indoor zwembad en de inpandige garage gerealiseerd.

3.3. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Altena heeft een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van het indoor zwembad en de inpandige garage. De minister wil niet meewerken aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een beperkingengebiedactiviteit en heeft een last onder dwangsom opgelegd om het indoor zwembad en de inpandige garage te verwijderen en verwijderd te houden.

3.4. Ter zitting hebben partijen toegelicht dat eiseres ook een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit en dat deze inmiddels is geweigerd.

Bestreden besluit

4. De minister heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de last onder dwangsom om het indoor zwembad en de inpandige garage te verwijderen in stand gelaten, omdat geen sprake is van een overslagfaciliteit of andere riviergebonden activiteit. De minister heeft een belangenafweging uitgevoerd die in het nadeel van eiseres is uitgevallen.

Toetsingskader

5. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

5.1. Op 1 januari 2024 zijn de Invoeringswet Omgevingswet (Iw Ow) en de Omgevingswet (Ow) in werking getreden. Op grond van artikel 4.13, eerste lid, van de Iw Ow wordt met een omgevingsvergunning gelijk gesteld een onherroepelijke vergunning of ontheffing voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld in paragraaf 5.1.1 van de Ow. Dit betekent dat de watervergunning uit 2020 geldt als een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit.[3] In deze uitspraak zal de rechtbank daarom hierna spreken over een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit wanneer het gaat over de watervergunning uit 2020.

Niet ter discussie

6. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebouw met het indoor zwembad en de inpandige garage afwijkt van de omgevingsvergunning voor een beperkingenactiviteit en dat hiervoor dus niet een dergelijke omgevingsvergunning is verleend. Ook is niet in geschil dat het perceel ligt in het beperkingengebied, dat het indoor zwembad en de inpandige garage zijn gebouwd in het beperkingengebied en dat eiseres dus een omgevingsvergunning nodig heeft voor het uitvoeren van een beperkingengebiedactiviteit. Dat betekent ook dat niet tussen partijen in geschil is dat sprake is van een overtreding en dat de minister in beginsel bevoegd is om handhavend op te treden.

Moest de minister afzien van handhaven vanwege concreet zicht op legalisatie?

7. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van concreet zicht op legalisatie omdat zij een aanvraag had ingediend om het indoor zwembad te legaliseren en de argumenten van de minister om niet mee te werken aan deze aanvraag geen stand kunnen houden.

7.1. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zal een bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden in beginsel van de bevoegdheid om een last onder dwangsom of bestuursdwang op te leggen gebruik moeten maken.[4] Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Volgens vaste rechtspraak volstaat in beginsel het enkele feit dat het bevoegde gezag niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.[5] De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht waarom niet wordt meegewerkt aan een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit voor het indoor zwembad en de inpandige garage. De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in deze beroepsprocedure moet worden geconcludeerd dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de argumenten van eiseres waarom de minister wel een omgevingsvergunning zou moeten verlenen aan de orde kunnen komen in bezwaar en beroep tegen de inmiddels door de minister geweigerde omgevingsvergunning.

Heeft de minister het vertrouwen gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden? 8. Eiseres vindt dat de minister had moeten afzien van handhavend optreden omdat de minister het vertrouwen heeft gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen het indoor zwembad en de inpandige garage door de omgevingsvergunning voor de carport te verlenen. Als een open carport met één wand kan worden vergund, dan zou volgens eiseres ook een omgevingsvergunning voor een gesloten gebouw voor het indoor zwembad kunnen worden verleend.

