ECLI:NL:RBROT:2025:11225 - Rechtbank Rotterdam - 23 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 25/5291, ROT 25/5290 (hoofdzaak) uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
(gemachtigde: mr. C.H.R.M. van der Hoeven),
en
(gemachtigden: mr. J.T.M. Groenendijk en mr. E.C. Plantinga).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [naam bedrijf] . ( [afkorting naam bedrijf] ), uit [plaats] (gemachtigde: mr. B.J. Korthals Altes).
Deze uitspraak gaat over het verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo) van [afkorting naam bedrijf] . De ACM heeft in bezwaar besloten aanvullende passages uit de verzochte documenten te verstrekken. [afkorting naam eiseres] is het hier niet mee eens. De voorzieningenrechter doet zowel uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening als op het beroep. Zij is van oordeel dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat daaruit niet duidelijk blijkt welke nadere stukken of passages de ACM naar aanleiding van de heroverweging heeft besloten alsnog te verstrekken. Daarnaast heeft de ACM bij haar besluitvorming op onjuiste wijze invulling gegeven aan artikel 2 van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (Instellingswet) in verbinding met de artikelen 7 en 12w van die wet. Het beroep is daarom gegrond. De ACM moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [afkorting naam bedrijf] met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Omdat uitspraak wordt gedaan op het beroep, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
Procesverloop
- [afkorting naam bedrijf] heeft de ACM verzocht om haar op basis van de artikelen 4.1 en 5.5 van de Wet open overheid (Woo) stukken te verstrekken over de volgende aangelegenheden:
het Codewijzigingsvoorstel Annuleringsmogelijkheid (ACM zaaknummer [zaaknummer] ), inclusief voortraject; de melding door [afkorting naam eiseres] van de vordering van [afkorting naam bedrijf] op [afkorting naam eiseres] ; de correspondentie tussen de ACM en N.V. Nederlandse Gasunie en [afkorting naam eiseres] naar aanleiding van de arbitrageprocedure die [afkorting naam bedrijf] tegen [afkorting naam eiseres] aanhangig heeft gemaakt.
-
Voor zover het verzoek ziet op het Codewijzigingsvoorstel Annuleringsmogelijkheid heeft de ACM het verzoek aangemerkt als een openbaarmakingsverzoek op grond van artikel 4.1 van de Woo en heeft de ACM dit afgewezen met een besluit van 26 september 2024.
[1] Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt. -
Voor zover het verzoek ziet op de laatste twee onderwerpen heeft de ACM het verzoek aangemerkt als een verstrekkingsverzoek als bedoeld in artikel 5.5 van de Woo en dit deels ingewilligd met een tweede besluit van 26 september 2024
[2] (het primaire besluit) door een aantal documenten deels aan [afkorting naam bedrijf] te verstrekken. Tegen dit besluit heeft [afkorting naam bedrijf] bezwaar gemaakt. -
Met het bestreden besluit van 19 juni 2025 heeft de ACM het primaire besluit heroverwogen. Volgens de ACM ziet het verzoek van [afkorting naam bedrijf] op minder documenten dan de ACM aanvankelijk had verondersteld en is daarnaast in een aantal gevallen een onjuiste grond voor weigering van verstrekking genoemd, zodat het bezwaar gegrond is. De ACM heeft daarbij besloten in aanvulling op de eerder verstrekte informatie, alsnog enkele passages uit de verzochte documenten te verstrekken.
-
[afkorting naam eiseres] heeft bij de rechtbank Noord-Nederland beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter van die rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
-
De griffier van de rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep en het verzoek met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar de rechtbank Rotterdam omdat die bevoegd zou zijn.
-
De ACM heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Alleen de voorzieningenrechter heeft kennis genomen van documenten of delen daarvan waarvan de ACM heeft geweigerd die aan [afkorting naam bedrijf] te verstrekken.
[3] -
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 september 2025 – achter gesloten deuren – op zitting behandeld. Hieraan hebben namens [afkorting naam eiseres] deelgenomen mr. C.H.R.M. van der Hoeven, [persoon A] en [persoon B] . Namens de ACM zijn verschenen mr. J.T.M. Groenendijk, mr. E.C. Plantinga en [persoon C] . Namens [afkorting naam bedrijf] zijn verschenen mr. B.J. Korthals Altes, [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] en [persoon G] .
-
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist zij ook op het beroep van eiseres.
[4] -
Na de zitting heeft de ACM, zoals tijdens de zitting afgesproken, een overzicht aan de voorzieningenrechter verstrekt waarin per document het verschil in verstrekking in de primaire fase en na bezwaar is aangegeven. Daarbij zijn de gedeelten die in de primaire fase als vertrouwelijk zijn aangemerkt, maar in bezwaar alsnog zijn verstrekt, groen gemaakt. De ACM heeft een afschrift van de aanbiedingsbrief van 9 september 2025 en de stukken naar [afkorting naam eiseres] gestuurd en naar [afkorting naam bedrijf] alleen een afschrift van deze aanbiedingsbrief. Met partijen is ter zitting afgesproken dat dit nadere informatieve stuk niet zal leiden tot heropening van het onderzoek.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Wettelijk kader 11. De van belang zijnde regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Achtergrond van het geschil
-
[afkorting naam eiseres] is eigenaar en beheerder van het landelijk gastransportnet in Nederland. [afkorting naam eiseres] is verantwoordelijk voor het in werking hebben, onderhouden en ontwikkelen van haar net. [afkorting naam eiseres] is een gereguleerde netbeheerder. Aan haar zijn dan ook wettelijke taken opgelegd in de Gaswet.
-
[afkorting naam bedrijf] is een nationaal en internationaal opererend gashandelsbedrijf. Voor het transport van het aan haar afnemers verkochte gas maakt [afkorting naam bedrijf] gebruik van het gastransportnet van [afkorting naam eiseres] .
-
[afkorting naam bedrijf] heeft op 15 maart 2023 een (civiele) arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen [afkorting naam eiseres] . Onderwerp van deze arbitrageprocedure is de opheffingsovereenkomst die in 2012 tussen [afkorting naam eiseres] en [afkorting naam bedrijf] is opgesteld. In 2011 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), een van de rechtsvoorgangers van de ACM, [afkorting naam eiseres] en [afkorting naam bedrijf] verzocht om hun contractuele relatie in lijn te brengen met de geldende regelgeving. Het toen geldende erfeniscontract tussen [afkorting naam eiseres] en [afkorting naam bedrijf] achtte de NMa in strijd het non-discriminatiebeginsel. Het erfeniscontract werd opgeheven. Met de opheffingsovereenkomst is aan het verzoek van de NMa voldaan.
-
[afkorting naam eiseres] heeft in het kader van de arbitrageprocedure op 21 november 2023 vragen gesteld aan de ACM. De ACM informeerde [afkorting naam eiseres] in de brieven van 8 en 22 december 2023 over de totstandkoming van de opheffingsovereenkomst en de werking van de gereguleerde gasmarkt. [afkorting naam eiseres] heeft de brieven van de ACM ingebracht in de arbitrageprocedure. Bij [afkorting naam bedrijf] zijn vragen gerezen over het contact tussen de ACM en [afkorting naam eiseres] en over de totstandkoming van de brieven van de ACM. [afkorting naam bedrijf] heeft daarom primair op basis van artikel 5.5 van de Woo verzocht om zowel de interne communicatie bij de ACM als de communicatie tussen [afkorting naam eiseres] en de ACM over de arbitrageprocedure aan haar te verstrekken. Op 20 februari 2025 heeft [afkorting naam bedrijf] [afkorting naam eiseres] gedagvaard bij de rechtbank Noord-Nederland, omdat de arbitrage op niets was uitgelopen. Het geschil ziet op de vraag of de ACM terecht heeft besloten om (bij het bestreden besluit aanvullende) documenten aan [afkorting naam bedrijf] te verstrekken of dat het geheimhoudings- en openbaarmakingssysteem van de Instellingswet daar aan in de weg stond.
