Uitspraak inhoud

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Enschede

Zaaknummer: 11406061 \ EL EXPL 24-32

Vonnis van 26 augustus 2025

in de zaak van

1 [partij A1] ,

wonende te [woonplaats 1] , hierna te noemen: [partij A1] , 2. [partij A2], wonende te [woonplaats 2] , hierna te noemen: [partij A2] , hierna samen te noemen: [partij A] ., eisende partijen in conventie in de hoofdzaak en in het incident, verwerende partijen in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam, gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident, eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident, hierna te noemen: Dexia, gemachtigde: USG Legal Professionals.

1 Kern van de zaak

1.1. [partij A] . heeft vier effectenleaseovereenkomsten gesloten met (de rechtsvoorganger van) Dexia. Op grond van de overeenkomsten, leende [partij A] . geld van Dexia en met dat geld kocht Dexia aandelen. [partij A] . betaalde met name rente (inleg) per maand. Aan het einde van de overeenkomsten werden de aandelen verkocht en moest [partij A] . het geleende bedrag terugbetalen. In dit geval was de waarde van die aandelen bij verkoop zodanig dat [partij A] . verlies heeft geleden. Met betrekking tot twee van de overeenkomsten is de vraag of de Dexia de door [partij A] . geleden schade helemaal moet vergoeden. De kantonrechter oordeelt dat dat het geval is.

1.2. Met betrekking tot de andere twee van de overeenkomst heeft [partij A2] als echtgenote van [partij A1] een beroep gedaan op vernietiging van de overeenkomsten op grond van artikel 1:88 en 1:89 BW. De kantonrechter wijst de door [partij A] . gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd toe en oordeelt dat Dexia moet betalen wat [partij A] . aan haar heeft betaald, minus dat wat [partij A] . van Dexia uit die overeenkomsten heeft ontvangen.

2 De procedure

2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

3 De feiten

3.1. [partij A1] heeft de volgende leaseovereenkomst gesloten waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (Bank Labouchere, de rechtsvoorganger van) Dexia:

3.2. Vervolgens heeft [partij A1] de Spaarlease-overeenkomst gewijzigd en aangevuld met de volgende leaseovereenkomst:

3.3. [partij A1] was ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten gehuwd met [partij A2] . [partij A2] heeft [partij A1] geen toestemming schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van overeenkomst [contractnummer 1] en de aanvullende overeenkomst [contractnummer 2] .

3.4. [partij A1] en [partij A2] hebben de volgende leaseovereenkomsten met (Bank Labouchere, de rechtsvoorganger van) Dexia gesloten:

3.5. Nadat de overeenkomsten zijn beëindigd, heeft Dexia een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:

3.6. Uit de opgave van Dexia volgen de volgende de financiële gegevens:

3.7. Bij brief van 22 november 2005 heeft [partij A2] de overeenkomst [contractnummer 1] en de aanvullende overeenkomst [contractnummer 2] met een beroep op artikel 1:89 BW vernietigd.

3.8. Bij brief van 18 november 2005 heeft de gemachtigde van [partij A] . de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van alle vier overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en dwaling. In de brief wordt ook het recht voorbehouden daartoe nog andere gronden aan te voeren.

4 Het geschil

4.1. [partij A] . vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

Ten aanzien van de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2]

  • voor recht zal verklaren dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd en Dexia zal veroordelen om al hetgeen door [partij A] . aan Dexia krachtens de overeenkomst is betaald, terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.

Ten aanzien van de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4]

Ten aanzien van alle overeenkomsten

4.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [partij A] . en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering waarbij Dexia (samengevat) vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

In het incident

  • [partij A] . ex artikel 194 Rv zal veroordelen om een afschrift te verstrekken van het intakeformulier althans van andere relevante schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] . in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend;

In reconventie

In conventie en in reconventie

  • [partij A] . zal veroordelen in de proceskosten.

4.3. Op de stellingen en verweren van partijen zal, voor zover nodig, hierna worden ingegaan.

5. De beoordeling in conventie en in reconventie in de hoofdzaak en in de (voorwaardelijke) incidenten

Algemeen

5.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [partij A] .

5.2. De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend.[1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking van de jurisprudentie rechtvaardigen.

5.3. Toepassing van de jurisprudentie leidt in dit geval tot de volgende conclusies:

Overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2]

Vernietigingsbevoegdheid

5.4. Zoals hiervoor uiteengezet, is er sprake is van huurkoop. Dit betekent dat [partij A1] voor het aangaan van de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] de schriftelijke toestemming van [partij A2] nodig had.[2] Deze schriftelijke toestemming ontbreekt. Daarom had [partij A2] de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 BW en artikel 1:89 BW. Dat is tussen partijen ook niet in geschil. Dexia stelt zich op het standpunt dat het vernietigingsrecht van [partij A2] in de zin van artikel 1:89 BW is verjaard.