8.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de minister geen vertrouwen heeft gewekt dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen het indoor zwembad en de inpandige garage. Eiseres heeft ter zitting namelijk aangegeven dat geen concrete toezeggingen zijn gedaan door de minister dat niet handhavend zou worden opgetreden tegen het indoor zwembad en de inpandige garage. De rechtbank volgt eiseres verder niet in het betoog dat uit de omgevingsvergunning (voor onder andere de carport) toezeggingen zouden kunnen voortvloeien dat de minister niet handhavend zou optreden tegen het indoor zwembad en de inpandige garage. Voor een beroep op het vertrouwensbeginsel moet namelijk volgens vaste rechtspraak van de ABRvS sprake zijn van een concrete uitlating en/of gedraging die kan worden gekwalificeerd als toezegging over het gebruikmaken van de bevoegdheid tot handhavend optreden.[6] De met de omgevingsvergunning verleende carport en het gerealiseerde indoor zwembad (en inpandige garage) verschillen niet alleen in vorm en uitvoering, maar hebben ook andere functies. Uit het verlenen van de omgevingsvergunning kan eiseres dus geen verwachtingen afleiden over het al dan niet handhavend optreden tegen een ander bouwwerk. Dat eiseres had verwacht dat de minister een omgevingsvergunning zou verlenen voor het bouwen van het zwembad en de garage binnen het beperkingengebied maakt dat niet anders. Ook dit argument kan eiseres in een bezwarenprocedure tegen de weigering van de omgevingsvergunning voor deze bouwwerken aan de orde stellen.

Heeft de minister kunnen besluiten dat handhavend optreden noodzakelijk is? 9. Eiseres stelt dat handhavend optreden niet evenredig is in dit geval omdat sprake is van een bijzondere omstandigheid om hiervan af te zien. In de eerste plaats is de impact van het indoor zwembad en de inpandige garage op doorstroming en de bergingscapaciteit vergelijkbaar met de impact van de onherroepelijke omgevingsvergunning voor de carport. Daarom is de noodzaak van handhavend optreden onvoldoende gemotiveerd. In de tweede plaats heeft eiseres het verlies aan bergingscapaciteit meer dan gecompenseerd. Uit de rapportage van rivierkundige [persoon 4] blijkt namelijk dat de bouw van het zwembad leidt tot een verlies aan bergend volume van 17 m³. Dit verlies heeft eiseres al gecompenseerd door de tuin te verlagen waardoor het bergend volume juist is vergroot als gevolg van de bouw van het zwembad. Als extra compensatie voor het bergend volume en de doorstroming wil eiseres bovendien een betonnen steiger laten verwijderen.

9.1. De minister vindt handhavend optreden noodzakelijk om de bergingscapaciteit en doorstroming te waarborgen. Hoewel op perceelniveau de impact op de bergingscapaciteit en doorstroming gering is, gaat de minister uit van het cumulatieve effect van bouwwerken op de rivier. De intentie is daarbij om het rivierbed vrij te houden van bebouwing om overstromingen te voorkomen. Aan dit maatschappelijk belang heeft de minister veel gewicht gegeven en om deze reden zijn de Beleidsregels grote rivieren (Bgr) ook opgesteld. Met behulp van de Bgr heeft de minister vervolgens de afweging gemaakt om handhavend op te treden. Anders dan eiseres betoogt, vindt de minister verder dat een gesloten bouwwerk wel meer invloed heeft op de doorstroming en de bergingscapaciteit. Bovendien klopt het niet dat de keerwand het water keert voordat het bij het indoor zwembad en de inpandige garage komt. Bij hoge standen bereikt het water wel degelijk het zwembad en de inpandige garage. Door klimaatverandering kunnen deze hoge waterstanden (vaker) gaan voorkomen. De eventuele mogelijkheid voor compensatie is volgens de minister verder geen bijzondere omstandigheid om af te zien van handhavend optreden. Aan de vraag of kan worden gecompenseerd komt de minister namelijk niet toe gelet op het systeem van de Bgr. Want eerst kijkt de minister of sprake is van een riviergebonden activiteit zoals bedoeld in artikel 5 van de Bgr. Pas als daarvan sprake is bekijkt de minister of de negatieve effecten kunnen worden gecompenseerd. Omdat compensatie in de Bgr is opgenomen, kan dit bovendien geen bijzondere omstandigheid zijn die maakt dat handhavend optreden onevenredig zou zijn.

