ECLI:NL:RBZWB:2025:5090 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11713311 \ VV EXPL 25-40
Vonnis in kort geding van 30 juli 2025
in de zaak van
1 [eiser 1] ,
te [plaats] ,2. [eiser 2], te [plaats] , eisende partijen, hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] , gemachtigde: mr. E. Schijlen, onttrokken bij brief van 7 juli 2025
tegen
STICHTING WONENBREBURG, te Tilburg, mede kantoorhoudende te Breda, gedaagde partij, hierna te noemen: WonenBreburg, gemachtigde: mr. C.P. van den Berg.
1 De zaak in het kort
[eiser 1] en [eiser 2] huren een woning van WonenBreburg in een appartementencomplex in [plaats] . In de containerruimte van dit complex is op 1 januari 2024 een brand ontstaan. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij schade hebben geleden als gevolg van deze brand en dat deze schade (mede) het gevolg is van een tekortkoming aan de zijde van WonenBreburg. Om dit verder te kunnen onderzoeken vorderen [eiser 1] en [eiser 2] afschrift van bepaalde stukken van WonenBreburg. Deze vordering zal deels worden toegewezen, omdat naar het oordeel van de kantonrechter voor een deel van deze stukken is voldaan aan de vereisten van artikel 194 en 195 Rv. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen ook een voorschot op schadevergoeding, maar de aansprakelijkheid en schade zijn nog onvoldoende aannemelijk, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
2 De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 12 juni 2025;- de producties van [eiser 1] en [eiser 2] , genummerd 1 tot en met 22;- de producties van WonenBreburg, genummerd 1 tot en met 8;- de mondelinge behandeling van 23 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij [eiser 1] en [eiser 2] hun eis hebben verminderd;
-
de spreekaantekeningen van [eiser 1] en [eiser 2]- de spreekaantekeningen van WonenBreburg.
3 De feiten
3.1. Met ingang van 25 januari 2019 huren [eiser 1] en [eiser 2] de woning aan de [adres] (hierna ook te noemen: de woning, of het gehuurde). [eiser 1] en [eiser 2] wonen in het gehuurde met hun twee minderjarige kinderen.
3.2. De woning maakt onderdeel uit van het appartementencomplex aan de [straat] met huisnummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] . Dit appartementencomplex maakt op zijn beurt weer onderdeel uit van een multifunctioneel gebouw dat in opdracht van de gemeente door [B.V.] is gerealiseerd. Tussen dit bouwbedrijf en WonenBreburg is een turnkey-koop-aannemingsovereenkomst gesloten voor (de afbouw van) het appartementencomplex.
3.3. Tijdens nieuwjaarsnacht op 1 januari 2024 heeft er een brand plaatsgevonden in de algemene containerruimte van het appartementencomplex (hierna ook te noemen: de brand). De brand heeft de nodige schade veroorzaakt aan het appartementencomplex.
4 Het geschil
4.1. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen – samengevat en na hun eisvermindering ter zitting – afschrift van bepaalde gegevens en betaling van een voorschot op vergoeding van geleden schade, met veroordeling van WonenBreburg in de (volledige) proceskosten.
4.2. WonenBreburg voert verweer. WonenBreburg concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] .
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
5.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De kantonrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser 1] en [eiser 2] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de kantonrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Voorschot schadevergoeding
5.2. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij schade hebben geleden als gevolg van de brand. Verder stellen zij dat WonenBreburg hiervoor aansprakelijk is. In dit kader stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat er sprake was van een gebrek aan de opstal. Meer concreet stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat de algemene containerruimte en de parkeergarage niet voldoende brandwerend waren, waardoor er branddoorslag en brandoverslag heeft plaatsgevonden. Hierdoor hebben [eiser 1] en [eiser 2] materiële en immateriële schade geleden. Echter, WonenBreburg betwist niet alleen de gestelde schade, maar ook haar aansprakelijkheid. Volgens WonenBreburg is de brand niet ontstaan als gevolg van een tekortkoming aan haar zijde. WonenBreburg wijst erop dat het appartementencomplex brandveilig aan WonenBreburg is opgeleverd. In deze stand van zaken is naar het oordeel van de kantonrechter de kans van slagen van een schadevergoedingsvordering in een bodemprocedure niet zodanig groot dat vooruitlopend daarop toewijzing van het in deze procedure gevorderde voorschot gerechtvaardigd is. Daarom zal de betreffende vordering worden afgewezen.
