Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:4558 - Opzegverbod tijdens ziekte: werkgever bewijst onvoldoende dat ontbindingsgrond losstaat van ziekte - 11 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:455811 juli 2025

Essentie

De rechtbank wijst een ontbindingsverzoek af vanwege het opzegverbod tijdens ziekte. De werkgever slaagde er niet in voldoende te stellen dat de aangevoerde ontslaggronden, zoals een verstoorde verhouding, geen verband hielden met de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, zoals vastgesteld door de bedrijfsarts.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Middelburg

Zaaknummer / rekestnummer: 11609373 \ AZ VERZ 25-16

Beschikking van 11 juli 2025

in de zaak van

[werkgever] B.V., te [plaats] , verzoekende partij, verwerende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [werkgever] , gemachtigde: mr. A.A. Slager,

tegen

[werknemer], te [plaats] , verwerende partij, verzoekende partij in het tegenverzoek, hierna te noemen: [werknemer] , gemachtigde: mr. J.C. Brökling.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het op 21 maart 2025 ontvangen verzoekschrift met producties 1 tot en met 17;

  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 29;

  • de brief van mr. Brökling van 6 juni 2025 (abusievelijk gedateerd 9 juni 2025) met productie 30;

  • de brief van mr. Brökling van 7 juni 2025 met productie 31;

  • de mondelinge behandeling van 13 juni 2025 en de door mr. Slager overgelegde en voorgedragen pleitnotitie.

1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [werkgever] exploiteert een onderneming die bijlessen en huiswerkbegeleiding biedt aan leerlingen om hun schoolprestaties te verbeteren.

2.2. Voorheen hield [B.V. 1] de aandelen in [werkgever] . [werknemer] en haar voormalige partner de heer [naam 1] zijn de aandeelhouders en bestuurders van [B.V. 1] Op 9 augustus 2023 heeft [B.V. 2] de aandelen in [werkgever] overgenomen van [B.V. 1]

2.3. [werknemer] en [naam 1] zijn ook de vennoten van [VOF] . [VOF] exploiteert een onderneming die net als [werkgever] actief is op het gebied van bijlessen en huiswerkbegeleiding voor leerlingen. [VOF] leent medewerkers van [werkgever] in.

2.4. Vanaf september 2023 zijn [werknemer] en [naam 1] doende met de afwikkeling van [B.V. 1] en [VOF] .

2.5. [werknemer] is sinds 1 juli 2022 in dienst van [werkgever] op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst staat, voor zover van belang:

Artikel 7: arbeidstijd

a. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor 10 uur per week.

(…) c.) De werkgever kan van de werknemer verlangen in bijzondere gevallen overwerk te verrichten. Overwerk wordt vergoed in de vorm van extra vrije tijd of overwerk wordt uitbetaald tegen 100% van het uurloon, dat volgt uit het salaris als in artikel 8.a bedoeld. De keuze van vergoeding van overwerk wordt bepaald door de werkgever.

Artikel 8: salaris

a. Het salaris bedraagt ten tijde van het aangaan van de overeenkomst € 36,00 bruto per uur.

(…)

en:

Artikel 13: pensioen

a. Er wordt 5,7% van het bruto maandloon uitgekeerd als pensioen”

2.6. Vanaf 17 januari 2024 heeft [werknemer] overleg gevoerd met mevrouw [naam 2] , HR-manager bij de [groep] waarvan [B.V. 2] onderdeel uitmaakt, over het aantal uren dat [werknemer] werkte voor [werkgever] . In dat verband heeft [werknemer] bij e-mail van 19 april 2024 aan [naam 2] afschriften van de arbeidsovereenkomst en een addendum toegezonden.

2.7. Op 26 januari 2024 heeft [werknemer] zich ziek gemeld. Zij is vanaf dat moment minder gaan werken voor [werkgever] . In maart 2024 is zij volledig uitgevallen.

2.8. Vanaf februari 2024 is er onenigheid ontstaan tussen [werknemer] en mevrouw [naam 3] en later ook met mevrouw [naam 4] , werknemers van [werkgever] die werden ingeleend door [VOF] , over hun werkzaamheden voor [VOF] . [werknemer] heeft waarschuwingen uitgedeeld aan [naam 3] in de brief van 5 februari 2024 en aan [naam 3] en [naam 4] in de brief van 9 mei 2024.