Bevoegdheid (voorzieningen)rechter
-
[afkorting naam eiseres] heeft het standpunt ingenomen dat de rechtbank Noord-Nederland en diens voorzieningenrechter bevoegd zijn kennis te nemen van het beroep respectievelijk het verzoek en heeft daarom verzocht het beroep en het verzoek terug te sturen naar die bestuursrechter en die voorzieningenrechter. In de griffiersbrief van 17 juli 2025 heeft de rechtbank [afkorting naam eiseres] medegedeeld dat haar verzoek tot terugzending niet wordt ingewilligd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om de zaak alsnog terug te sturen of te verwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland. Daartoe wordt het volgende overwogen.
-
Het verzoek is gestoeld op de Woo. De in artikel 8:7, tweede lid, van de Awb neergelegde relatieve competentieregel brengt dan in beginsel met zich dat bij een zelfstandig bestuursorgaan als ACM de rechtbank binnen het rechtsgebied waar de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft (of is gevestigd) bevoegd is. In zaken waarin de besluitvorming van de ACM (mede) is gebaseerd op de Instellingswet is echter op grond van artikel 8:7, derde lid, van de Awb in verbinding met artikel 7 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak de economische bestuursrechter van de rechtbank Rotterdam bevoegd. Omdat tussen partijen in geschil is of artikel 7 en 12w van de Instellingswet in de weg staat aan het inwilligen van het informatieverzoek, doet zich de vraag voor welke bestuursrechter in eerste aanleg bevoegd is kennis te nemen van het beroep en dus ook van het verzoek.
[5] -
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (het College) heeft het volgende geoordeeld in een uitspraak van 17 juni 2016.
[6] De grondslag waarop de bevoegdheid van de ACM berust om te besluiten over de openbaarmaking van gevraagde informatie – de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) of de Instellingswet – is een kwestie van openbare orde, aangezien daarvan afhangt of voor de ACM als uitgangspunt geldt de verplichting tot openbaarmaking, dan wel een verplichting tot geheimhouding, die een openbaarmakingsbevoegdheid uitsluit, én omdat daarvan afhangt welke rechtbank in eerste aanleg en welk college in hoger beroep bevoegd is over het geschil te oordelen. Artikel 7 en de artikelen 12u, 12v en 12w van de Instellingswet vormen een uitputtende regeling die voorrang heeft op de Wob. Op informatie die niet onder het bereik van de genoemde bepalingen uit de Instellingswet valt, is de Wob wel van toepassing. Te denken valt daarbij aan informatie over de interne bedrijfsvoering van de ACM, maar ook aan informatie die ziet op bijvoorbeeld het proces van de totstandkoming van een besluit, zoals de wijze van corresponderen. Voor zover een besluit van de ACM is gebaseerd op het openbaarmakingregime van de Instellingswet is de economische bestuursrechter bevoegd, maar voor zover een besluit van de ACM is gebaseerd op de Wob is de algemene bestuursrechter bevoegd daarvan kennis te nemen. Wanneer gelet op de toepassing van zowel de Instellingswet als de Wob twee rechtbanken bevoegd zijn, is er aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:8 of 8:13 van de Awb. Als een partij zich met een eventuele uitspraak van een rechtbank niet kan verenigen, staat hoger beroep open bij het College voor zover het betreft de vraag welke informatie onder de werking van de Instellingswet valt. Voor het overige staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). -
In navolging van deze uitspraak van het College is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook de vraag of de Woo of de Instellingswet van toepassing is, een vraag van openbare orde is. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat uit artikel 1.1 van de Woo volgt dat alleen de Woo zelf beperkingen kan stellen aan het recht op toegang tot publieke informatie. Uit artikel 8.8 van de Woo in verbinding met de bijlage daarbij volgt dat de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Woo niet van toepassing zijn voor zover de artikelen 7, 12u, 12v en 12w van de Instellingswet gelden. Dit betekent – anders dan uit eerdere uitspraken van de rechtbank zou kunnen worden afgeleid
[7] – dat de Woo zelf de voorrang van de genoemde bepalingen uit de Instellingswet regelt.[8] Daarbij is verder van belang dat artikel 5.5 van de Woo – dat ziet op verstrekking van informatie die de verzoeker betreft – niet is genoemd in artikel 8.8 van de Woo. Omdat artikel 5.5 van de Woo een vangnetbepaling is en in het eerste lid van artikel 5.5 van de Woo de woorden ‘Onverminderd het elders bij wet bepaalde’ voorkomen, vormen de genoemde bepalingen van de Instellingswet een uitputtende regeling die voorrang heeft op artikel 5.5 van de Woo.[9] Daarom moet ook bij een verzoek als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van de Woo worden nagegaan of de Instellingswet niet in de weg staat aan verstrekking. -
Omdat het verzoek is gebaseerd op de Woo en de ACM ook in die zin heeft beslist, lijkt uit bovenstaande op het eerste gezicht te volgen dat niet (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Rotterdam bevoegd is, maar (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Noord-Nederland. Er ligt immers niet een (deel)beslissing voor met betrekking tot het openbaarmakingregime van de Instellingswet. Indien de voorzieningenrechter echter ambtshalve of op grond van het partijdebat tot het oordeel komt dat de Instellingswet in de weg staat aan verstrekking van (delen van) mailberichten en andere documenten door de ACM aan [afkorting naam bedrijf] dan zou voor dat gedeelte wel (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Rotterdam bevoegd zijn. Het komt er op neer dat de uitkomst in deze zaak bepaalt welke bestuursrechter bevoegd is. Juist omdat de vraag naar toepassing van de Instellingswet ook inzet van het partijdebat is en pas na kennisneming van de stukken is te beantwoorden, heeft de voorzieningenrechter de zaak op zitting behandeld.
-
Ook als de voorzieningenrechter hierna tot het oordeel komt dat de Instellingswet voor (een deel van) het verzoek niet aan verstrekking in de weg staat, zodat (de voorzieningenrechter van) de rechtbank Noord-Nederland (in zoverre) bevoegd zou zijn, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de behandeling op te splitsen of de zaken terug te sturen. Daartoe neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de rechtbank Rotterdam net als andere rechtbanken de bevoegde bestuursrechter is in Woo zaken indien is voldaan aan de relatieve competentieregels van artikel 8:7, eerste of tweede lid, van de Awb. In absolute zin is zij dus niet onbevoegd in dit soort zaken. Verder zijn de zaken aan haar doorgezonden door een andere rechtbank en acht de voorzieningenrechter het in beginsel onwenselijk om doorgezonden zaken weer terug te zenden, dit ook om vertraging in afdoening te voorkomen. Dit geldt temeer indien een voorlopige voorziening is ingepland en inmiddels op zitting is behandeld, zoals in dit geval. Daar komt bij dat partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij de zaken inhoudelijk behandeld willen zien. Verder voorziet artikel 8:117 van de Awb in de mogelijkheid dat de hogerberoepsrechter de door een relatief onbevoegde rechtbank gedane uitspraak aanmerkt als bevoegdelijk gedaan.