Afschrift stukken
5.3. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat de algemene containerruimte en de parkeergarage niet voldoende brandwerend waren, waardoor er branddoorslag en brandoverslag heeft plaatsgevonden. Als gevolg hiervan hebben [eiser 1] en [eiser 2] naar eigen zeggen materiële en immateriële schade geleden. [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat WonenBreburg beschikt over gegevens met betrekking tot de brand en dat zij – [eiser 1] en [eiser 2] – belang hebben bij afschrift van deze gegevens. Het gaat daarbij volgens [eiser 1] en [eiser 2] om de volgende stukken:
5.4. WonenBreburg voert aan dat er met betrekking tot de brand geen andere stukken zijn dan de reeds overgelegde rapportage van de schadeverzekeringsexpert van 2 juli 2024, het reeds overgelegde proces-verbaal van aangifte, het voorlopige rapport van de schadeverzekeringsexpert van 18 januari 2024 en het herstelplan met betrekking tot de schade aan de betonconstructie. Wat betreft deze laatste twee stukken en eventuele overige stukken voert WonenBreburg aan dat deze [eiser 1] en [eiser 2] niet aangaan, omdat de brand niet in de woning is ontstaan en de stukken niet nodig zijn voor het instellen van een vordering tot schadevergoeding.
5.5. Op 1 januari 2025 is de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht in werking getreden. Een belangrijk onderdeel hiervan is de herziening van het inzagerecht. Dit inzagerecht was geregeld in artikel 843a Rv, maar voor procedures die vanaf 1 januari 2025 zijn gestart – zoals deze procedure – gelden de nieuwe artikel 194, 195 en 195a Rv. Op grond van deze artikelen is de inzagevordering van [eiser 1] en [eiser 2] toewijsbaar als a) zij partij zijn bij een rechtsbetrekking, b) WonenBreburg beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking en c) [eiser 1] en [eiser 2] voldoende belang hebben bij afschrift van deze gegevens.
5.6. De kantonrechter is van oordeel dat voor bepaalde gegevens aan voormelde vereisten van artikel 194 Rv is voldaan. [eiser 1] en [eiser 2] hebben naar het oordeel van de kantonrechter voldoende belang bij het voorlopige rapport van de schadeverzekeringsexpert van 18 januari 2024 en het herstelplan met betrekking tot de schade aan de betonconstructie. Immers, [eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij schade hebben geleden door de brand en dat deze schade (mede) het gevolg is van een (toerekenbare) tekortkoming van WonenBreburg, die eruit bestaat dat zij de containerruimte niet volgens de wettelijke vereisten voldoende brandwerend heeft gemaakt. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] kan in de gevraagde stukken mogelijk een aanwijzing worden gevonden voor deze tekortkoming, bijvoorbeeld omdat in die stukken informatie staat over de branddoorslag en brandoverslag die heeft plaatsgevonden. Op basis hiervan kunnen [eiser 1] en [eiser 2] hun bewijspositie in een eventuele bodemprocedure bepalen.
5.7. Gelet op het voorgaande zal de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] tot het verstrekken van een (kleuren)afschrift van het voorlopige rapport van de schadeverzekeringsexpert van 18 januari 2024 en van het herstelplan met betrekking tot de schade aan de betonconstructie op grond van de artikelen 194 en 195 Rv worden toegewezen. Deze stukken worden genoemd in de rapportage van de schadeverzekeringsexpert van 2 juli 2024 die reeds door WonenBreburg is overgelegd als productie 3. Deze productie betreft een zwart-wit versie, waardoor bepaalde details in foto’s minder goed zichtbaar zijn. Daarom zal ook de vordering tot het verstrekken van een kleurenversie van deze rapportage van 2 juli 2024 worden toegewezen. Wat betreft al deze stukken geldt dat WonenBreburg het recht heeft om eventueel in de rapporten opgenomen (schade)bedragen onleesbaar te maken.
5.8. Voor het overige is de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] niet toewijsbaar, aangezien onvoldoende aannemelijk is dat WonenBreburg over die stukken beschikt. Dat geldt alleen niet voor het proces-verbaal van aangifte, maar daarbij hebben [eiser 1] en [eiser 2] geen belang meer, omdat dit proces-verbaal al in deze procedure is overgelegd.
5.9. WonenBreburg is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Hierbij weegt ook mee dat WonenBreburg (pas) na het starten van deze procedure gehoor heeft gegeven aan de (tijdens de zitting deels ingetrokken) vordering van [eiser 1] en [eiser 2] . Omdat [eiser 1] en [eiser 2] hebben geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal WonenBreburg niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten*.* De proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] worden begroot op:
De kantonrechter ziet geen grond om WonenBreburg te veroordelen in de werkelijke proceskosten, omdat van misbruik van procesrecht geen sprake is.
6 De beslissing
De kantonrechter
6.1. beveelt WonenBreburg tot het verstrekken van een kleurenafschrift van de volgende stukken met inachtneming van het overwogene onder 5.6. en 5.7.:
6.2. veroordeelt WonenBreburg in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.