Verjaring

5.5. De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 oktober 2015 beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen in de zin van artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit.[3] De Hoge Raad heeft in hetzelfde arrest ook bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht vóór het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.

5.6. Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van een effectenleaseovereenkomst is gestuit als uiterlijk zes maanden ná 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.[4]

5.7. De kantonrechter stelt vast dat overeenkomst [contractnummer 1] op 15 april 1998 en de aanvullende overeenkomst [contractnummer 2] op 11 mei 1999 zijn afgesloten. Dat is meer dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering. Dat betekent dat het arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is als [partij A2] op 13 maart 2000 bekend was met de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] . Dexia stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, met als gevolg dat de bevoegdheid tot vernietiging is verjaard. [partij A] . betwist dit.

Toetsingskader

5.8. In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 is het toetsingskader voor zaken als deze weergegeven. Het toetsingskader is onlangs nader gepreciseerd door de Hoge Raad in het arrest van 18 juli 2025.[5] Dat leidt tot het volgende.

5.9. Een rechtsvordering tot vernietiging van een leaseovereenkomst die aan de echtgenoot van de persoon die de overeenkomst heeft gesloten toekomt op grond van het ontbreken van toestemming als bedoeld in artikel 1:88 lid 1 onder d BW, verjaart drie jaar na het tijdstip waarop die echtgenoot daadwerkelijk met de overeenkomst bekend is geworden (artikel 1:89 lid 1 BW en 3:52 lid 1 onder d BW).

5.10. Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is dus van belang op welk tijdstip [partij A2] daadwerkelijk bekend is geworden met de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] . De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het tijdstip waarop [partij A2] daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomst, ligt op Dexia die zich op de verjaring beroept. Het verjaringsberoep van Dexia kan dan ook alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. De relevante feiten en omstandigheden bevinden zich voornamelijk in de privésfeer van [partij A] . Daarom ligt op [partij A] . de verplichting om zijn verweer voldoende te onderbouwen en daarmee aan Dexia en aan de kantonrechter voldoende aanknopingspunten te verschaffen voor een beoordeling van het beroep op verjaring. Dat betekent dat [partij A] . voldoende gegevens moet verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van [partij A2] met de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] . Als [partij A] . dat niet doet, is het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia onvoldoende onderbouwd. Daarom zal eerst worden beoordeeld of [partij A] . zijn verweer voldoende heeft onderbouwd.

5.11. [partij A] . heeft schriftelijke verklaringen overgelegd waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld op 3 maart 2025 op basis van antwoorden die [partij A1] en [partij A2] buiten de aanwezigheid van de ander hebben gegeven in een telefoongesprek met een medewerker van (de gemachtigde van [partij A] .) Leaseproces.

5.12. In de verklaring van [partij A1] staat vermeld:

“[…]

a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?

Ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst was ik 38 jaar oud. Getrouwd met mijn vrouw en samen hebben wij twee kinderen, geboren in ’89 en 91. In zat in de confectie, in de textiel en mijn vrouw werkte in die tijd ook bij hetzelfde bedrijf in de confectie. Wij werkten beiden fulltime.

Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?

Ik had een folder gezien over deze producten en dat zag er wel interessant uit. Ook om je heen hoorde je in die tijd wel eens wat over sparen en aandelen. Klonk allemaal wel leuk. Met mijn vrouw had ik wel eens gesproken over sparen voor de studie van mijn kinderen. Wij vonden het wel belangrijk dat de kinderen naar school konden gaan en dat wij daar wel wat voor aan de kant moesten leggen. De overeenkomst heb ik zelfstandig afgesloten en niet met mijn vrouw overlegd. Zij wist dat ik zorg zou dragen voor een spaarregeling. Waar of bij wie heb ik niet hoeven overleggen, zij vertrouwde mij dat ik dat goed zou regelen. Ik vond dit een stok achter de deur. Het stond op deze manier vast je spaarde zo altijd.

Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?

De inleg wam uit spaargeld en salaris van onze gezamenlijke bankrekening.

Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?

Het was op TV en in het nieuws dat die spaarproducten van Dexia niet zo goed liepen. Wij hebben dat bericht gezien en toen viel bij mij het kwartje dat ik daar ook wat had lopen. Wij hebben het er toen niet uitgebreid over gehad maar mijn vrouw wist toen wel dat er iets liep bij Dexia. Pas op het moment dat in het nieuws kwam dat de partner mee had moeten tekenen zijn wij er inhoudelijk naar aan kijken omdat ik wist dat mijn vrouw deze overeenkomst niet ondertekend had. Ik heb mij toen aangemeld bij Leaseproces en zo heeft mijn vrouw de vernietigingsbrief ondertekend. Mijn vrouw was niet perse boos, ze vond het uiteraard wel jammer dat het zo gelopen was. Ze wist dat ik geen kwade bedoeling had gehad.

Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:

  • op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
  • wie had daarvan een pas?
  • voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?

Wij hadden één gezamenlijke rekening met daarbij een spaarrekening. Hiervan hadden wij beiden een bankpas. Deze rekening werd voor alle uitgaven gebruikt.

Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?

Ons salaris werd op de gezamenlijke rekening gestort.

Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?

Ik verzorgde altijd de financiële administratie. Ik opende de bankafschriften en borg deze op. Veel betalingen gingen automatisch maar als er een overboeking gedaan moest dat worden dan vulde ik dat in en deed het op de post. De verzekeringen regelde ik via onze verzekeringsagent.

Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?

Ik regelde de vaste lasten en overboekingen. De boodschappen en alledaagse uitgaven werden veelal door mijn vrouw gedaan met contant geld. Ik haalde meestal vanuit werk eenmaal per week geld bij de bank. Dit werd dan gebruikt om de boodschappen mee te betalen.

i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?

Ik opende mijn eigen post en de bankafschriften. De post lag als ik thuiskwam op de tafel zodat ik dat uit kon zoeken. Meestal deed ik dat eens per week en alleen wat spoed had verwerkte ik direct. Mijn vrouw keen niet naar mijn post of de bankpost. Zij heeft mij nooit vragen gesteld over betalingen of post van of aan Dexia.

Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?

De belastingaangifte regelde ik met een kennis. Die kwam aan huis en dan vulden wij dat samen in. Ik weet niet meer of mijn vrouw moest tekenen.

Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?

In ’93 kochten wij ons huis en hebben daarvoor een hypotheek afgesloten. Later hebben wij de hypotheek herzien voor een verbouwing aan het huis. Wanneer dat precies was weet ik niet meer. De Dexia contracten zijn bij deze wijziging niet ter sprake gekomen.

Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?

Ik bouwde pensioen op via mijn werk en mijn vrouw ook. Andere regelingen waren er niet.

Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?

Dat was niet echt nodig. Als er wat gekocht moest worden dan kon dat. Grote uitgaven deden wij meestal als het vakantiegeld binnen kwam. Wij waren vrij zuinig ingesteld.

In het geval in de voorafgaande processtukken sprake is geweest van bijzondere feiten en omstandigheden die naar aanleiding van het beroep op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid onderdeel van de partijdiscussie zijn geweest: Wat kunnen de contractant respectievelijk de echtgeno(o)t(e) verklaren over die feiten en omstandigheden en waaraan ontlenen zij bun wetenschap?

U vraagt mij naar de handtekening van mijn vrouw op de andere overeenkomsten van Dexia. Ik weet eerlijk gezegd niet helemaal hoe dat is gegaan. Wat ik wel kan vertellen is dat ik altijd dit soort zaken regelede. Als er dan een handtekening van mijn vrouw nodig was, dan vroeg ik dat aan haar. Zij tekenede dan op verzoek zonder er verder vragen over te stellen. Dit is op goed vertrouwen.[…]”

5.13. In de verklaring van [partij A2] staat vermeld:

“[…]

a. Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?

In 1998 was ik 35 jaar oud en getrouwd met mijn man. Samen hebben wij twee kinderen, twee dochters geboren in ’89 en ’91. Ik werkte net als mijn man in de confectie, binnen hetzelfde bedrijf. Dat deden wij fulltime.

Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?

Ik zou dat niet weten. Dat soort dingen deed hij zelf. Ik had daar ook geen verstand van. U moet weten dat ik dyslectisch ben en mij daarom ook niet met dit soort dingen bezig houd. Ik lees liever niet. Wij hebben het samen wel eens over sparen gehad, voor als de kinderen gaan studeren. Wat mijn man daarvoor precies zou regelen weet ik niet, meestal gingen dit soort dingen via onze eigen verzekeringsagent. Dan moet het wel goed zijn en heb ik ook geen reden om te twijfelen of vragen te stellen.

Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?

Ik heb geen idee. Wij hadden wel wat spaargeld en wilden dus ook sparen voor de kinderen. Aar hoe dat verder is gegaan weet ik niet.

Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?

Er waren berichten op TV over Dexia en toen zei mijn man dat wij daar ook bij zaten. Ik vond het wel jammer maar ja, het was zo en je kon er niets aan veranderen. Hij had het ook niet expres gedaan. Later toen kon je je aanmelden om te kijken of je er iets tegen kon doen werd pas echt duidelijk dat het goed mis was.

Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:

  • op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
  • wie had daarvan een pas?
  • voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?

