Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht

Zittingsplaats: Breda

Parketnummer: 02-105892-25, 20-008623-05 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling)

vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2025

in de strafzaak tegen

[verdachte] geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteland] wonende te [woonplaats] thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht raadsvrouw mr. C.M. Peeperkorn, advocaat te Amsterdam

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 juli 2025, waarbij de officier van justitie, mr. L. van Hemert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling (verder V.I.) behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.

3 De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling. Mocht de rechtbank niet van oordeel zijn dat er sprake is van poging zware mishandeling, kan het handelen volgens de officier subsidiair als mishandeling worden gekwalificeerd.

4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging bepleit vrijspraak vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde feit. De verklaring van aangeefster is niet betrouwbaar, waardoor deze niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De verklaring van verdachte is daarentegen aannemelijk en past bij de objectieve bewijsmiddelen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit het handelen van verdachte geen opzet op zwaar lichamelijk letsel kan volgen, waardoor de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1 De bewijsmiddelen De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.

4.3.2 De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs Betrouwbaarheid verklaring [aangeefster] heeft verklaard dat verdachte haar bij de keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen, waardoor zij geen adem kon halen en druk voelde op haar hoofd. Verder heeft zij verklaard dat zij door verdachte op haar bed is geduwd en dat hij een kussen op haar hoofd heeft geduwd waardoor zij enige tijd geen adem kon halen en hij haar met een hard voorwerp – zij meent een vuurwapen – op haar hoofd heeft geslagen.

Naar het oordeel van de rechtbank vindt deze verklaring steun in de andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit het dossier dat zij kort daarop vanuit haar woning naar een buschauffeur is gerend en dat zij toen in paniek en overstuur was. Daarnaast heeft de politie kort daarna geconstateerd dat [aangeefster] rode striemen en vlekken in haar nek had, een bult op haar hoofd, flinke krassen en opgezwollen plekken op de rug, armen en borst, alsmede dat zij een afdruk van een hand/vingers op haar keel had. Bij de huisarts heeft [aangeefster] geklaagd over slikklachten.

De rechtbank oordeelt op grond hiervan de primair ten laste gelegde gedragingen bewezen. De verklaring van verdachte die erop neerkomt dat [aangeefster] het letsel zelf heeft veroorzaakt doordat zij aan het been van verdachte is gaan hangen om te verhinderen dat hij weg zou gaan, is niet aannemelijk geworden en behoeft, gelet op de bewezenverklaring, verder geen bespreking.

Poging zware mishandeling of mishandeling? Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gedurende een zekere tijd en met kracht de keel van [aangeefster] heeft dichtgeknepen en dat hij daarna in ieder geval enige tijd een kussen op het hoofd van [aangeefster] heeft geduwd. De rechtbank is van oordeel dat door dit handelen van verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Naar algemene ervaringsregels roept het met de handen hard knijpen in de hals en het dichtknijpen van de keel de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt. In de hals bevinden zich vitale bloedvaten die in verbinding staan met vitale organen, welke hierdoor kunnen beschadigen. Door het dichtknijpen van de keel en het duwen van een kussen op het hoofd kan een zuurstofgebrek in de hersenen ontstaan wat blijvende schade op kan leveren. Nu het algemene ervaringsregels betreft wordt eenieder geacht wetenschap te hebben van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Dit betekent dat verdachte door de voornoemde gedragingen de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel zou intreden, bewust heeft aanvaard.

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde gedragingen van verdachte te kwalificeren zijn als een poging zware mishandeling. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Wat het duwen en slaan op het hoofd betreft, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat deze de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. In zoverre zal de rechtbank verdachte vrijspreken.

4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

op 5 april 2025 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [aangeefster] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangeefster] bij haar keel heeft gepakt en haar keel heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden en een kussen op het hoofd van die [aangeefster] heeft geduwd en geduwd heeft gehouden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie houdt in de strafeis rekening met de ernst van het feit en het strafblad van verdachte. Zij vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.

6.2 Het standpunt van de verdediging Indien de rechtbank de bepleite vrijspraak niet volgt, stelt de verdediging zich op het standpunt dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.

6.3 Het oordeel van de rechtbank De aard en de ernst van het feit Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn voormalige partner door haar keel dicht te knijpen en een kussen in haar gezicht te drukken. Hij heeft haar de adem willen ontnemen. Verdachte had met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel kunnen veroorzaken. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster ten tijde van de geweldshandelingen geen adem kon halen en in paniek was. Na het incident was aangeefster aan het huilen en overstuur. De rechtbank acht het voorstelbaar dat het incident voor haar erg beangstigend is geweest. Te meer nu de geweldshandelingen haar zijn aangedaan door haar toenmalige partner. Verdachte was bij uitstek de persoon bij wie aangeefster zich veilig zou moeten kunnen voelen. Met zijn handelen heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en haar vertrouwen beschadigd. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Bovendien heeft de mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning van aangeefster. Dit is plek waar zij zich veilig zou moeten voelen en geen plek waar huiselijk geweld plaatsvindt. De ervaring leert dat slachtoffers van huiselijk geweld hiervan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid.