2.9. Op 31 mei 2024 heeft [werknemer] een gesprek gehad met de heer [naam 5] , directeur van de [groep] , en [naam 2] . In dat gesprek zijn klachten van [naam 3] en [naam 4] over de wijze waarop [werknemer] met hen omging, en het addendum besproken.

2.10. Bij brief van 16 december 2024 heeft de gemachtigde van [werkgever] aan [werknemer] gemeld dat [werkgever] het dienstverband wilde beëindigen vanwege het wijzigen van haar urenaantal in de salarisadministratie door [werknemer] , het vervalsen van het addendum, het creëren van een onveilig situatie voor [naam 3] en [naam 4] en het aan hen geven van waarschuwingen. [werkgever] heeft [werknemer] aangeboden om het dienstverband met wederzijds goedvinden te beëindigen.

2.11. [werknemer] heeft het aanbod afgewezen.

3 Het geschil

Het verzoek

3.1. [werkgever] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:

  • de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen van [werknemer] en/of een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding en/of andere omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h en/of de cumulatiegrond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i;

  • [werknemer] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 33.557,24 bruto ten titel van onverschuldigd betaald loon, alsmede de rente hierover vanaf de dag der opeisbaarheid;

  • betaling van de proceskosten, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.

3.2. [werknemer] voert verweer.

Het tegenverzoek

3.3. [werknemer] verzoekt: bij wege van zelfstandige verzoek:

  • [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 6.088,62 bruto aan niet betaalde pensioencompensatie ingevolge artikel 13 arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de zitting tot aan de dag der algehele voldoening,

  • [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 16.165,41 aan te weinig betaald salaris, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, zijnde

€ 8.082,71, derhalve in totaal een bedrag van € 24.247,85, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de zitting tot aan de dag der algehele voldoening,

  • [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] met ingang van 1 juni 2025 haar juiste salaris door te betalen, zijnde een bedrag van € 782,55 bruto per week, vermeerderd met 5,7% aan pensioencompensatie, dit alles vermeerderd met de maximale verhoging ex artikel 7:625 BW indien er te laat wordt betaald en vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het opeisbaar worden van de periodieken tot aan de dag der algehele voldoening,

  • [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] te vergoeden de gemaakte juridische kosten, benodigd voor haar verweer in deze, zijnde een bedrag van € 9.121,28 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van waarop het verweerschrift is ingediend, tot aan de dag der algehele voldoening,

  • [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] binnen tien dagen na de in deze te wijzen beschikking correcte loonspecificaties vanaf 1 september 2023 te overhandigen, dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan zolang niet tijdig door [werkgever] aan deze veroordeling is voldaan, en de maximale dwangsom van

€ 5.000,00, bij wege van voorwaardelijk zelfstandige verzoek, voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbindt:

  • de volledige opzegtermijn (zonder aftrek van de proceduretijd) in acht te nemen, met toepassing van artikel 7:671b lid 9 onder a BW,

  • [werkgever] te veroordelen om aan [werknemer] te voldoen de transitievergoeding ten bedrage van

€ 3.764,00 bruto,

  • [werkgever] te veroordelen aan [werknemer] te voldoen een billijke vergoeding ten bedrage van

€ 38.227,00 bruto en voorwaardelijk voor het geval deze kosten al niet in het kader van de vordering bij het vierde opsommingsteken zijn toegewezen als onderdeel van de billijke vergoeding een bedrag aan juridische kosten ad € 9.121,28 netto inclusief btw, bij alle verzoeken:

  • [werkgever] te veroordelen in de kosten van de procedure,

  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.4. [werkgever] voert verweer.

Het verzoek en het tegenverzoek

3.5. Op de standpunten van partijen zal – voor zover van belang – onder de beoordeling worden ingegaan.

4 De beoordeling

in de verzoeken

niet-ontvankelijkheid

4.1. Het meest verstrekkende verweer van [werknemer] is dat [werkgever] niet-ontvankelijk in haar verzoeken moet worden verklaard. Daarvoor stelt zij dat [werkgever] haar verzoeken heeft ingediend bij de rechtbank Middelburg, een rechtbank die sinds 2013 niet meer bestaat. Daarnaast stelt zij dat [werkgever] geen gemachtigde heeft gesteld in het verzoekschrift en er geen domicilie is gekozen, maar dat het verzoekschrift wel is ondertekend door de gemachtigde.

4.2. Dit verweer van [werknemer] passeert de kantonrechter. [werkgever] heeft haar verzoek ingediend bij de juiste instantie: de kantonrechter te Middelburg. Dat boven het verzoekschrift van [werkgever] staat “rechtbank Middelburg Sector Kanton” maakt dat niet anders.

4.3. Op grond van artikel 1.4.2 van het Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken: kanton, handel en voorzieningenrechter (versie 1 januari 2025) dient bij kantonzaken de naam, het adres, het e-mailadres en het telefoonnummer van de gemachtigde te worden vermeld in het verzoekschrift. [werkgever] heeft dat verzuimd. Aan het slot van het verzoekschrift staat de naam van de gemachtigde maar niet zijn contactgegevens. [werknemer] is echter niet in haar belangen geschaad door het verzuim, zodat de kantonrechter geen gevolgen zal verbinden aan het verzuim. [werknemer] en haar gemachtigde wisten namelijk al dat [werkgever] werd bijgestaan door haar gemachtigde en hoe zij hem konden bereiken. De gemachtigde van [werknemer] heeft afschriften van het verweerschrift en de aanvullende producties aan de gemachtigde van [werkgever] gezonden, zoals volgt uit zijn begeleidende brieven bij die stukken.

aanvullende producties 10A, 18 en 19 van [werkgever]

4.4. Bij brief van 13 juni 2025 heeft [werkgever] de producties 10A, 18 en 19 aan de rechtbank toegezonden ten behoeve van de mondelinge behandeling. [werknemer] heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat die producties volgens haar te laat zijn ingediend, namelijk op een termijn korter dan vijf dagen vóór de mondelinge behandeling.

4.5. De kantonrechter oordeelt dat het antwoord op de vraag of de producties te laat zijn ingediend, buiten beschouwing kan blijven. Volgens vaste rechtspraak dient [werkgever] bij het indienen van producties te concretiseren wat zij met producties wil onderbouwen. [werkgever] heeft tijdens de mondelinge behandeling geen toelichting gegeven op de producties 10A, 18 en 19. De kantonrechter zal die producties op deze grond niet betrekken bij de beoordeling.

opzegverbod

4.6. De kantonrechter kan een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst slechts inwilligen als geen opzegverbod geldt (artikel 7:671b lid 2 BW). In afwijking hierop kan een ontbindingsverzoek toch worden ingewilligd indien a.) het verzoek geen verband houdt met de omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft, of b.) er sprake is van zodanige omstandigheden dat het in het belang van de werknemer is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden (artikel 7:671b lid 6 BW). Deze afwijking geldt overigens niet voor een ontbindingsverzoek gebaseerd op bedrijfseconomische omstandigheden.

4.7. [werknemer] heeft zich ziek gemeld op 26 januari 2024, dus voordat het ontbindingsverzoek door de kantonrechter is ontvangen. Zij is op dit moment nog steeds arbeidsongeschikt vanwege ziekte. Hierdoor geldt het opzegverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 BW).

4.8. [werkgever] stelt dat haar ontbindingsverzoek toch kan worden ingewilligd, omdat het geen verband houdt met de ziekte/arbeidsongeschiktheid van [werknemer] (artikel 7:671b lid 6 sub a BW). De kantonrechter overweegt dat aangezien [werkgever] het ontbindingsverzoek doet en zij zich daarbij beroept op de afwijking van de hoofdregel, op haar de last rust om daarvoor voldoende te stellen en zonodig te bewijzen. [werkgever] slaagt daar niet in vanwege het navolgende.

4.9. [werkgever] heeft alle ontslaggronden voor het ontbindingsverzoek gebaseerd op dezelfde omstandigheden, namelijk: a.) het wijzigen van het urenaantal in de salarisadministratie door [werknemer] , b.) het vervalsen van een addendum, c.) het creëren van een onveilig situatie voor [naam 3] en [naam 4] en d.) het hen ten onrechte waarschuwingen geven.

4.10. In het oudste (overgelegde) verslag van de bedrijfsarts van 23 juli 2024 (productie 19 van [werknemer] ) heeft de bedrijfsarts vermeld dat [werknemer] veel last heeft van verschijnselen van de luchtwegen die hebben geleid tot energetische beperkingen. In het meest recente (overgelegde) verslag van 21 mei 2025 (productie 26 van [werknemer] ) heeft de bedrijfsarts vermeld dat de klachten nog steeds hetzelfde zijn. Bij de beperkingen staat:

“Energetisch sterk beperkt. Spankracht in concentratie en verdelen van de aandacht is beperkt. Autorijden is beperkt. Kan niet meer Tv kijken. Beperkt voor prikkels van de TV Lopen plm. 15 minuten achtereen lopen, Staan is sterk beperkt. Gaat zittend koken. Sociaal; prikkels op kantoor is teveel. Gesprekken voeren, aandacht vasthouden: 1 op 1 gesprek een uur, met meer mensen 15 min klaar. Door bovenstaande tegenslagen zijn omgaan met conflicten is beperkt; uiten van gevoelens beperkt.”

4.11. Aannemelijk is dat de energetische beperkingen een negatief effect hebben gehad op de communicatie, waardoor de onenigheid met [naam 3] en [naam 4] heeft kunnen ontstaan en de discussie over (het wijzigen van) het urenaantal van [werknemer] kon voortduren en later over de beweerdelijke vervalsing van het addendum. Volgens de bedrijfsarts zijn er immers beperkingen op het sociaal vlak voor [werknemer] ; prikkels op kantoor zijn teveel en er zijn problemen met gesprekken voeren en aandacht vasthouden. Verder constateert de bedrijfsarts dat door tegenslagen vanwege de energetische beperkingen de omgang met conflicten en het uiten van gevoelens beperkt is. Naar het oordeel van de kantonrechter wijst dat wel degelijk op verband tussen de omstandigheden voor het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] .

4.12. Ten aanzien van de discussie over het urenaantal overweegt de kantonrechter dat [werkgever] niet wordt gevolgd in haar stelling dat [werknemer] het addendum heeft vervalst. [werkgever] stelt daarvoor dat dit blijkt uit de metadata van het als pdf-bestand toegezonden addendum. [werknemer] heeft dat gemotiveerd betwist. Zij heeft toegelicht dat de metadata slechts inzicht geeft wanneer het pdf-bestand is aangemaakt, maar dat het niets zegt over de datum dat het addendum is opgemaakt en ondertekend. Gelet op die gemotiveerde betwisting was een redengevende reactie van [werkgever] zijn plaats geweest. [werkgever] heeft daarop niet gereageerd. Zij heeft haar stelling over het vervalsen van het addendum onvoldoende gehandhaafd, zodat dat wordt gepasseerd.

4.13. Tegenover de bevindingen van de bedrijfsarts lag een nadere toelichting op de weg van [werkgever] waarom er volgens haar toch geen verband is tussen de omstandigheden die zij ten grondslag legt aan het ontbindingsverzoek en de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] . Die nadere, toereikende toelichting heeft zij niet gegeven. Zij stelt daarom onvoldoende dat op dit onderdeel afwijking op het opzegverbod op zijn plaats is.

4.14. Gelet op het bovenstaande staat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg. Het ontbindingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

te veel betaald loon

4.15. [werkgever] stelt dat zij [werknemer] te veel loon heeft betaald, namelijk uitgaande van 18,46 uur per week in plaats van 10 uur per week. Daarvoor stelt zij dat [werknemer] een arbeidsomvang van 10 uur per week had volgens de arbeidsovereenkomst. [werknemer] is niet gevraagd om meer dan 10 uur per week te werken, aldus [werkgever] .

4.16. [werknemer] betwist de stellingen van [werkgever] op dit onderdeel. Volgens [werknemer] varieerde per week het aantal uren dat zij werkte, maar gemiddeld werkte zij 21,15 uur per week.

4.17. De kantonrechter overweegt dat zelfs als [werkgever] wordt gevolgd in haar stelling dat er een overeengekomen arbeidsomvang van 10 uur per week was, geldt dat partijen in artikel 7 lid c van de arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen dat [werknemer] op verlangen van [werkgever] overwerk kon verrichten (zie 2.1). [werkgever] stelt dat het vereiste verlangen voor overwerk aan haar zijde ontbrak, maar zij heeft niettemin de hele periode meer dan 10 per uur week betaald. [werkgever] heeft op die wijze iedere week de uren boven de 10 uur per week bekrachtigd. Daarop kan [werkgever] niet terugkomen. De vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaald loon zal daarom worden afgewezen.

proceskosten

4.18. De proceskosten komen voor rekening van [werkgever] , omdat [werkgever] ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [werknemer] worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.

4.19. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor vergoeding van de door [werknemer] werkelijk gemaakte (proces)kosten. Volgens vaste rechtspraak is voor een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten alleen plaats in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij moet worden gedacht aan misbruik van procesrecht of een onrechtmatige daad. Daarvan is geen sprake.

in de tegenverzoeken

te weinig loon

4.20. [werknemer] stelt dat zij te weinig loon heeft ontvangen. Het aantal uren dat zij werkte, varieerde per week maar gemiddeld was dat 21,15 uur per week, aldus [werknemer] .

4.21. Zo stelt [werknemer] dat zij voor de periode van 1 september 2023 tot 1 december 2024 18,46 uur per week betaald heeft gekregen in plaats van het gemiddelde van 21,15 uur per week, derhalve 2,69 uur per week te weinig. [werknemer] wordt niet gevolgd in die stelling. Uitgaande van [werknemer] overzicht (productie 28 van [werknemer] ) heeft zij van september 2023 tot en met haar ziekmelding in januari 2024 317,85 uur gewerkt voor [werkgever] . Dat komt neer op gemiddeld 14,67 uur per week (317,85 uur / 5 maanden * 12 maanden / 52 weken). [werknemer] heeft echter 18,46 uur per week betaald gekregen, waarvan ook [werkgever] uitgaat (zie rechtsoverweging 4.15). [werknemer] heeft dus meer uren betaald gekregen dan volgens haar gemiddelde. [werknemer] heeft in haar overzicht in de kolommen “ziek” en “vakantie” ook uren opgenomen, maar bij gebreke van een onderbouwing waarom die uren moeten worden meegeteld bovenop de gewerkte uren worden die kolommen buiten beschouwing gelaten.

4.22. [werknemer] heeft op grond van artikel 13 van de arbeidsovereenkomst recht op een pensioencompensatie van 5,7% (zie 2.5). Er is niet gebleken dat [werkgever] die pensioencompensatie heeft betaald. Die pensioencompensatie is niet in de overgelegde loonstroken vermeld. [werkgever] dient die dus nog te betalen. Voor de periode van 1 september 2023 tot en met januari 2024 komt dat neer op € 723,97 bruto (317,85 uur * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 0,057 pensioencompensatie).

4.23. Hoewel in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst staat dat het uurloon € 36,00 bedraagt (zie 2.5), gaan beide partijen in hun berekeningen/overzichten uit van een uurloon van € 37,00. Die € 37,00 per uur staat ook in de loonstroken. De kantonrechter zal daarom uitgaan van het uurloon van € 37,00.

4.24. Omdat het aantal uren dat [werknemer] werkte, varieerde per week, zal voor de doorbetaling van het loon vanaf de ziekmelding op 26 januari 2024 worden uitgegaan van het gemiddelde dat zij tot dat moment had gewerkt, derhalve van 14,67 uur per week (zie rechtsoverweging 4.21). Tot 1 december 2024 heeft [werknemer] teveel uren betaald gekregen, omdat zij tot 1 december 18,46 uur per week betaald heeft gekregen. [werknemer] heeft voor de periode van 26 januari tot 1 december 2024 nog wel recht op een pensioencompensatie. Die bedraagt € 1.470,22 bruto (44 weken * 14,67 uur per week * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 0,057 pensioencompensatie).

4.25. Vanaf 1 december 2024 is [werkgever] 10 uur per week gaan betalen. Vanaf die datum heeft [werknemer] dus 4,67 uur per week te weinig betaald gekregen (14,67 uur - 10 uur). Voor het loon in de periode van 1 december 2024 tot 26 januari 2025 heeft [werknemer] nog te vorderen € 1.578,00 bruto (8 weken * 4,67 uur * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 1,057 pensioencompensatie). Daarnaast heeft [werknemer] nog recht op de pensioencompensatie over de 10 uur per week die wel zijn uitbetaald. Die bedraagt € 182,22 bruto (8 weken * 10 uur per week * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 0,057 pensioencompensatie).

4.26. Vanaf 26 januari 2025 komt [werknemer] voor het tweede ziektejaar toe 70% van het loon, zoals door beide partijen is erkend op de mondelinge behandeling. Voor de periode 26 januari 2025 tot en met 1 juni 2025 heeft [werknemer] nog te vorderen € 2.485,35 bruto aan loon (0,70 * 18 weken * 4,67 uur * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 1,057 pensioencompensatie) en voor de pensioencompensatie over de 10 uur die wel zijn betaald € 286,99 bruto (0,70 * 18 weken * 10 uur per week * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 0,057 pensioencompensatie).

4.27. Gelet op het bovenstaande zal worden toegewezen aan achterstallig loon berekend tot 1 juni 2025:

  • pensioencompensatie 1 september 2023 tot en met januari 2024 € 723,97 bruto

  • pensioencompensatie 26 januari tot 1 december 2024 € 1.470,22 bruto

  • meer uren 1 december 2024 tot en met 26 januari 2025 € 1.578,00 bruto

  • pensioencompensatie 1 december 2024 tot 26 januari 2025 € 182,22 bruto

  • meer uren 26 januari tot 1 juni 2025 € 2.485,35 bruto

- pensioencompensatie 26 januari tot 1 juni 2025 € 286,99 bruto

totaal € 6.726,75 bruto

wettelijke verhoging en rente

4.28. Omdat [werkgever] het loon niet tijdig heeft voldaan, is zij ingevolge artikel 7:625 BW de wettelijke verhoging verschuldigd. Gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter de wettelijke verhoging beperken tot 10% over het bedrag van € 6.726,75, derhalve € 672,68, omdat deze matiging hem billijk voorkomt.

4.29. De rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking.

het loon vanaf 1 juni 2025

4.30. Vanaf 1 juni 2025 heeft [werknemer] recht op het loon van € 433,74 bruto per week (0,70 * 14,67 uur per week * € 37,00 per uur * 1,08 vakantiebijslag * 1,057 pensioencompensatie). Ook dit bedrag zal worden toegewezen.

4.31. De daarover gevorderde wettelijke verhoging en rente zullen worden afgewezen. Het loon van juni 2025 en de verdere maanden was nog niet opeisbaar tijdens de mondelinge behandeling, zodat niet vaststaat dat die maanden te laat zijn/worden betaald waardoor ook niet vaststaat dat rente en wettelijke verhoging verschuldigd zijn/worden.

de loonspecificaties

4.32. [werknemer] heeft recht op correcte loonspecificaties vanaf 1 september 2023 (artikel 7:626 BW). Haar vordering op dat onderdeel zal worden toegewezen.

4.33. De daaraan verbonden dwangsom zal ook worden toegewezen, met dien verstand dat zal worden bepaald dat de dwangsom niet eerder kan zijn verschuldigd dan na betekening van deze beschikking (artikel 611a lid 3 Rv). De dwangsommen zullen als hierna vermeld worden gemaximeerd.

4.34. Het voorwaardelijke tegenverzoek is ingesteld onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Omdat de arbeidsovereenkomst niet wordt ontbonden, wordt de voorwaarde niet vervuld. Dit onderdeel behoeft dan ook geen verdere behandeling.

proceskosten

4.35. Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De kantonrechter

in de verzoeken

5.1. wijst de verzoeken af,

5.2. veroordeelt [werkgever] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werkgever] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,

5.3. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

in de tegenverzoeken

5.4. veroordeelt [werkgever] tot betaling van € 6.726,75 bruto aan achterstallig loon berekend tot 1 juni 2025 aan [werknemer] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien na de datum van deze beschikking,

5.5. veroordeelt [werkgever] tot betaling van € 672,68 ter zake van de wettelijke verhoging aan [werknemer] , vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien na de datum van deze beschikking,

5.6. veroordeelt [werkgever] vanaf 1 juni 2025 wekelijks het loon van € 433,74 bruto aan [werknemer] te betalen,

5.7. veroordeelt [werkgever] om uiterlijk tien dagen na betekening van deze beschikking de correcte en volledige loonspecificaties vanaf 1 september 2023 aan [werknemer] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan zolang niet tijdig door [werkgever] aan deze veroordeling is voldaan tot een maximum van € 5.000,00,

5.8. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.9. bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten dient te betalen,

5.10. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. Luijks en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025. **