Omvang geschil, spoedeisendheid en kortsluiting
-
De voorzieningenrechter stelt vast dat [afkorting naam eiseres] weliswaar op 11 september 2024 een zienswijze heeft ingediend naar aanleiding van het voornemen van de ACM om het verzoek van [afkorting naam bedrijf] tot verstrekking van documenten op grond van artikel 5.5 van de Woo ten dele in te willigen, maar dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. [afkorting naam eiseres] heeft hierover naar voren gebracht dat het geen zin meer had om bezwaar te maken en een voorlopige voorziening hangende bezwaar aanhangig te maken, omdat de ACM – in strijd met artikel 4.4, vijfde lid, van de Woo – direct na het primaire besluit de stukken aan [afkorting naam bedrijf] heeft verstrekt. De voorzieningenrechter overweegt dat het getrapte stelsel van rechtsbescherming in de Awb
[10] met zich brengt dat, voor zover met het primaire besluit is besloten om een aantal genummerde documenten ten dele aan [afkorting naam bedrijf] te verstrekken, dit in deze procedure niet meer aan de orde kan worden gesteld. Dit betekent dat het beroep van [afkorting naam eiseres] en een eventuele voorziening slechts kunnen zien op het bestreden besluit voor zover daarmee [afkorting naam eiseres] in een slechtere positie is gekomen dan met het primaire besluit. Dit brengt mee dat [afkorting naam eiseres] in deze procedure slechts aan de orde kan stellen dat de ACM niet had mogen besluiten om aanvullende passages (dat zijn de groengemaakte passages in de bijlagen die de ACM heeft verstrekt na de zitting met de brief van 9 september 2025) uit een aantal van de documenten te verstrekken. Uit de randnummers 19 en 21 van het verzoekschrift begrijpt de voorzieningenrechter dat [afkorting naam eiseres] haar verzoek om een voorlopige voorziening ook zo heeft ingestoken. -
Wellicht ten overvloede voegt de voorzieningenrechter hier aan toe dat voor zover de ACM met het bestreden besluit haar besluit tot weigering sommige passages uit stukken aan [afkorting naam bedrijf] te verstrekken heeft gehandhaafd of zelfs heeft besloten om minder stukken (of delen daarvan) te verstrekken, dit eveneens buiten de omvang van het geschil valt. [afkorting naam bedrijf] heeft immers berust in het bestreden besluit en treedt in deze procedure slechts op als derde partij met een belang dat tegengesteld is aan dat van [afkorting naam eiseres] .
[11] Dat laat onverlet dat het [afkorting naam bedrijf] vrij staat om in deze procedure aanvullende argumenten aan te voeren waarom zij meent dat de ACM terecht heeft besloten aanvullende gedeelten van stukken aan [afkorting naam bedrijf] te verstrekken. -
Indien de aanvullende verstrekking op grond van het bestreden besluit eenmaal heeft plaatsgevonden is die onomkeerbaar. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aannemen bij het verzoek om voorlopige voorziening. Gelet hierop
[12] komt de voorzieningenrechter ook toe aan de vraag of kortsluiting mogelijk is, dat wil zeggen dat zij zelf in de hoofdzaak voorziet.[13] De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.[14] Deze mogelijkheid heeft de voorzieningenrechter ter zitting ook met partijen besproken, die daarmee hebben ingestemd, dit ook in verband met de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. -
De voorzieningenrechter zal hierna het beroep beoordelen mede aan de hand van de door partijen ingenomen standpunten.
Standpunt van [afkorting naam eiseres]
26.1. betoogt in de eerste plaats dat aanvullende informatieverstrekking aan [afkorting naam bedrijf] achterwege dient te blijven omdat de desbetreffende documenten door [afkorting naam eiseres] aan de ACM zijn verstrekt in het kader van de toezichttaken van de ACM, zodat artikel 7 van de Instellingswet in de weg staat aan verstrekking. [afkorting naam eiseres] heeft daarover het volgende aangevoerd.
26.2. Uit artikel 82 van de Gaswet volgt dat de ACM de gereguleerde tarieven die [afkorting naam eiseres] in rekening mag brengen vaststelt, evenals de methode van regulering. Dit is een kernonderdeel van de toezichthoudende en regulerende taak van de ACM. [afkorting naam eiseres] wijst in dit verband ook op artikel 17 van Verordening (EU) 2024/1789. Als [afkorting naam eiseres] als ondertoezichtgestelde contact heeft met de ACM over toekomstige tarieven, waaronder mede begrepen omstandigheden die een (significante) invloed zouden kunnen hebben, dan gaat het om voorbereidingen op toekomstige besluiten. Die afstemming met [afkorting naam eiseres] heeft de ACM nodig om tot een goed besluit te kunnen komen. Dit betreft geen vrijblijvende gedachtewisseling, maar informatie-uitwisseling die direct invloed heeft op toekomstige reguleringsbesluiten. Dat maakt dat dergelijk overleg tussen [afkorting naam eiseres] en ACM een onderdeel is van het proces waarbij de ACM haar wettelijke taak uitvoert.
26.3. De informatie-uitwisseling in het kader van de arbitrage onderscheidt zich volgens [afkorting naam eiseres] niet van andere onderwerpen die in reguliere overleggen tussen [afkorting naam eiseres] en de ACM aan de orde komen. In beginsel wordt over al deze onderwerpen op vertrouwelijke basis gesproken, zoals de ACM in het bestreden besluit ook benoemt. Vanzelfsprekend geldt dat ook voor interne ACM-documenten waarin de van [afkorting naam eiseres] op vertrouwelijke basis verkregen informatie wordt verwerkt. Dat de uitwisseling tussen [afkorting naam eiseres] en de ACM hoort binnen de wettelijke taken van de ACM volgt ook uit een uitspraak van de rechtbank van 10 januari 2024.
-
[afkorting naam eiseres] betoogt verder dat als het verzoek van [afkorting naam bedrijf] wel onder de Woo behandeld moet worden, het een openbaarmakingsverzoek is in de zin van artikel 4.1 van de Woo en geen verzoek in de zin van artikel 5.5 van de Woo. [afkorting naam eiseres] heeft hierover aangevoerd dat de documenten geen betrekking hebben op [afkorting naam bedrijf] omdat de documenten zien op communicatie tussen de ACM en [afkorting naam eiseres] in het kader van een bestaande toezichtsrelatie. Ook volgt uit de parlementaire geschiedenis dat artikel 5.5 van de Woo niet is bedoeld voor toegang tot informatie waarbij de verzoeker een zeker belang heeft.
[16] [afkorting naam bedrijf] wil met het oog op het arbitragetraject en andere procedures de informatie ontvangen. Daarom is artikel 5.5 Woo volgens [afkorting naam eiseres] niet van toepassing. -
[afkorting naam eiseres] betoogt tot slot dat de gedeeltelijke verstrekking van de documenten aan [afkorting naam bedrijf] voor een onevenredig nadeel voor [afkorting naam eiseres] zorgt, omdat vertrouwelijke communicatie bij [afkorting naam bedrijf] terecht komt. Daardoor wordt de bedrijfsvoering van [afkorting naam eiseres] en wijze van communiceren met de ACM als toezichthouder volgens [afkorting naam eiseres] verstoord.
Standpunt van de ACM
-
De ACM stelt zich op het standpunt dat de correspondentie tussen [afkorting naam eiseres] en de ACM waarop het Woo-verzoek ziet geen verband houdt met een aan haar opgedragen wettelijke taak. De arbitrageprocedure is een civielrechtelijke aangelegenheid. De informatie waar [afkorting naam bedrijf] om verzoekt ziet op het contact tussen [afkorting naam eiseres] en de ACM in het kader van die arbitrageprocedure. De ACM heeft in de brieven van 8 en 22 december 2023 enkele vragen beantwoord vanuit een informatief oogpunt. De ACM had – zonder verzoek van [afkorting naam eiseres] – geen informatie verstrekt die [afkorting naam eiseres] kon gebruiken in deze civiele procedure. Dat de uitkomst van de arbitrage mogelijk tot gevolgen voor de tarieven op de gas(transport)markt leidt, betekent niet dat de ACM met de beantwoording van het verzoek van [afkorting naam eiseres] uitvoering heeft gegeven aan een van de aan haar opgedragen wettelijke taken.