9.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat handhavend optreden gelet op de concrete omstandigheden noodzakelijk is om het doel dat wordt gediend met handhaving te bereiken. Zoals de rechtbank onder 7.1. al heeft overwogen, heeft een bestuursorgaan een beginselplicht om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding. Een uitzondering op deze beginselplicht kan zich voordoen als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Afhankelijk van de beroepsgronden toetst de bestuursrechter of het besluit geschikt, noodzakelijk en in de gegeven omstandigheden evenwichtig is.[7]De rechtbank kan de minister volgen in het standpunt dat het algemene belang van het tegengaan van overstromingen zwaar weegt. Tevens begrijpt de rechtbank de redenering om de Bgr ook bij activiteiten met geringe effecten toe te passen om cumulatie van negatieve effecten te voorkomen. Voor beantwoording van de vraag of handhavend optreden noodzakelijk is, volstaat in dit specifieke geval echter niet om te verwijzen naar de Bgr. Allereerst heeft eiseres juist de noodzaak van handhavend optreden voor dit bouwwerk op dit perceel gemotiveerd betwist. Eiseres heeft namelijk een rapportage overgelegd van een rivierkundige waarin is uiteengezet dat de rivierkundige effecten voor dit bouwwerk in deze situatie op dit perceel beperkt zijn, terwijl de minister vooral verwijst naar de Bgr. Bij deze weerlegging is de minister onvoldoende ingegaan op de concrete situatie op het perceel van eiseres en mist de rechtbank een onderbouwing van de impact van de betrokken bouwwerken, bijvoorbeeld op basis van rivierkundige modellen. Ter zitting heeft de rivierkundige bovendien aangegeven dat het zwembad geen impact heeft op de doorstroming bij maatgevende waterstanden door de aanwezigheid van de keerwand. Het water stroomt volgens de rivierkundige namelijk van laag naar hoog eerst van de keerwand, dan naar het bedrijfsgebouw, vervolgens naar de woning en komt daarna bij het indoor zwembad. Alleen bij extreme waterstanden, die ruim boven de maatgevende situatie liggen, stroomt het water volgens de rivierkundige om de keerwand heen. De minister heeft in reactie op het betoog van eiseres over de doorstroming weliswaar aangegeven dat volgens de Bgr het stroomvoerend regime van toepassing is en dat bij grote overstromingen de doorstroming wel wordt beïnvloed, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd met een beoordeling van de concrete situatie op het perceel van eiseres en ook niet het effect van de keerwand hierop in kaart gebracht.Eiseres heeft verder betoogd dat het indoor zwembad en de inpandige garage geen impact hebben op het bergingsvolume. Hier gaat de rechtbank niet in mee, want in de rapportage van de rivierkundige staat dat het verlies aan bergingscapaciteit is gecompenseerd door verlaging van het perceel en dat de impact van het indoor zwembad en inpandige garage weinig verschilt met de impact van de met de omgevingsvergunning vergunde carport. Anders dan eiseres concludeert, volgt uit deze rapportage dus niet dat het indoor zwembad geen impact heeft op het bergend vermogen, maar alleen dat eiseres deze negatieve impact zelf al heeft gecompenseerd. Toch blijkt uit de reactie van de minister op het verlies van bergend vermogen ook niet de noodzaak van handhavend optreden in dit geval. De minister stelt namelijk alleen dat compensatie geen bijzondere omstandigheid kan zijn om af te zien van handhavend optreden, omdat uit de Bgr volgt dat compensatie alleen aan de orde is als sprake is van een riviergebonden activiteit. De minister heeft daarbij echter niet toegelicht waarom handhavend optreden noodzakelijk is als het gaat om een niet-riviergebonden activiteit die (voldoende) wordt gecompenseerd. De rechtbank benadrukt hierbij dat het geven van toestemming voor bouwwerken in een omgevingsvergunning een andere afweging met zich meebrengt dan handhavend optreden tegen bouwwerken die zonder die vergunning zijn gebouwd. Tot slot heeft eiseres van de minister een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een carport op dezelfde locatie. Hoewel dit om een kleiner bouwwerk gaat met een andere uitvoering, dient de impact van dit door de minister vergunde bouwwerk wel als uitgangspositie te worden genomen bij de beoordeling of een minder ingrijpend middel zou kunnen volstaan om het doel te bereiken dat met handhavend optreden wordt nagestreefd. Hierbij dient de minister de compensatie te betrekken, die reeds door eiseres is uitgevoerd en daarnaast door eiseres wordt voorgesteld. De constatering van de minister dat de carport ten onrechte is vergund met de omgevingsvergunning maakt dit niet anders. De minister heeft namelijk aangegeven nog niet te hebben bezien welke gevolgen deze constatering heeft voor die omgevingsvergunning en deze heeft dus nog steeds formele rechtskracht.