Wij hadden een en/of rekening en spaarrekening. Dat was de enige rekening. Ik en mijn man hadden een bankpas van de rekening en daar werd ook van alles van betaald. Ik kon ook geld bij de bank halen als dat nodig was.

Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?

Wij ontvingen allebei salaris op de rekening.

Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?

Mijn man deed de financiën. Hij opende de bankafschriften en betaalde de rekeningen. Hij hield dat bij. Ik had mijn eigen taken, zoals de zorg voor de kinderen.

Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?

Er werd wekelijks contant geld gehaald voor de boodschappen. Dat was een vast bedrag. Wij haalden alleen extra als dat nodig was. Boodschappen deed ik meestal. Betalen van de vaste lasten deed mijn man.

i. Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?

Ik legde de post op de tafel en dan zei ik tegen mijn man dat er post was. Hij openende en verwerkte alles dan. Nogmaals, vanwege mijn dyslexie had ik geen interesse in de post. Ik keek de bankafschriften niet door. Post of betalingen van of aan Dexia is mij niet opgevallen.

Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?

Dat vulde mijn man in samen met een kennis. Ik bracht koffie en aan het eind van de avond zette ik alleen mijn handtekening. Ik bemoeide mij daar niet mee.

Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?

Wij hadden een hypotheek voor ons huis. Wij hebben later wel een nieuwe keuken gebouwd, daarvoor hebben wij een extra hypotheek afgesloten. Dat ging zonder problemen. Ik heb toen niets vernomen over Dexia.

Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?

Ik bouwde pensioen op en mijn man ook.

Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?

Als je wat kocht dan had je het er misschien samen wel over maar niet echt overleg. Iets als een nieuwe fiets voor de kinderen sprak je wel over maar dat zijn ook geen giga bedragen. Het kon ook gewoon en wij hadden geen geldzorgen.

In het geval in de voorafgaande processtukken sprake is geweest van bijzondere feiten en omstandigheden die naar aanleiding van het beroep op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid onderdeel van de partijdiscussie zijn geweest: Wat kunnen de contractant respectievelijk de echtgeno(o)t(e) verklaren over die feiten en omstandigheden en waaraan ontlenen zij bun wetenschap?

U vraagt mij naar het telefoongesprek met Dexia in 2003. Helaas zegt mij dat niets meer. Ergens kan ik mij niet voorstellen dat ik heb gebeld, maar dat zal dus wel zo zijn. Ik kan u alleen vertellen dat ik op dat moment echt niet begreep wat er precies allemaal speelde. Ik wist toen net dat er iets liep en dat het niet goed ging. Dat is ook terug te horen op de tape. Ik was zeker niet vanaf het begin op de hoogte.

U vraagt mij naar mijn handtekening op de andere overeenkomsten van Dexia en hoe deze daar zijn gekomen. Ik ben daar niet bij betrokken geweest. Mijn handtekening zet ik weleens op verzoek als dat nodig is. Dit moet dan zo zijn gegaan.[…]”

5.14. Dexia voert onder meer aan dat geen van doorslaggevende aard zijnde bewijskracht mag worden toegekend aan de door [partij A1] en [partij A2] afgelegde schriftelijke verklaring, omdat de verklaringen onvoldoende zijn getoetst om enige consequenties aan te kunnen verbinden. Dexia verliest daarbij uit het oog dat [partij A] . niet hoeft te bewijzen wanneer [partij A2] daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van overeenkomst [contractnummer 1] (en de aanvullende overeenkomst [contractnummer 2] , die Dexia niet als zelfstandige overeenkomst aanmerkt). Zoals hiervoor overwogen, rust de bewijslast daarvan op Dexia. Van [partij A] . mag worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Niet is gesteld en ook niet is gebleken dat aan [partij A1] en [partij A2] ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan hun herinneringen. Dat betekent dat niet van hen kan worden verlangd dat het verweer op iets anders wordt gebaseerd dan op de herinneringen.

5.15. Dexia voert verder aan dat de verklaringen onvoldoende concreet zijn en niet zijn gebaseerd op de separate, eigen herinneringen van [partij A1] ten opzichte van [partij A2] . Volgens Dexia wijzen de verklaringen geen concreet moment aan waarop [partij A2] bekend is geraakt met het bestaan van overeenkomst [contractnummer 1] . Voor zover Dexia daarmee aanvoert dat het verweer van [partij A] . tegen het beroep op verjaring met de verklaringen onvoldoende is onderbouwd, wordt zij hierin niet gevolgd. De door [partij A1] en [partij A2] in hun verklaringen gegeven informatie over de gezinssituatie, het beheer van de financiën en over de informatievoorzieningen over de financiën, onderbouwt het verweer van [partij A] . dat [partij A2] in ieder geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] . Het is niet gebleken dat [partij A1] en [partij A2] op relevantie punten meer kunnen verklaren dan zij hebben verklaard.

5.16. De verdere door Dexia genoemde concrete feiten en omstandigheden waaruit de bekendheid van [partij A2] met de overeenkomsten zou blijken, waaronder het telefoongesprek van [partij A2] met een medewerker van Dexia, de via een tussenpersoon tot stand gekomen overeenkomsten [contractnummer 4] en [contractnummer 3] en de medeondertekeningen van deze twee overeenkomsten in oktober 2000 als ook betaling van een deel van de incasso’s, hebben plaatsgevonden ná 13 maart 2000 en zeggen daarmee niets over de wetenschap van [partij A2] vóór 13 maart 2000 over het bestaan van de overeenkomsten.

5.17. Dexia heeft ook nog gewezen op het grote bedrag aan betaalde incasso’s en de vanuit de en/of rekening betaalde inleg, waarop ook het salaris van [partij A2] werd uitbetaald. Deze omstandigheden maken het volgens Dexia aannemelijk dat [partij A2] op de hoogte was van de overeenkomst [contractnummer 1] omdat deze overeenkomst met [partij A2] is besproken, [partij A1] haar daarover heeft verteld en voor haar reden was om naar het bestaan van de overeenkomst te informeren. Verder voert Dexia aan dat het, gelet op de vanaf 1998 voor de overeenkomst [contractnummer 1] en vanaf oktober 2000 voor de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] , veelheid aan verstuurde post in A4 formaat met het logo van (de rechtsvoorganger van) Dexia, onaannemelijk is dat deze post door [partij A2] onopgemerkt is gebleven. Ook stelt Dexia dat [partij A2] de belastingaangifte, waaruit gegevens volgen ten aanzien van de overeenkomst [contractnummer 1] , vóór ondertekening wel moet hebben gelezen. Het gevolg is volgens Dexia dat [partij A2] vanaf aanvang en in ieder geval vóór 13 maart 2000 wist van het bestaan van overeenkomst [contractnummer 1] .

5.18. De kantonrechter overweegt dat deze aangevoerde omstandigheden weliswaar (ook) zien op de periode ná 13 maart 2000, maar aannames en veronderstellingen betreffen die niet concreet zijn onderbouwd en die, als zij komen vast te staan, niet kunnen bijdragen aan de conclusie dat [partij A2] op een eerdere datum dan 13 maart 2000 bekend was met het bestaan van de overeenkomst [contractnummer 1] (en overeenkomst [contractnummer 2] ). Daarom heeft Dexia haar stellingen onvoldoende onderbouwd en om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd. Dat betekent dat het uitgangspunt wordt genomen dat [partij A2] niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend werd met het bestaan van de overeenkomsten.

De gevorderde verklaring voor recht van [partij A] .

5.19. De kantonrechter concludeert dat het beroep van Dexia op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid niet slaagt. Dat betekent dat de door [partij A] . gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] rechtsgeldig zijn vernietigd, zal worden toegewezen.

5.20. Dexia moet aan [partij A] . ter zake van overeenkomst [contractnummer 1] en [contractnummer 2] betalen wat [partij A] . aan Dexia heeft betaald, verminderd met wat [partij A] . ter zake van diezelfde overeenkomst heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De desbetreffende bedragen volgen uit het door Dexia overgelegde financiële overzicht van overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] waarvan de juistheid door [partij A] . niet is weersproken. Integendeel, aan de hand van het financiële overzicht heeft [partij A] . zijn schade berekend op € 5.307,71. Dexia heeft dit bedrag niet betwist zodat de kantonrechter het zal toewijzen.

De wettelijke rente

5.21. De door [partij A] . gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat Dexia met de terugbetaling in verzuim was, namelijk vanaf een termijn van vier weken na de vernietigingsbrief van [partij A2] , waarna er redelijkerwijs vanuit mocht worden gegaan dat Dexia niet in de vernietiging berustte, dat is 20 december 2005.

5.22. De gevorderde wettelijke rente met betrekking tot overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] is als volgt toewijsbaar. Vanaf 20 december 2005 is Dexia wettelijke rente verschuldigd over het saldo van wat aan Dexia is betaald, minus dat wat van Dexia is ontvangen. Telkens als na 20 december 2005 door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald met betrekking tot overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2], is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over wat na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is. De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al dat wat Dexia op grond van in overweging 5.20. uiteengezette berekeningswijze is verschuldigd. Voor zover Dexia in het verleden al wettelijke rente heeft voldaan, kan die in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van wat hiervoor is overwogen, verschuldigd is.

5.23. Nadat hieraan is voldaan, zullen partijen geen verplichtingen uit overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] meer tegenover elkaar hebben.

Overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4]

Verjaring

5.24. Voor zover Dexia ook ten aanzien van de overeenkomst [contractnummer 3] en [contractnummer 4] stelt dat een eventuele vordering van [partij A] . is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring.[6] Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.

Tussenpersoon

5.25. [partij A1] heeft de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] afgesloten via de tussenpersoon [bedrijf 1] (hierna: ‘[bedrijf 1]’). Tussen partijen is niet in geschil dat [bedrijf 1] niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022, heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995).[7] Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven.

5.26. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.

5.27. De stelplicht en bewijslast dat [bedrijf 1] [partij A1] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat [bedrijf 1], anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op het product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [partij A] . als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [partij A] . gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.

5.28. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [partij A] . in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.

5.29. Over de feitelijke gang van zaken stelt [partij A] . dat [partij A1] ongevraagd door [bedrijf 1] telefonisch werd benaderd en dat [bedrijf 1] voorstelde om een afspraak te maken voor een huisbezoek om, met een financieel adviseur van [bedrijf 1] (hierna: ‘de medewerker’), zijn financiële situatie door te nemen. [partij A1] stemde daarmee in.

[partij A1] voert aan dat de medewerker tijdens het gesprek informeerde naar de wensen en de financiële situatie van [partij A1] en zo gesproken is over het werk, inkomen, spaargeld en de gezinssituatie, waarbij [partij A1] aangaf dat hij gehuwd was. Volgens [partij A1] is ook gesproken over zijn wens om een financiële buffer op te bouwen voor zijn pensioen en de toekomstige studie van zijn kinderen. [partij A1] stelt dat de medewerker aangaf dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij daarvoor een geschikt product wist.

Volgens [partij A1] was het advies van de medewerker, aan de hand van de financiële ruimte van [partij A1] , om twee Profit Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 6.500,00, want op die wijze zou [partij A1] aanzienlijk vermogen en een financiële reserve opbouwen voor de toekomst. De medewerker zou hebben aangegeven dat de twee Profit Effect producten veilige producten waren om voor de toekomst veel vermogen mee op te bouwen, aldus [partij A1] . Ook zou de medewerker zijn advies hebben ondersteund aan de hand van een rekenvoorbeeld en grafiekjes, waarmee hij aantoonde hoeveel vermogen de Profit Effect producten zouden opleveren, maar er werd volgens [partij A1] geen rekening gehouden met mogelijke tegenvallende koersresultaten. [partij A1] heeft toegelicht dat de medewerker het rekenvoorbeeld niet heeft achtergelaten. Daardoor kan [partij A1] het niet overleggen in deze procedure.

Volgens [partij A1] heeft de medewerker hem niet heeft geïnformeerd over de specifieke risico’s en hem niet erop gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er een schuld kon ontstaan. [partij A1] stelt verder dat hij de twee Profit Effect overeenkomsten nooit zou hebben afgesloten als hij op deze risico’s was gewezen.

[partij A1] voert ook aan dat hij geen ervaring met belegging of kennis had van complexe financiële producten. Daarom vertrouwde hij volledig op de deskundigheid van de medewerker en het advies dat hij gaf en heeft hij het advies opgevolgd. [partij A1] heeft de Profit Effect overeenkomsten met een vooruitbetaling van NLG 6.519,64 afgesloten, die de medewerker volgens [partij A1] op naam van [partij A] . heeft gesteld. De aanvraag voor de Profit Effect overeenkomsten heeft de medewerker in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomsten zijn later ondertekend, aldus [partij A1] .

Tot slot voert [partij A1] aan dat het opvolgen van het advies van de medewerker desastreus voor hem heeft uitgepakt, want in plaats van het vermogen dat zou worden opgebouwd, is [partij A1] de betaalde inleg kwijtgeraakt en heeft hij een restschuld overgehouden.

5.30. Ter onderbouwing van zijn stellingen, heeft [partij A] . onder andere gewezen op de volgende stukken die ook in het geding zijn gebracht:

  • een uitdraai van de website van [bedrijf 2] (een van de handelsnamen van [bedrijf 1]) uit 2001 waarop onder meer staat:

De [bedrijf 2] is al jaren toonaangevend op het gebied van slimme, rendabele en goedkope financiële producten. Van hypotheek tot beleggingslening […]tot maatwerk advies, de [bedrijf 2] heeft alle kennis en kunde in huis om uw financiën in goede banen te leiden.”

En onder het kopje ‘Financieel Advies’:

Laat u adviseren op financieel gebied door de experts van de [bedrijf 2]. Wij zijn op de hoogte van de laatste wijzigingen in het belastingstelsel, de laatste rentestanden en tarieven. Neem contact op met één van onze vestigingen voor een persoonlijk advies.”

  • een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 1] met als laatste bedrijfsomschrijving: ‘bemiddeling in het tot stand komen van financieringen en overige financiële dienstverlening.

Aanhoudingsverzoek

5.31. Dexia heeft grote bezwaren tegen de door haar zo genoemde ‘bewijsconstructie’ omtrent de advisering door tussenpersonen die in de jurisprudentie van de rechtbanken vaak wordt gehanteerd. Voor het geval de kantonrechter bij de beoordeling van deze zaak het voornemen heeft gebruik te maken van diezelfde constructie/redenering, heeft Dexia verzocht om de zaak aan te houden in verband met de door haar ingestelde cassatieberoepen tegen drie arresten van de gerechtshoven ’s-Hertogenbosch en Arnhem-Leeuwarden. De bewuste redenering omtrent het bewijs is onderwerp van deze cassatieberoepen.

5.32. Het verzoek van Dexia wordt niet gehonoreerd, omdat de jurisprudentie van de gerechtshoven op dit punt de juistheid van de door de rechtbanken gevolgde redenering vooralsnog bevestigt. Er is bovendien geen concrete indicatie dat de Hoge Raad de betreffende arresten mogelijk gaat vernietigen.

(Nieuwe) argumenten Dexia

5.33. Dexia heeft tegen de bewuste overwegingen (nieuwe) argumenten aangevoerd. Deze komen er, kort gezegd, op neer:

5.34. Deze argumenten gaan niet op. Bij de beoordeling van deze zaak geldt – evenals in vergelijkbare zaken – als uitgangspunt dat, zoals [partij A] . onderbouwd heeft gesteld en Dexia onvoldoende heeft weersproken, tussenpersonen een gebruikelijke werkwijze hadden. Daarbij bracht de medewerker van de tussenpersoon steeds de situatie en de wensen van een klant in kaart en stelde in aansluiting daarop een bepaald effectenleaseproduct als geschikt voor. Dexia wist dat.[8] Met de stellingen omtrent de concrete feiten en omstandigheden ten aanzien van de advisering in zijn geval, heeft [partij A] ., tegen de achtergrond van de beschreven gebruikelijke werkwijze, voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Dat betekent dat Dexia, om tot (tegen)bewijs te worden toegelaten, niet kan volstaan met een betwisting in algemene termen van de door [partij A] . geschetste gang van zaken. Dexia had daarvoor meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds in dit geval geen sprake is geweest van advisering, door uiteen te zetten op welke wijze de overeenkomst dan wel tot stand was gekomen. Nu zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de stelling van [partij A] . dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering onvoldoende gemotiveerd weersproken. Deze stelling moet daarom als vaststaand worden aangenomen. Daarom wordt niet aan bewijslevering toegekomen. Dat de gemachtigde van [partij A] . in een andere zaak mogelijk in de processtukken een onjuiste weergave van de geschetste gang van zaken heeft opgenomen, betekent niet zonder meer dat zij in alle zaken een onbetrouwbare weergave van de feiten geeft. Van Dexia mag worden verwacht dat zij toelicht waarom daarvan in dit specifieke geval sprake is. Als de door de afnemer beschreven wijze van advisering niet klopt, kan Dexia dit immers weerspreken door te omschrijven hoe het volgens haar is gegaan. Dat Dexia dat volgens haar stellingen niet kan, omdat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [partij A] . en de medewerker van de tussenpersoon, komt voor haar rekening en risico. Zij heeft er destijds immers van afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten zoals [partij A] . en gebruik gemaakt van tussenpersonen voor de afzet van haar producten. Anders dan Dexia meent, betekent het voorgaande niet dat op haar een onderzoeks- of vastleggingsplicht rust, maar slechts dat het mogelijk ontbreken van onderbouwing van haar betwisting, voor haar rekening en risico komt.

Wetenschap Dexia

5.35. In dit geval is niet gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de [bedrijf 1] aan [partij A1] . Dexia had die wetenschap echter wel behoren te hebben. Ten eerste had zij, nu zij gebruik maakte van tussenpersonen, moeten weten wat hun gebruikelijke werkwijze was. Daarnaast lag het op de weg van Dexia om voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst met een klant, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst zou aangaan op advies van de tussenpersoon. Aan de hand van de in dat verband ontvangen informatie, had Dexia kunnen en moeten beoordelen of zij de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] met [partij A] . kon en mocht sluiten. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht, is gesteld noch gebleken. Dat moet, gelet op het voorgaande, voor haar rekening en risico blijven. De betwisting door Dexia van de stelling dat zij kon weten dat sprake was van vergunningplichtige advisering, is dan ook onvoldoende onderbouwd. Daardoor komt de geobjectiveerde wetenschap ook in dit concrete geval vast te staan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Voor zover Dexia, zoals zij stelt, destijds niet wist dat de advisering vergunningplichtig was, leidt dat niet tot een andere uitkomst. Zo’n rechtsdwaling blijft in verhouding tot [partij A] . voor rekening van Dexia.