-
Dat de vragen van [afkorting naam eiseres] betrekking hadden op de opheffingsovereenkomst waarbij de NMa bij de totstandkoming betrokken is geweest, maakt dat volgens de ACM niet anders. In 2011 werd naar aanleiding van het ‘Derde Energiepakket’ een nieuw wettelijk kader geïntroduceerd voor het creëren van een gelijk speelveld voor alle aardgasbedrijven in de Europese Unie. Als gevolg hiervan heeft de NMa geconstateerd dat drie contracten van [afkorting naam eiseres] niet in lijn waren met de EU wet- en regelgeving. Het contract tussen [afkorting naam bedrijf] en [afkorting naam eiseres] was daar één van. Na onderhandelingen tussen [afkorting naam bedrijf] en [afkorting naam eiseres] is de opheffingsovereenkomst tot stand gekomen. Het toezichtsdossier over de overeenkomst is na totstandkoming en uitvoering van de opheffingsovereenkomst gesloten. Zolang de afspraken tussen [afkorting naam eiseres] en [afkorting naam bedrijf] in lijn zijn met de geldende wet- en regelgeving, de netcodes energie en de standaardcontracten van [afkorting naam eiseres] is er volgens de ACM geen rol voor haar weggelegd als toezichthouder. De door [afkorting naam eiseres] aangehaalde uitspraak van de rechtbank uit 2024 doet hier evenmin aan af. In die zaak werd specifiek gevraagd naar documenten uit een zaakdossier. De communicatie over de arbitrage met [afkorting naam eiseres] is geen onderdeel van een zaakdossier.
-
De ACM stelt zich verder op het standpunt dat [afkorting naam bedrijf] met een beroep op grond van artikel 5.5 van de Woo om de op haar betrekking hebbende informatie kon verzoeken. De informatie ziet immers op de communicatie tussen [afkorting naam eiseres] en de ACM over de arbitrageprocedure waarbij [afkorting naam bedrijf] ook partij is. Het betreft daarom een verzoek tot verstrekking van op [afkorting naam bedrijf] betrekking hebbende informatie. De ACM merkt verder op dat [afkorting naam bedrijf] ervoor kan kiezen om een verzoek te baseren op artikel 5.5 van de Woo ook al zou een verzoek op grond van artikel 4.1 van de Woo ook in aanmerking komen voor openbaarmaking. De informatie die de ACM gedeeltelijk individueel verstrekt, wordt niet openbaar gemaakt voor eenieder maar wordt alleen verstrekt aan [afkorting naam bedrijf] .
-
Tot slot stelt de ACM zich op het standpunt dat niet is gebleken dat [afkorting naam eiseres] door het verstrekken van de stukken aan [afkorting naam bedrijf] nadeel zal lijden.
Standpunt van [afkorting naam bedrijf]
- [afkorting naam bedrijf] heeft ter zitting in essentie de standpunten van de ACM onderschreven. Zij wijst er daarbij op dat de transparantie gebaat is bij het door de ACM vrijgeven van zoveel mogelijk documenten over het onderwerp, nu [afkorting naam eiseres] heeft geprobeerd de ACM in een procedure te betrekken die zuiver ziet op [afkorting naam bedrijf] en [afkorting naam eiseres] . Verder heeft [afkorting naam bedrijf] erop gewezen dat haar vordering bij de burgerlijke rechter is gestoeld op de artikelen 6:248 en 6:258 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en dat het aan de burgerlijke rechter en niet aan de ACM is om te beoordelen of de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de transportovereenkomst wegens onvoorziene omstandigheden niet in stand kan blijven.
Inhoudelijke beoordeling door de voorzieningenrechter
-
Bij de inhoudelijke beoordeling brengt de voorzieningenrechter in herinnering dat in beroep niet de vraag voorligt of de ACM delen van stukken heeft kunnen verstrekken aan [afkorting naam bedrijf] , maar slechts de vraag of de ACM heeft kunnen besluiten om naar aanleiding van het bezwaar van [afkorting naam bedrijf] aanvullende passages te verstrekken aan [afkorting naam bedrijf] . Omdat de onherroepelijkheid van het primaire besluit slechts ziet op de rechtsgevolgen ervan – dat wil zeggen de beslissing passages uit documenten te verstrekken – en niet op de daaraan ten grondslag liggende oordelen van feitelijke en juridische aard,
[17] staat het [afkorting naam eiseres] vrij om in beroep alsnog het standpunt in te nemen dat het geheimhoudings- en openbaarmakingssysteem van de Instellingswet in de weg staat aan de verstrekking van die documenten of delen daarvan. Bij een geslaagd beroep op de Instellingswet zou [afkorting naam eiseres] immers kunnen bereiken dat het bestreden besluit, waarbij is besloten aanvullende passages uit die stukken in leesbare vorm te verstrekken, geen stand houdt. -
Indien de ACM informatie heeft verkregen in het kader van haar wettelijke toezichtstaken is artikel 7 van de Instellingswet van toepassing. Die bepaling ziet niet op zelf door de ACM vervaardigde documenten in het kader van de uitvoering van haar wettelijke taak. Daarop ziet artikel 12w, vijfde lid, van de Instellingswet. Dit geldt – gelet op artikel 7, tweede lid, van de Instellingswet – ook voor zover dergelijke documenten verkregen gegevens in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet bevatten.
[18] In dat geval kan de ACM openbaarmaking weigeren als dit in strijd is met het doel van het aan de ACM opgedragen toezicht.[19] De ACM heeft in een eerdere zaak aangegeven zij de gedragslijn hanteert dat, voor zover vervaardigde documenten zich bevinden in toezichts-, handhavings- en reguleringsdossiers, deze in de regel niet openbaar gemaakt zullen worden. Openbaarmaking van deze documenten zal enkel plaatsvinden indien de ACM dit nuttig en nodig acht uit een oogpunt van voorlichting en transparantie. Daarbij heeft zij subsidiair het standpunt ingenomen dat, indien een vervaardigd document dat onder artikel 12w van de Instellingswet valt ook verkregen gegevens in de zin van artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet bevat, dit document in de regel niet openbaar gemaakt zal worden.[20] -
Omdat artikel 5.5 van de Woo ziet op verstrekking en niet op openbaarmaking, kan zich de vraag voordoen of artikel 12w van de Instellingswet voorrang heeft boven artikel 5.5 van de Woo. De voorzieningenrechter is van oordeel dat wat hiervoor onder 35 is overwogen ook onverkort geldt voor verstrekking in de zin van artikel 5.5 van de Woo. Een andere opvatting zou met zich brengen dat wanneer de ACM in door haar vervaardigde documenten gegevens opneemt als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet, die gegevens alsnog onder reikwijdte van artikel 5.5 van de Woo zouden komen, waardoor het geheimhoudings- en openbaarmakingssysteem van de Instellingswet eenvoudig terzijde gesteld zou kunnen worden.
-
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de ACM met het bestreden besluit niet heeft besloten aanvullende passages uit haar brieven van 8 en 22 december 2023 te verstrekken omdat die brieven volgens de inventarislijst bij het bestreden besluit reeds in bezit zijn van [afkorting naam bedrijf] . Dit zal samenhangen met de omstandigheid dat [afkorting naam eiseres] die brieven zelf heeft ingebracht in de arbitrageprocedure. Het is de voorzieningenrechter niet bekend of [afkorting naam eiseres] die brieven integraal heeft ingebracht. Bij de bij de nadere brief van de ACM van 9 september 2025 gevoegde bijlagen heeft de ACM wel beide brieven opgenomen bij de te verstrekken documenten en daarbij in beide brieven een groot aantal passages groen gemaakt. Dit betekent dat de ACM, anders dan in de inventarislijst bij het bestreden besluit is vermeld, heeft besloten om aanvullende passages uit die brieven te verstrekken. Dit betekent dat die brieven toch binnen de omvang van het geschil vallen en tevens dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat daaruit niet duidelijk blijkt welke nadere stukken of passages de ACM naar aanleiding van de heroverweging heeft besloten alsnog te verstrekken. Gelet hierop kan het bestreden besluit geen stand houden.
-
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de ACM bij haar besluitvorming op onjuiste wijze invulling heeft geven aan artikel 2 van de Instellingswet in verbinding met de artikelen 7 en 12w van die wet. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van de ACM zo dat wanneer een partij met de ACM correspondeert naar aanleiding van een civiel geschil waarin de ACM zelf geen partij is, die correspondentie dan niet is te herleiden tot haar wettelijke toezichtstaken, tenzij die correspondentie plaatsheeft in een nog lopend toezichtsdossier. Deze opvatting vindt de voorzieningenrechter te kort door de bocht. De voorzieningenrechter legt hieronder uit waarom.
-
De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van de ACM dat een scherp onderscheid gemaakt moet worden tussen het publiekrechtelijke toezicht van de ACM en het privaatrechtelijke domein en dat de ACM dus niet dient te treden in de bevoegdheden van de burgerlijke rechter.
[21] Dit laat echter onverlet dat wanneer de ACM een wettelijke toezichthoudende taak heeft op tarieven en daarmee kan bepalen dat marktpartijen ter naleving van publiekrechtelijke normen nieuwe contracten dienen af te sluiten, dit een wettelijke taak behelst in de zin van artikel 2 van de Instellingswet en dat gegevens die aan haar in dit verband worden verstrekt vallen onder het bereik van artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet. Het toezicht in het kader van de Gaswet en de normering van artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009 heeft meegebracht dat de NMa – een van de rechtsvoorgangers van de ACM – eerder heeft geoordeeld dat het in 2011 geldende erfeniscontract tussen [afkorting naam eiseres] en [afkorting naam bedrijf] in strijd was met het non-discriminatiebeginsel. Het erfeniscontract werd vervolgens opgeheven en met de opheffingsovereenkomst is aan het verzoek van de NMa voldaan. -
Uit de stukken leidt de voorzieningenrechter af dat [afkorting naam eiseres] aan de ACM heeft verzocht om een standpunt in te nemen over de wens van [afkorting naam bedrijf] om een transportovereenkomst open te breken, door capaciteit te annuleren, met als gevolg dat in feite de opheffingsovereenkomst wordt opengebroken en een situatie ontstaat als onder het eerdere erfeniscontract. Weliswaar was er op dat moment geen onderzoek gaande door de ACM, maar zij was niet teruggekomen van het eerdere standpunt van de NMa en was de bevoegde autoriteit om artikel 13 van Verordening (EG) nr. 715/2009 te handhaven. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat de door [afkorting naam eiseres] in haar verzoekschrift genoemde Verordening (EU) 2024/1789 nog niet van toepassing was ten tijde van het verzoek van [afkorting naam eiseres] om informatie en de beantwoording daarvan door de ACM. Op basis van de handhavingsbevoegdheid van de ACM, kan de vraagstelling van [afkorting naam eiseres] mede worden beschouwd als het geven van spontane inlichtingen met het oog op door de ACM te houden toezicht.
-
Dat de ACM na de eerdere besluitvorming door de NMa het dossier als gesloten heeft beschouwd doet hier niet aan af. Er was nog steeds een toezichtsrelatie tussen ACM en [afkorting naam eiseres] . Dit blijkt ook uit randnummer 17 van het bestreden besluit, waarin de ACM overweegt dat de ACM met [afkorting naam eiseres] heeft gesproken over het (civiele) arbitragetraject in enkele reguliere overleggen, dat de ACM deze gesprekken voert met [afkorting naam eiseres] in het kader van haar toezicht op de gasmarkt, dat in deze reguliere overleggen ook andere onderwerpen zijn besproken die geen betrekking hebben op [afkorting naam bedrijf] en dat deze informatie in het kader van de toezichtsrelatie door [afkorting naam eiseres] op vertrouwelijke basis met de ACM is gedeeld. De interne terugkoppeling van deze gesprekken door de ACM per e-mail dient volgens de ACM door haar geheim gehouden te worden op grond van artikel 12w van de Instellingswet, omdat openbaarmaking daarvan in strijd is met het doel van haar toezicht. Daarnaast heeft de ACM overwogen dat deze informatie niet gaat over [afkorting naam bedrijf] en buiten de reikwijdte van artikel 5.5 Woo valt.
-
Evenmin doet af aan wat onder 39 en 40 is overwogen dat (inmiddels) de burgerlijke rechter zich zal moeten buigen over de vraag of de transportovereenkomst wegens onvoorziene omstandigheden niet in stand kan blijven. De vragen van [afkorting naam eiseres] zijn namelijk mede gericht op de vraag wat de gevolgen zullen zijn indien de transportovereenkomst in een arbitrageprocedure wordt opengebroken. Daar voegt de voorzieningenrechter aan toe dat een redelijke uitleg van artikel 2 van de Instellingswet in verbinding met de artikelen 7 en 12w van die wet met zich brengt dat wanneer een marktpartij, op wie de ACM toezicht houdt, vragen stelt over het door de ACM te houden toezicht en in dit verband inlichtingen verstrekt en daarbij ook een vertrouwelijk oogmerk heeft zoals in dit geval, deze inlichtingen in beginsel moeten worden aangemerkt als vallend onder artikel 7, eerste lid, van de Instellingswet. Dit is mogelijk anders wanneer voorshands duidelijk is dat de ACM geen toezichthoudende taak heeft. Gelet op het wettelijke kader doet zich die situatie niet voor.
-
Dit betekent dat de ACM per te verstrekken document of gedeelte daarvan zal moeten nagaan of artikel 7, eerste lid, of artikel 12w van de Instellingswet zich verzet tegen de door [afkorting naam bedrijf] in bezwaar verzochte aanvullende verstrekking. Omdat de ACM dit heeft nagelaten kan het bestreden besluit ook om die reden niet in stand blijven. Met het oog op de opnieuw door de ACM te verrichten heroverweging overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
-
Omdat alleen [afkorting naam bedrijf] bezwaar heeft gemaakt, is de omvang van de te verrichten heroverweging beperkt. De nieuw te nemen beslissing op bezwaar ziet immers alleen op de groen gemaakte delen van stukken.
-
Bij delen van stukken die niet vallen onder het geheimhoudings- en openbaarmakingssysteem van de Instellingswet, zoals een e-mailbericht over de vakantiebesteding van de gespreksdeelnemers (document 4), doet zich de vraag voor of verstrekking daarvan valt onder artikel 4.1 of artikel 5.5 van de Woo. Anders dan [afkorting naam eiseres] betoogt, is de ACM niet gehouden een verzoek op basis van de Woo eerst te beoordelen aan de hand van artikel 4.1 van de Woo. Het staat de verzoeker vrij om slechts te vragen om informatie die op hemzelf ziet in plaats van te verzoeken om openbaarmaking van die informatie. In die zin is de aanvraag bepalend voor de te verrichten beoordeling.
[22] Dit laat echter onverlet dat, gelet op wat [afkorting naam eiseres] heeft aangevoerd, beoordeeld zal moeten worden of artikel 5.5 van de Woo wel toepassing kan vinden. Het zojuist genoemde voorbeeld over vakantiebesteding heeft geen betrekking op [afkorting naam bedrijf] , zodat alleen al om die reden artikel 5.5 van de Woo daarop niet van toepassing is. -
Daarnaast heeft [afkorting naam eiseres] er terecht op gewezen dat de wetgever met artikel 5.5 van de Woo voor ogen heeft gestaan dat deze verstrekking niet is bedoeld voor toegang tot informatie waarbij de verzoeker een zeker belang heeft, terwijl de opvraag door [afkorting naam bedrijf] zuiver is gedaan met het oog op een arbitrage- of andere civiele procedure. De voorzieningenrechter brengt in de eerste plaats in herinnering dat artikel 5.5 van de Woo een vangnetbepaling is en in het eerste lid van artikel 5.5 van de Woo de woorden ‘Onverminderd het elders bij wet bepaalde’ voorkomen. In de tweede plaats wijst zij erop dat in de wetsgeschiedenis in dit verband is overwogen dat artikel 5.5 van de Woo niet is bedoeld voor toegang tot informatie waarbij de verzoeker een zeker belang heeft, omdat daarvoor andere bepalingen zijn, zoals artikel 7:4 van de Awb, dat recht op inzage biedt in de op een zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan een hoorzitting.
