ECLI:NL:RBROT:2025:11270 - Rechtbank Rotterdam - 5 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team straf 1
Parketnummer: 10-122361-25 Datum uitspraak: 5 september 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1978, niet ingeschreven in de basisregistratie personen, ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentiecentrum] , raadsman mr. C.C.M. Welten, advocaat te Tilburg.
1 Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2025.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
3 Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
4 Ontvankelijkheid officier van justitie feit 3
Beoordeling Het onder 3 ten laste gelegde feit ziet op artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op grond van artikel 70 lid 1, aanhef en sub 3 Sr verjaart het recht op strafvordering in twaalf jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaar is gesteld. Op het misbruik maken van identificerende gegevens als bedoeld in artikel 231b Sr is maximaal vijf jaar gevangenisstraf gesteld. Op grond van artikel 72 Sr wordt de verjaring gestuit door elke daad van vervolging. Een daad van vervolging was in dit geval het betekenen van de dagvaarding aan de verdachte op 17 juli 2025. Daargelaten de omstandigheid dat artikel 231b Sr pas per 1 mei 2014 in werking is getreden, betekent dit dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde feit voor zover de tenlastelegging ziet op de periode vóór 17 juli 2013.
5 Waardering van het bewijs
5.1. Vrijspraak feit 1 Standpunt officier van justitie De onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling kan wettig en overtuigend bewezen worden. De verdachte heeft driemaal met een groot mes in de onderarm van aangever [slachtoffer] gesneden. Door zo te handelen heeft de verdachte het voorwaardelijk opzet gehad om de aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Standpunt verdediging De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de aangever door het handelen van de verdachte potentieel zwaar lichamelijk letsel kon oplopen, noch dat de verdachte daartoe de intentie had. Hij heeft immers alleen een snijdende beweging gemaakt. Beoordeling Op basis van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de verdachte bij een fysieke confrontatie tweemaal met een mes in de onderarm van de aangever heeft gesneden. In de tenlastelegging is echter alleen opgenomen dat de verdachte met een mes in de arm van de aangever heeft gestoken. Dat de verdachte (ook) met het mes zou hebben gestoken, kan niet worden vastgesteld. Dat maakt dat het onder 1 ten laste gelegde feit in deze omschrijving niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
5.2. Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2 Het onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
5.3. Bewezenverklaring feit 3 Ook het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdachte heeft verklaard het paspoort op naam van [naam] al sinds 2006 in bezit te hebben. Uitgaand van de ten laste gelegde periode vanaf 17 juli 2013 kan op basis van het opsporingsonderzoek pas op 18 december 2016 voor de eerste maal concreet worden vastgesteld dat dit paspoort daadwerkelijk door de verdachte is gebruikt. De verdachte wordt daarom partieel vrijgesproken voor de pleegperiode van 17 juli 2013 tot en met 17 december 2016. Conform het standpunt van de officier van justitie zal de verdachte ook ten aanzien van de pleegplaats Amsterdam Schiphol partieel worden vrijgesproken. De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde voor het overige wettig en overtuigend bewezen.
5.4. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: 2 hij op of omstreeks 13 mei 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Nederlands paspoort op naam van [naam] ;
3 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 maart 200618 december 2016tot en met 12 mei 2025 te Amsterdam Schiphol en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de naam van [naam] heeft gebruikt door zich een of meermalen bij de gemeente Rotterdam en/of de politie en/of justitie en/of een of meer bank(en) en of de [opvanglocatie] te identificeren als die [naam] met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
6 Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
2 De eendaadse samenloop van
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is
en
opzettelijk gebruik maken van een vervalst reisdocument;
3 opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
7 Strafbaarheid verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
8 Motivering straf
8.1. Algemene overweging De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2. Feiten waarop de straf is gebaseerd De verdachte heeft een vervalst Nederlands paspoort op naam van zijn voormalige zwager voorhanden gehad en gebruikt. Daarnaast heeft hij gedurende een periode van meerdere jaren diens naam en verdere personalia misbruikt om zich te identificeren bij verschillende instanties, zoals de gemeente Rotterdam, de politie en justitie en bij een opvanglocatie. De aangever heeft verklaard veel last te hebben ondervonden van het feit dat de verdachte zijn identiteit misbruikte.
Door aldus te handelen heeft de verdachte ook schade toegebracht aan het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van reisdocumenten moet kunnen worden gesteld. Het gebruikmaken van een vervalst document maakt identiteitscontrole moeilijk of zelfs onmogelijk, en veroorzaakt veel overlast en ergernis.
8.3. Persoonlijke omstandigheden van de verdachte Strafblad De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 juli 2025 op de eigen naam van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld. Het dossier bevat daarnaast een uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 mei 2025 op naam van aangever [naam]. Hierop staat een veroordeling uit 2006 voor drugshandel, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij degene is die dit feit heeft gepleegd en hier destijds onder de naam van de aangever voor is veroordeeld.
8.4. Conclusies van de rechtbank Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
In de oriëntatiepunten van de LOVS wordt voor het bezit van een vals paspoort (feit 2) uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Gezien de lange pleegperiode en de forse overlast die de aangever van de identiteitsfraude heeft ondervonden, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt en een langere gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank zal echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde geweldsdelict.
De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte bij einduitspraak op te heffen vanwege het ontbreken van gronden. De rechtbank acht de grond waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd echter nog onverkort van toepassing, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
9 In beslag genomen voorwerpen
Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1 t/m 6, verbeurd te verklaren. Standpunt verdediging De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Beoordeling De in beslag genomen voorwerpen, genummerd 1 t/m 6, zullen worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen is in strijd met de wet, dan wel het algemeen belang. De bewezenverklaarde feiten 2 en 3 zijn met betrekking tot deze voorwerpen begaan of met behulp van deze voorwerpen begaan.
10 Vordering benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 375,00 aan materiële schade en een vergoeding van € 4.000,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
11 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 55, 57, 231 en 231b van het Wetboek van Strafrecht.
12 Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
13 Beslissing
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder 3 ten laste gelegde voor zover het betreft de pleegperiode vóór 17 juli 2013;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer: voorwerpen genummerd 1 t/m 6 (paspoort, bankpasjes en ov-chipkaart).
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. van den Heuvel, voorzitter, en mrs. J.M.L. van Mulbregt en M. Hulshof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Knook, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1 hij op of omstreeks 21 april 2025 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, een of meerdere malen een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp, in de arm van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
2 hij op of omstreeks 13 mei 2025 te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk voorhanden heeft gehad en/of gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst reisdocument en/of identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht, te weten een Nederlands paspoort op naam van [naam]
3 hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 maart 2006 tot en met 12 mei 2025 te Amsterdam Schiphol en/of Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten de naam van [naam] heeft gebruikt door zich een of meermalen bij de gemeente Rotterdam en/of de politie en/of justitie en/of een of meer bank(en) en of de [opvanglocatie] te identificeren als die [naam] met het oogmerk om zijn/haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.