Herstelmogelijkheid

10. Zoals hiervoor is overwogen onder 9.2 is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de minister in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet de minister aanvullend motiveren waarom handhavend optreden tegen het indoor zwembad en de inpandige garage op dit perceel noodzakelijk is om het doel te bereiken dat hij nastreeft met handhaving. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.

11. De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

12. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).

13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

  • draagt de minister op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;

  • stelt de minister in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.I. van Term, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier op 11 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze tussenuitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:32

Omgevingswet (Ow)

Artikel 5.1, tweede lid, onder f, onder 2 Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

f. een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk, voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.

Artikel 5.9 Bij algemene maatregel van bestuur worden met het oog op een doelmatig waterbeheer voor wateractiviteiten gevallen aangewezen waarin het dagelijks bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten of Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op de aanvraag beslissen.

Artikel 18.2, tweede lid Als sprake is van een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 5.1.2 voor die omgevingsvergunning bevoegde gezag.

Artikel 18.4 Onze Minister die het aangaat is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet voor zover bij hem de bestuursrechtelijke handhavingstaak daarvan berust.

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Artikel 6.17, eerste lid, aanhef en onder g Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk te verrichten, geldt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 6.16, eerste lid, die worden verricht in een beperkingengebied met betrekking tot een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk dat geen kanaal is, voor zover het gaat om: het bouwen of in stand houden van een bouwwerk, het aanleggen, plaatsen, in stand houden of veranderen van een werk dat geen bouwwerk is en het plaatsen of in stand houden van een ander object, anders dan bedoeld onder a tot en met f, voor zover: bij een bouwwerk: de oppervlakte meer is dan 30 m².

Beleidsregels grote rivieren (Bgr)

Artikel 5 Voor de navolgende riviergebonden activiteiten in het gedeelte van het rivierbed waarop het stroomvoerend regime van toepassing is, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 7, eerste en tweede lid, toestemming gegeven:

Artikel 7, eerste en tweede lid

Artikel 5.1, tweede lid, onder f, onder 2 van de Ow.

Op grond van artikel 6.5, onder c, van de Waterwet in samenhang met artikel 6.12 van het Waterbesluit.

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en sub f, onder 2, van de Ow.

ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, r.o. 6.1.

ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:549, r.o. 8.1.

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.2

ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, r.o. 6.1.


Voetnoten

Artikel 5.1, tweede lid, onder f, onder 2 van de Ow.

Op grond van artikel 6.5, onder c, van de Waterwet in samenhang met artikel 6.12 van het Waterbesluit.

Artikel 5.1, tweede lid, aanhef en sub f, onder 2, van de Ow.

ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, r.o. 6.1.

ABRvS 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:549, r.o. 8.1.

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.2

ABRvS 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, r.o. 6.1.