[23] Door het verbindingswoordje ‘zoals’ is de verwijzing naar artikel 7:4 van de Awb een voorbeeld en niet een limitatieve grond tot weigering van stukken die op de aanvrager zien. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat ook andere wettelijke regels over de verstrekking van stukken in procedures in de weg kunnen staan aan de toepassing van artikel 5.5 van de Woo. In een arbitrage- of andere civiele procedure is het evenzeer mogelijk – maar minder eenvoudig – om stukken te verkrijgen die van belang zijn voor de te voeren procedure.[24] Gelet hierop is de voorzieningenrechter met [afkorting naam eiseres] van oordeel dat artikel 5.5 van de Woo zich verzet tegen verstrekking van de verzochte gegevens aan [afkorting naam bedrijf] . Deze beperking geldt overigens niet voor openbaarmaking op grond van artikel 4.1 van de Woo, zodat die openbaarmakingsgrond in dit geval in zicht komt.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wordt vernietigd. De ACM zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van [afkorting naam bedrijf] met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Omdat uitspraak wordt gedaan op het beroep, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
-
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, moet de ACM het griffierecht aan [afkorting naam eiseres] vergoeden. Dit geldt voor zowel de voorlopige voorzieningenprocedure, als de beroepsprocedure (dus tweemaal € 385).
[25] Ook krijgt [afkorting naam eiseres] een vergoeding van haar proceskosten. De ACM moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift en een verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Deze proceshandelingen hebben ieder een waarde van € 907. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft, is op deze waarde de factor 1 toegepast. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.721.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de ACM binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van [afkorting naam bedrijf] beslist met inachtneming van deze uitspraak;
-
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
-
bepaalt dat de ACM het griffierecht van € 770 aan [afkorting naam eiseres] moet vergoeden;
-
veroordeelt de ACM tot betaling van € 2.721 aan proceskosten aan [afkorting naam eiseres] .
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. Stijnen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift indienen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven voor zover de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Instellingswet van toepassing is. Voor zover de Woo van toepassing is, staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Verordening (EG) nr. 715/2009
Artikel 13 Tarieven voor de toegang tot netten
- De door de transmissiesysteembeheerders toegepaste tarieven, of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden die zijn goedgekeurd door de regulerende instanties overeenkomstig artikel 41, lid 6, van Richtlijn 2009/73/EG, alsmede de tarieven die worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 32, lid 1, van die richtlijn, zijn transparant, houden rekening met de noodzaak van systeemintegriteit en verbetering ervan en zijn een afspiegeling van de werkelijke kosten, voor zover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, waarbij tevens wordt gelet op de nodige winst op de investeringen en in voorkomende gevallen met inachtneming van de benchmarking van tarieven door de regulerende instanties. De tarieven of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden zijn niet-discriminerend.
De lidstaten kunnen besluiten dat de tarieven ook kunnen worden vastgesteld aan de hand van marktgerichte regelingen, zoals veilingen, mits dergelijke regelingen en de eruit voortvloeiende inkomsten door de regulerende instantie worden goedgekeurd. De tarieven, of de methoden voor de berekening daarvan, zijn bevorderlijk voor de efficiënte handel in gas en voor de concurrentie en zijn tegelijk gericht op het vermijden van kruissubsidiëring tussen de netgebruikers en op het bieden van stimulansen voor investeringen en het handhaven of creëren van interoperabele transmissienetten. Tarieven voor netgebruikers worden op niet-discriminerende wijze en voor elk entry- en exitpunt van het transmissiesysteem apart vastgesteld. Kostenverdelingsmechanismen en methoden voor tariefbepaling voor entry- en exitpunten worden goedgekeurd door de nationale regulerende instanties. De lidstaten zorgen ervoor dat na een overgangsperiode, d.w.z. uiterlijk op 3 september 2011 nettarieven niet berekend worden op basis van contractuele paden.
- De tarieven voor de toegang tot netten werken niet beperkend op de marktliquiditeit of verstorend voor de grensoverschrijdende handel van de verschillende transmissiesystemen. Indien verschillen in de tariefstructuren of balanceringsmechanismen de handel tussen transmissiesystemen zouden belemmeren, streven transmissiesysteembeheerders onverminderd artikel 41, lid 6, van Richtlijn 2009/73/EG, in nauwe samenwerking met de betrokken nationale instanties, actief naar de convergentie van tariefstructuren en tariefbeginselen, ook met betrekking tot balancering.
Verordening (EU) 2024/1789
Artikel 17 Tarieven voor de toegang tot netten
- De door de transmissiesysteembeheerders toegepaste tarieven, of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden die zijn goedgekeurd door de regulerende instanties op grond van artikel 78, lid 7, van Richtlijn (EU) 2024/1788, alsmede de tarieven die worden gepubliceerd op grond van artikel 31, lid 1, van die richtlijn, zijn transparant, houden rekening met de noodzaak van systeemintegriteit en verbetering ervan en zijn een afspiegeling van de werkelijke kosten, voor zover deze overeenkomen met die van een efficiënte, structureel vergelijkbare netbeheerder en transparant zijn, waarbij tevens wordt gelet op de nodige winst op de investeringen. De tarieven of de voor de berekening daarvan gebruikte methoden zijn niet-discriminerend.
De tarieven kunnen ook worden vastgesteld aan de hand van marktgerichte regelingen, zoals veilingen, mits dergelijke regelingen en de eruit voortvloeiende inkomsten door de regulerende instantie worden goedgekeurd. De tarieven, of de methoden voor de berekening daarvan, zijn bevorderlijk voor de efficiënte handel in aardgas en voor de concurrentie en zijn tegelijk gericht op het vermijden van kruissubsidiëring tussen de netgebruikers en op het bieden van stimulansen voor investeringen en het handhaven of creëren van interoperabele transmissienetten. Tarieven voor netgebruikers worden op niet-discriminerende wijze en voor elk entry- en exitpunt van het transmissiesysteem apart vastgesteld. Kostenverdelingsmechanismen en methoden voor tariefbepaling voor entry- en exitpunten worden goedgekeurd door de regulerende instanties. De regulerende instanties zorgen ervoor dat nettarieven niet berekend worden op basis van contractuele paden.
-
De tarieven voor de toegang tot netten werken niet beperkend op de marktliquiditeit of verstorend voor de grensoverschrijdende handel van de verschillende transmissiesystemen. Indien, niettegenstaande artikel 78, lid 7, van Richtlijn (EU) 2024/1788, verschillen in de tariefstructuren de handel tussen transmissiesystemen zouden belemmeren, streven transmissiesysteembeheerders, in nauwe samenwerking met de betrokken nationale instanties, actief naar de convergentie van tariefstructuren en tariefbeginselen.
-
Tot en met 31 december 2025 kan de regulerende instantie een korting van maximaal 100% toepassen op capaciteitsgebaseerde transmissie- en distributietarieven op entrypunten van en exitpunten naar ondergrondse aardgasopslaginstallaties en op entrypunten vanuit lng-installaties, tenzij en voor zover een dergelijke opslaginstallatie die met meer dan één transmissie- of distributienet is verbonden, wordt gebruikt om met een interconnectiepunt te concurreren.
Vanaf 1 januari 2026 kan de regulerende instantie een korting van maximaal 100 % toepassen op capaciteitsgebaseerde transmissie- en distributietarieven op entrypunten van en exitpunten naar ondergrondse aardgasopslaginstallaties en op entrypunten vanuit lng-installaties om de leveringszekerheid te vergroten. De regulerende instantie onderzoekt die tariefkorting en de bijdrage ervan aan de leveringszekerheid gedurende elke reguleringsperiode opnieuw, in het kader van de periodieke raadpleging die overeenkomstig de krachtens artikel 71, lid 2, eerste alinea, punt d), goedgekeurde netcode wordt uitgevoerd.
-
De regulerende instanties kunnen aangrenzende entry-exitsystemen samenvoegen om volledige of gedeeltelijke regionale integratie mogelijk te maken waarbij de tarieven op de interconnectiepunten tussen de entry-exitsystemen in kwestie kunnen worden afgeschaft. Na de openbare raadplegingen door de regulerende instanties of transmissiesysteembeheerders kunnen de regulerende instanties hun goedkeuring hechten aan een gemeenschappelijk tarief en een doeltreffend compensatiemechanisme tussen transmissiesysteembeheerders voor de herverdeling van de kosten als gevolg van de afschaffing van interconnectiepunten.
-
Lidstaten met meer dan één stelsel van onderling verbonden entry-exitsystemen of meer dan één netbeheerder binnen één entry-exitsysteem kunnen een uniform nettarief toepassen met als doel een gelijk speelveld voor netgebruikers in het leven te roepen, op voorwaarde dat er een netplan is goedgekeurd en een compensatiemechanisme tussen de netbeheerders wordt toegepast.
Artikel 88 Intrekking Verordening (EG) nr. 715/2009 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen overeenkomstig de concordantietabel in bijlage III bij deze verordening.
Artikel 89 Inwerkingtreding
- Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 5 februari 2025. (…)
Burgerlijk Wetboek Boek 6
Artikel 248
-
Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
-
Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Artikel 258
-
De rechter kan op vordering van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
-
Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
-
Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Artikel 194
-
Een partij bij een rechtsbetrekking heeft tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht op inzage, afschrift of uittreksel van die gegevens als zij daarbij voldoende belang heeft. De partij die om inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens verzoekt, draagt de kosten die voor de verstrekking daarvan moeten worden gemaakt.
-
Degene die over de gegevens beschikt, is verplicht daarvan desverzocht inzage, afschrift of uittreksel te verstrekken, tenzij:
a. hem een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165, tweede lid, toekomt of
b. gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
(…)
Artikel 195
- Op verzoek van de partij die daar ingevolge artikel 194, eerste lid, eerste volzin, recht op heeft, kan de rechter de wederpartij bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt. Artikel 194, eerste lid, tweede volzin, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
(…)
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:13 Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.
Artikel 6:15
- Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
(…)
Artikel 7:4 (…)
- Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
(…)
Artikel 8:7
-
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een bestuursorgaan van een provincie, een gemeente of een waterschap dan wel tegen een besluit van een gemeenschappelijk orgaan, een bestuur van een bedrijfsvoeringsorganisatie of een bestuursorgaan van een openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
-
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een ander bestuursorgaan, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft. Indien de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
-
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in hoofdstuk 3 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, is in afwijking van het eerste en tweede lid slechts de door dat hoofdstuk aangewezen rechtbank bevoegd. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 4:126 dat betrekking heeft op schade die is veroorzaakt door een besluit als bedoeld in de eerste zin of door een handeling ter uitvoering van een zodanig besluit, is in afwijking van het eerste en tweede lid eveneens slechts die rechtbank bevoegd.
(…)
Artikel 8:8
-
Indien tegen hetzelfde besluit bij meer dan één bevoegde rechtbank beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank waarbij als eerste beroep is ingesteld. Indien gelijktijdig bij meer dan één bevoegde rechtbank als eerste beroep is ingesteld, worden de zaken verder behandeld door de bevoegde rechtbank die als eerste wordt genoemd in artikel 1 van de Wet op de rechterlijke indeling.
-
De andere rechtbank verwijst, onderscheidenlijk de andere rechtbanken verwijzen de daar aanhangig gemaakte zaak of zaken naar de rechtbank die de zaken verder behandelt. De op de zaak of zaken betrekking hebbende stukken worden toegezonden aan de rechtbank die de zaken verder behandelt.
(…)
Artikel 8:13
-
De rechtbank kan een bij haar aanhangig gemaakte zaak ter verdere behandeling verwijzen naar de rechtbank waar een andere zaak aanhangig is gemaakt, indien naar haar oordeel behandeling van die zaken door één rechtbank gewenst is.
-
Een verzoek tot verwijzing kan worden gedaan tot de aanvang van het onderzoek ter zitting.
-
Indien de rechtbank waarnaar een zaak is verwezen, instemt met de verwijzing, worden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan haar ter beschikking gesteld.
(…)
Artikel 8:26
- De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
(…)
Artikel 8:29
- Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
(…)
-
Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen. Indien de toestemming wordt geweigerd, wordt de zaak verwezen naar een andere kamer.
-
Inzake een beroep tegen een besluit op grond van de Wet open overheid neemt, in zo verre in afwijking van het eerste en derde lid, uitsluitend de bestuursrechter kennis van de stukken waarvan op grond van de Wet open overheid om openbaarmaking of verstrekking is verzocht. De toestemming, bedoeld in het vijfde lid, is van rechtswege verleend.
Artikel 8:81
- Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
(…)
Artikel 8:86
- Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
(…)
Artikel 8:117 Indien de uitspraak is gedaan door een andere rechtbank dan de bevoegde, kan de hogerberoepsrechter de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.
Bijlage 2. Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (artikelen 8:5, 8:6, 8:7, 8:105 en 8:106)
Hoofdstuk 3. Beroep in eerste aanleg bij een andere rechtbank (artikel 8:7, derde lid)
Artikel 7. Beroep bij de rechtbank Rotterdam Tegen een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. (…) Instellingswet Autoriteit Consument en Markt (…)
Wet open overheid
Artikel 1.1. Recht op toegang Eenieder heeft recht op toegang tot publieke informatie zonder daartoe een belang te hoeven stellen, behoudens bij deze wet gestelde beperkingen.
Artikel 4.1. Verzoek
- Eenieder kan een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf. In het laatste geval beslist het verantwoordelijke bestuursorgaan op het verzoek.
(…)
Artikel 4.4. Termijn (…)
- Indien het bestuursorgaan heeft besloten informatie te verstrekken, wordt de informatie verstrekt tegelijk met de bekendmaking van het besluit, tenzij naar verwachting een belanghebbende bezwaar daartegen heeft, in welk geval de informatie wordt verstrekt twee weken nadat de beslissing is bekendgemaakt. Indien wordt verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de openbaarmaking opgeschort totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan of het verzoek is ingetrokken.
(…)
Artikel 5.1. Uitzonderingen
- Het openbaar maken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
(…)
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld;
(…)
- Het openbaar maken van informatie blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. de bescherming van andere dan in het eerste lid, onderdeel c, genoemde concurrentiegevoelige bedrijfs- en fabricagegegevens;
(…)
i. het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen.
- Indien een verzoek tot openbaarmaking op een van de in het tweede lid genoemde gronden wordt afgewezen, bevat het besluit hiervoor een uitdrukkelijke motivering.
(…)
Artikel 5.2. Persoonlijke beleidsopvattingen
- In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Onder persoonlijke beleidsopvattingen worden verstaan ambtelijke adviezen, visies, standpunten en overwegingen ten behoeve van intern beraad, niet zijnde feiten, prognoses, beleidsalternatieven, de gevolgen van een bepaald beleidsalternatief of andere onderdelen met een overwegend objectief karakter.