De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 1 juli 2025, waaruit blijkt dat hij eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. Opvallend is dat verdachte in het verleden vaker is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten. Aan hem is onder andere eerder een tbs-maatregel en onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opgelegd.

De rechtbank slaat daarnaast ook acht op het over verdachte opgestelde reclasseringsadvies van 1 juli 2025. De reclassering schat de kans op recidive in als gemiddeld. Volgens de reclassering heeft de resocialisatie sinds april 2024 een doorstart gemaakt, gezien het zelfstandig wonen in een begeleide woonvorm en het opstarten van een traumabehandeling. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf, omdat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de voortgang die verdachte heeft opgebouwd doorkruist.

De straf Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op de ernst van het feit en de LOVS-oriëntatiepunten. Deze beginnen als uitgangspunt met een gevangenisstraf van drie maanden bij mishandeling met zwaar lichamelijk letsel. Het letsel dat verdachte met zijn handelen heeft gepoogd toe te brengen is aan te merken als zeer zwaar lichamelijk letsel. In dat geval neemt de LOVS als uitgangspunt een gevangenisstraf van acht maanden. Daarnaast weegt de rechtbank het strafblad van verdachte in zijn nadeel mee. Er is sprake van recidive. Verdachte is hardleers en blijft geweldsmisdrijven plegen. Ook liep verdachte ten tijde van de feiten in de proeftijd van twee zaken waarvoor een voorwaardelijke invrijheidsstelling gold en voorwaardelijke beëindiging van een tbs-maatregel. Deze kaders hebben hem niet weerhouden van het plegen van dit feit. Gelet op het voornoemde kan naar het oordeel van de rechtbank enkel worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank acht de eis van de officier van justitie passend en geboden. De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van acht maanden met aftrek van het voorarrest. De persoonlijke omstandigheden van verdachte noch het advies van de reclassering geven de rechtbank aanleiding om hiervan af te wijken.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7 De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 428,50 die ziet op de beschadiging of vermissing van zaken.

Op grond van het dossier kan niet zonder meer worden vastgesteld hoe deze zich verhouden tot de mishandeling. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8 De vordering tot herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De officier van justitie heeft een vordering gedaan tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, nu verdachte zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals ten laste gelegd in de dagvaarding met parketnummer 02-105892-25.

Bij het onherroepelijke vonnis van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 oktober 2005 (parketnummer 20-008623-05) is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar. Verdachte is op 5 mei 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit. De proeftijd bedraagt 2190 dagen gerekend vanaf de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Openbaar Ministerie heeft bij vordering van 7 juli 2025 gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroept voor een periode van 180 dagen vanwege het niet naleven van de algemene voorwaarde.

Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu de vordering op 9 juli 2025 is ontvangen op de griffie van de rechtbank en de grond waarop zij berust.

Ter terechtzitting is vast komen te staan dat verdachte zich op 5 april 2025 opnieuw schuldig heeft gemaakt een strafbaar feit en de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank wijst op grond daarvan de vordering toe. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen reden om de vordering af te wijzen. Ook ziet de rechtbank geen reden om de periode van de herroeping te beperken, omdat de veroordeling dateert uit de periode dat de regeling van de vervroegde invrijheidsstelling nog van kracht was. De officier van justitie heeft hier reeds rekening mee gehouden door de herroeping te vorderen voor 180 dagen.

9 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Poging tot zware mishandeling

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden;

  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;

De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

  • wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe.

  • gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk moet worden ondergaan, te weten voor de duur van 180 dagen.

Benadeelde partijen

  • verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering.

Voorlopige hechtenis

  • heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf;

Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en mr. K. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verdult en E.H.M. Spetgens, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 augustus 2025.

Mr. K. Verdult en E.H.M. Spetgens zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

De tenlastelegging hij op of omstreeks 5 april 2025 te [plaats]ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf omaan [aangeefster]opzettelijkzwaar lichamelijk letsel toe te brengendie [aangeefster] bij haar keel heeft gepakt en/of haar keel heeft dichtgeknepenen/of dichtgeknepen heeft gehouden en/of een kussen op het hoofd/gezicht van die[aangeefster] heeft geduwd en/of geduwd heeft gehouden en/of met eenvuurwapen, althans een hard voorwerp, op haar hoofd heeft geslagen en/of metkracht tegen haar borst heeft geduwd,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zoukunnen leiden:

hij op of omstreeks 5 april 2025 te [plaats][aangeefster] heeft mishandeld doordie [aangeefster] bij haar keel te pakken en/of haar keel dicht te knijpen en/ofdichtgeknepen te houden en/of een kussen op het hoofd/gezicht van die [aangeefster][aangeefster] te duwen en/of geduwd te houden en/of met een vuurwapen, althans een hardvoorwerp, op haar hoofd te slaan en/of met kracht tegen haar borst te duwen,( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )