Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9450 - Eenzijdig vastgesteld verlof tijdens ziekte telt niet als opgenomen vakantie - 11 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:945011 juli 2025

Essentie

Een werkgever mag niet eenzijdig verlof vaststellen voor een volledig arbeidsongeschikte werknemer na opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat dergelijk opgenomen verlof als niet genoten moet worden beschouwd en bij het einde van het dienstverband moet worden uitbetaald op grond van artikel 7:641 BW.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11570553 VZ VERZ 25-1261

datum uitspraak: 11 juli 2025

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

[verzoeker], woonplaats: Rotterdam, verzoeker, gemachtigde: [naam 1] (FNV),

tegen

SDW Leerwerkbedrijf B.V., vestigingsplaats: Rotterdam, verweerster, vertegenwoordigd door: [naam 2].

De partijen worden hierna ‘[verzoeker]’ en ‘SDW’ genoemd.

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

1.2. Op 6 mei 2025 was een zitting gepland. De gemachtigde van [verzoeker] en de zoon van [verzoeker] zijn toen verschenen. Van de kant van SDW was niemand verschenen. De kantonrechter had geen bericht van verhindering van SDW ontvangen. De kantonrechter heeft bepaald dat [verzoeker] SDW bij exploot moet oproepen voor een nieuwe zitting.

1.3. Op 28 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting besproken met de gemachtigde van [verzoeker] en namens SDW [naam 2] (directeur).

2 De beoordeling

Waar gaat de zaak over?

2.1. [verzoeker] heeft gewerkt bij SDW. Hij is bij (de rechtsvoorganger van) SDW begonnen op 1 februari 2019. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 30 november 2024. SDW heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd om bedrijfseconomische redenen en met toestemming van het UWV. [verzoeker] wil dat SDW het einde van de arbeidsovereenkomst op financieel vlak afwikkelt. Hij verzoekt – na wijziging van zijn eerdere verzoeken – om SDW te veroordelen om binnen veertien dagen na de beschikking aan hem:

SDW is het grotendeels eens met de verzoeken, behalve met het verzoek over vakantie-uren. De kantonrechter wijst de verzoeken grotendeels toe. De beslissing wordt hierna uitgelegd.

SDW moet de transitievergoeding van € 5.285,95 bruto betalen en een deugdelijke bruto/netto-specificatie verstrekken

2.2. SDW moet de wettelijke transitievergoeding van € 5.285,95 bruto betalen aan [verzoeker], omdat zij als werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd (artikel 7:673 lid 1 onder a en 1 BW). Namens SDW is dat ook tijdens de zitting erkend. Bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding is uitgegaan van een dienstverband van 1 februari 2019 tot en met 30 november 2024 en een salaris van € 2.718,49 bruto per maand inclusief emolumenten (artikel 7:673 lid 2 BW). De partijen zijn het eens over de hoogte van de transitievergoeding.

2.3. SDW moet een deugdelijke bruto/netto-specificatie verstrekken aan [verzoeker] over de transitievergoeding. Zij moet dat doen binnen veertien dagen na deze beschikking. Als SDW dat niet doet, moet zij een dwangsom van € 50,00 per dag betalen voor elke dag dat zij niet aan deze veroordeling voldoet. De dwangsom wordt gemaximeerd op € 2.000,00.

SDW moet € 821,75 bruto aan niet-opgenomen vakantie-uren uitbetalen

2.4. SDW moet nog 55,62 uren aan opgebouwde en niet-genoten vakantie-uren uitbetalen aan [verzoeker]. Dat komt overeen met een bedrag van € 821,75 bruto. Hierna wordt uitgelegd waarom de kantonrechter oordeelt dat SDW dat bedrag moet betalen.

2.4.1. Volgens [verzoeker] is er nog een openstaand saldo van 67,62 vakantie-uren. Hij licht toe dat in de periode 25 september tot en met 15 oktober 2024 (laatste verlofdag die is geregistreerd op de verlofkaart jaar 2024) 56 uren onterecht zijn afgeboekt en dat er ten onrechte een correctie van 11,62 uren is gemaakt. SDW is het niet eens met [verzoeker]. Volgens haar is er geen openstaand saldo, omdat [verzoeker] alle vakantie-uren heeft opgebruikt. Zij voert aan dat [verzoeker] daarmee heeft ingestemd, getuige de ingevulde en door [verzoeker] ondertekende verlofbriefjes en het overzicht op de verlofkaart jaar 2024. [verzoeker] verwijst naar die mededeling en reageert dat het opnemen niet in zijn belang was en dat hij alleen heeft meegewerkt aan het opnemen van verlofuren tijdens zijn arbeidsongeschiktheid, omdat hij niet wist dat hij daaraan niet hoefde mee te werken.

2.4.2. De kantonrechter stelt voorop dat de werkgever de werknemer jaarlijks in de gelegenheid moet stellen om vakantie op te nemen overeenkomstig zijn wensen (artikel 7:638 BW). De wensen van de werknemer zijn dus het uitgangspunt en het is niet aan de werkgever om eenzijdig te bepalen of en wanneer vakantie wordt opgenomen. In de situatie dat een werknemer volledig arbeidsongeschikt is, is het niet onmogelijk om vakantie op te nemen, maar het ligt niet voor de hand, gelet op de recuperatiefunctie van vakantie. Als een dienstverband eindigt, moet de werkgever een eventueel openstaand saldo aan vakantie-uren uitbetalen (artikel 7:641 BW).

2.4.3. In dit geval is niet in geschil dat het dienstverband van [verzoeker] bij brief van 26 september 2024 is opgezegd tegen 30 november 2024. In de opzegbrief deelt SDW aan [verzoeker] mee dat het opnemen van resterende verlofuren in overleg gaat met zijn leidinggevende en dat geen verlofuren worden uitbetaald. Ook niet in geschil is dat [verzoeker] vanaf 3 september 2024 en in ieder geval tot 15 oktober 2024 (de laatst geregistreerde verlofdag op de verlofkaart jaar 2024) 100% arbeidsongeschikt was en geen (re-integratie)werkzaamheden heeft moeten verrichten. Er zijn meerdere verlofbriefjes overgelegd. De briefjes zijn door [verzoeker] en door zijn leidinggevende ondertekend en vermelden niet de datum waarop de verlofaanvraag is gedaan.

2.4.4. Tegen deze achtergrond moet het er voor worden gehouden dat de verlofbriefjes voor de periode 30 september tot en met 15 oktober 2024 slechts de administratieve uitvoering zijn van de mededeling van SDW dat verlofuren moeten worden opgenomen omdat deze niet worden uitbetaald, zonder dat sprake was van een daadwerkelijke bedoeling van [verzoeker] om vakantie op te nemen. Dat brengt mee dat SDW in feite eenzijdig verlof heeft vastgesteld in die periode en dat mag niet. Het gaat blijkens de verlofkaart jaar 2024 – waarvan [verzoeker] in zijn verzoek uitgaat – om 44 uren. Die uren hebben te gelden als niet-opgenomen vakantie-uren die aan het einde van het dienstverband moeten worden uitbetaald.

2.4.5. Voornoemde redenering gaat niet op voor het geregistreerde verlof in de periode 25 tot en met 27 september 2024, omdat het ervoor moet worden gehouden dat dat verlof door [verzoeker] is aangevraagd vóór de opzegbrief van 26 september 2024. Dat betekent dat [verzoeker] geen aanspraak heeft op het uitbetalen van de in die periode opgenomen vakantie-uren.

2.4.6. [verzoeker] had in 2024 recht op 183,62 verlofuren. Gelet op het voorgaande moet hij geacht worden 128 uren (172 – 44) te hebben opgenomen. Dit betekent dat het resterende aantal vakantie-uren 55,62 (183,62 – 128) is.

2.4.7. Kortom: SDW moet 55,62 opgebouwde maar niet-opgenomen vakantie-uren betalen aan [verzoeker]. Uitgaande van een uurloon van € 13,68 bruto exclusief 8% vakantietoeslag, komt dat neer op een totaalbedrag van € 821,75 bruto inclusief 8% vakantietoeslag (55,62 x 13,68 x 1,08).

SDW moet € 639,25 ex btw aan buitengerechtelijke kosten betalen

2.5. De incassokosten van € 639,25 (ex btw) worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW) en SDW dat niet heeft betwist. Hoewel [verzoeker] verzoekt dat bedrag te verhogen met een bedrag aan buitengerechtelijke kosten berekend over de uit te betalen vakantie-uren conform de staffel, wijst de kantonrechter dat niet toe. [verzoeker] heeft immers geen concreet bedrag genoemd.

SDW moet de wettelijke rente betalen

2.6. SDW moet de wettelijke rente betalen, omdat [verzoeker] voldoende heeft gesteld dat de rente moet worden betaald en SDW dat niet heeft betwist. De kantonrechter wijst de wettelijke rente over de transitievergoeding toe vanaf 1 januari 2025 (een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd; (artikel 7:686a lid 1, tweede volzin, BW). De wettelijke rente over het bedrag aan niet-genoten vakantie-uren wordt toegewezen vanaf de dag nadat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, omdat dat bedrag vanaf dat moment verschuldigd was (artikel 7:641 lid 1 BW). De wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum waarop het verzoekschrift aan SDW is betekend, 16 mei 2025.

SDW moet de proceskosten betalen

2.7. De proceskosten komen voor rekening van SDW, omdat zij voor het grootste deel ongelijk krijgt. De kantonrechter begroot de kosten die SDW aan [verzoeker] moet betalen op € 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 135,00 aan nakosten. Dat is in totaal € 1.039,00. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad

2.8. Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1. veroordeelt SDW om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking aan [verzoeker] de wettelijke transitievergoeding van € 5.285,95 bruto te betalen, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 januari 2025;

3.2. veroordeelt SDW om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking aan [verzoeker] een deugdelijke bruto/netto-specificatie te verstrekken over de transitievergoeding, op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag met een maximum van € 2.000,00 voor elke dag dat SDW niet aan deze veroordeling voldoet;

3.3. veroordeelt SDW om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking aan [verzoeker] € 821,75 bruto aan niet-opgenomen vakantie-uren te betalen, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 december 2024;

3.4. veroordeelt SDW om binnen veertien dagen na de datum van de beschikking aan [verzoeker] € 639,25 (ex btw) aan buitengerechtelijke kosten te betalen, met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 16 mei 2025;

3.5. veroordeelt SDW in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] worden begroot op € 1.039,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag dat volledig is betaald;

3.6. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

3.7. wijst al het andere af.

Deze beschikking is gegeven door mr. G.A. Vriezen en in het openbaar uitgesproken. 34286