(…)
Artikel 5.5. Verstrekking van informatie die de verzoeker betreft
- Onverminderd het elders bij wet bepaalde, verstrekt een bestuursorgaan iedere natuurlijke of rechtspersoon op diens verzoek de op de verzoeker betrekking hebbende in documenten neergelegde informatie, tenzij een in artikel 5.1, eerste lid, onderdelen a, b en c, alsmede d en e, voor zover betrekking hebbend op derden, genoemd belang aan de orde is of een in artikel 5.1, tweede of vijfde lid, of artikel 5.2 genoemd belang zwaarder weegt dan het belang van de verzoeker bij toegang tot op hem betrekking hebbende informatie. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de aangelegenheid of het daarop betrekking hebbende document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
(…)
Artikel 8.8. De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden. (…) Instellingswet Autoriteit Consument en Markt: de artikelen 7, 12u, 12v en 12w (…)
Instellingswet Autoriteit Consument en Markt
Artikel 2 (…)
- De Autoriteit Consument en Markt is belast met de taken die haar bij of krachtens de wet zijn opgedragen.
(…)
- De werkzaamheden van de Autoriteit Consument en Markt hebben tot doel het bevorderen van goed functionerende markten, van ordelijke en transparante marktprocessen en van een zorgvuldige behandeling van consumenten. Daaronder wordt verstaan het bewaken, bevorderen en beschermen van een effectieve mededinging en gelijke concurrentievoorwaarden op markten en het wegnemen van belemmeringen daarvoor.
(…)
Artikel 7
-
Gegevens of inlichtingen welke in verband met enige werkzaamheid ten behoeve van de uitvoering van een taak als bedoeld in artikel 2, tweede lid, zijn verkregen mogen uitsluitend worden gebruikt voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van die taak of van enige andere taak als bedoeld in artikel 2, tweede lid.
-
Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een wettelijk voorschrift het gebruik van verkregen gegevens of inlichtingen regelt.
-
In afwijking van het eerste lid is de Autoriteit Consument en Markt bevoegd gegevens of inlichtingen te verstrekken aan:
(…)
Artikel 12u (…)
- Indien de openbaarmaking van de beschikking naar het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt in strijd is of zou kunnen komen met het doel van het aan de Autoriteit Consument en Markt opgedragen toezicht op de naleving, blijft openbaarmaking achterwege.
(…)
Artikel 12w
-
De Autoriteit Consument en Markt kan door haar genomen andere besluiten dan beschikkingen tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie of bindende aanwijzing openbaar maken, alsmede andere documenten die door haar of in haar opdracht zijn vervaardigd voor de uitvoering van de aan haar bij of krachtens de wet opgedragen taken.
-
Gegevens die ingevolge artikel 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, van de Wet open overheid niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet openbaar gemaakt.
-
Artikel 12u, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing indien de Autoriteit Consument en Markt op grond van het eerste lid besluit tot openbaarmaking van een besluit.
-
Artikel 12u, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
-
Eenieder kan verzoeken om toepassing van het eerste lid. Het verzoek wordt toegewezen, voor zover het tweede of het vierde lid hieraan niet in de weg staan.
-
Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover een wettelijk voorschrift de openbaarmaking regelt.
Gaswet
Artikel 1a
-
De Autoriteit Consument en Markt is belast met de aan haar opgedragen taken ter uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze wet, verordening 2019/942, verordening 715/2009, verordening 1227/2011 en verordening 2017/1938. Ook is de Autoriteit Consument en Markt belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, verordening 2019/942, verordening 715/2009, verordening 1227/2011 en verordening 2017/1938, met uitzondering van de artikelen en onderwerpen, bedoeld in artikel 1c, eerste en tweede lid.
-
De Autoriteit Consument en Markt is de regulerende instantie, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de richtlijn en in verordening 715/2009 en is de bevoegde instantie als bedoeld in verordening 715/2009.
(…)
Artikel 2
-
Onze Minister wijst op verzoek een naamloze of een besloten vennootschap voor tien jaar als netbeheerder van het landelijk gastransportnet aan. Bij het verzoek wordt een besluit van de Autoriteit Consument en Markt overgelegd waaruit blijkt dat is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2c en 3b, vierde lid.
-
De Autoriteit Consument en Markt besluit op verzoek van degene die wenst te worden aangewezen als netbeheerder van het landelijk gastransportnet of naar aanleiding van een situatie, bedoeld in het zevende lid, of is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2c en 3b, vierde lid.
(…)
Artikel 12f
- De Autoriteit Consument en Markt stelt de tariefstructuren en de voorwaarden vast met inachtneming van:
a. het voorstel van de gezamenlijke netbeheerders als bedoeld in artikel 12a, 12b of 12c en de resultaten van het overleg, bedoeld in artikel 12d;
b. het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de gasvoorziening;
c. het belang van de ontwikkeling van het handelsverkeer op de gasmarkt;
d. het belang van de bevordering van het doelmatig handelen van netgebruikers;
e. het belang van een goede kwaliteit van dienstverlening van netbeheerders, en
f. het belang van het op een objectieve, transparante en niet-discriminatoire wijze in evenwicht houden van het landelijk gastransportnet en op een wijze die de kosten weerspiegelt;
g. de in artikel 12 bedoelde regels;
h. verordening 715/2009;
i. de richtlijn.
(…)
Artikel 82
- In afwijking van artikel 80 worden de tarieven ter uitvoering van de taken door de netbeheerder van het landelijk gastransportnet, genoemd in de artikelen 1i, 10, 10a, eerste lid, onderdeel b, c en e, 10b en 10i, alsmede de tarieven voor de transport ondersteunende diensten vastgesteld overeenkomstig dit artikel.
(…)
kenmerk ACM/UIT/625365
kenmerk ACM/UIT/627868
Zie artikel 8:29, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.
Zie voor de connexiteit tussen beroep en verzoek artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
ECLI:NL:CBB:2016:169, punten 5, 8.3, 9.1 t/m 9.4.
ECLI:NL:RBROT:2024:35, punt 7, en ECLI:NL:RBROT:2024:5177, punt 6.3.
Vgl. ECLI:NL:RBROT:2022:11394, punt 5.4.6.
Kamerstukken II 2019/20, 35112, nr. 9, blz. 51. Zie verder ECLI:NL:RVS:2024:4984, punt 3.3.
Zie in dit verband artikel 6:13 van de Awb.
Zie bijv. ECLI:NL:CBB:2016:40, punt 4.1.2 (tweede gedeelte).
Vanwege het bestaan van enige spoedeisendheid is er dus geen sprake van voordringen door een voorlopige voorziening te vragen, zodat dit geen reden vormt om af te zien van kortsluiting. Zie daarover bijv. ECLI:NL:CRVB:2019:3001.
Zie artikel 8:86 van de Awb.
Vgl. ECLI:NL:RVS:2017:1565, punt 4.1.
ECLI:NL:RBROT:2024:35.
Bedoeld zal zijn een beroep te doen op Kamerstukken II 2019/20, 35112, nr. 9, blz. 51.
Bijv. ECLI:NL:CRVB:2022:1900, punt 4.2.
ECLI:NL:RBROT:2018:8877, punt 7.
Artikel 12w, vierde lid, en artikel 12 u, vierde lid, van de Instellingswet.
ECLI:NL:RBROT:2018:7319, punt 6.1.
Zie bijv. ECLI:NL:RVS:2016:1733, punt 9, en ECLI:NL:CBB:2006:AY3826, punt 7.3.3.
Vgl. ECLI:NL:RVS:2020:1268, punten 5.4 en 5.6.
Kamerstukken II 2019/20, 35112, nr. 9, blz. 51.
Zie artikelen 194 en 195 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Zie ook ECLI:NL:CBB:2024:628.