Aansprakelijkheid Dexia

5.36. Nu Dexia ondanks het voorgaande de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] toch met [partij A] . is aangegaan, heeft zij jegens [partij A] . onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [partij A] . omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft.[9] Er kunnen situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van een afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn geen feiten en omstandigheden aanwezig die daartoe aanleiding geven. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.

Verklaring voor recht

5.37. De door [partij A] . gevorderde verklaring voor recht met betrekking tot de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [partij A] . als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf 1] [partij A1] niet alleen als klant aanbracht, maar ook persoonlijk had geadviseerd en daarvoor geen vergunning bezat.

Schade

5.38. Dexia stelt dat de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] zijn geëindigd in een restschuld die tot vandaag onbetaald is gebleven. Omdat [partij A] . de restschuld niet heeft betaald, stelt Dexia dat op grond van het Hofmodel, één derde van de restschuld voor rekening van [partij A] . dient te blijven. Dexia vordert in dat kader betaling van € 1.881,40 te vermeerderen met de wettelijke rente. Zoals hiervoor is geoordeeld, komt alle schade voor rekening van Dexia. Dat betekent dat [partij A] . geen restschuld verschuldigd is, ongeacht de berekening van de hoogte van die restschuld door Dexia. De in dat kader door [partij A] . gevorderde verklaring voor recht dat hij de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is, zal dan ook worden toegewezen.

5.39. [partij A] . heeft zijn schade berekend op € 4.225,52, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dexia heeft deze schadeberekening van [partij A] . verder niet weersproken, zodat de kantonrechter van dit bedrag uitgaat en het zal toewijzen.

5.40. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in Hoge Raad 1 mei 2015 en Hoge Raad 3 februari 2017.[10]

5.41. [partij A] . heeft een vordering ingesteld tot vergoeding van zijn buitengerechtelijke incassokosten. Dit zal worden afgewezen. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019 hierover uitgesproken.[11] In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen. Niet is gebleken dat er in dit geval meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan de werkzaamheden genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019.

BKR-registratie

5.42. Dexia zal, voor de overeenkomsten waar Dexia met betrekking tot [partij A] . een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven, worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [partij A] . geen verplichtingen uit de desbetreffende overeenkomst(en) meer heeft. Een dwangsom acht de kantonrechter op zijn plaats, maar de hoogte zal worden aangepast. De dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot en maximum van € 10.000,00.

5.43. Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [partij A] . aangevoerde gronden geen nadere bespreking.

Incidentele vordering ex 843a Rv van [partij A] .

5.44. [partij A] . heeft een voorwaardelijke vordering ingesteld tot veroordeling van Dexia om ex artikel 843a Rv afschriften te verstrekken van de aanvraagformulieren van de overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4] . Alhoewel Dexia deze stukken niet heeft overgelegd, zal de vordering van [partij A] . worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt namelijk dat [partij A] . in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure. De proceskosten van dit incident zullen worden gecompenseerd.

Incidentele vordering ex 194 Rv van Dexia

5.45. Dexia heeft een incidentele vordering ingesteld tot veroordeling van [partij A] . om ex artikel 194 Rv een afschrift te verstrekken het intakeformulier althans van andere relevante schriftelijke documenten waaraan de door Leaseproces namens [partij A] . in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend.

5.46. Naar het oordeel van de kantonrechter is artikel 194 Rv niet van toepassing in deze zaak. Artikel 194 Rv is onderdeel van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht. Deze wet is op 1 januari 2025 in werking getreden. Volgens het overgangsrecht gelden de nieuwe wettelijke regels alleen voor gerechtelijke procedures die ná 1 januari 2025 worden gestart. Als een procedure vóór 1 januari 2025 is aangespannen, blijft het oude (bewijs)recht gelden totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. De onderhavige procedure is door [partij A] . gestart met het uitbrengen van de dagvaarding op 6 november 2024 en dus vóór 1 januari 2025. Dat betekent dat het oude (bewijs)recht in deze zaak van toepassing is. De kantonrechter zal de vordering van Dexia tot inzage daarom toetsen aan het tot 1 januari 2025 geldende artikel 843a Rv.

5.47. De zogenoemde ‘exhibitievordering’ van artikel 843a Rv komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit het artikel voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:

5.48. Los van de vraag of aan deze vereisten is voldaan, is de kantonrechter van oordeel dat op grond van lid 3 en lid 4 van artikel 843a Rv geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden.

5.49. In lid 3 van artikel 843a Rv is, kort gezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd, niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ervan uitgaande dat [partij A] ., althans Leaseproces, in het bezit is van het intakeformulier dan wel van andere relevante schriftelijke documenten die zien op de intake, kan ook van hem als cliënt van de beroepsbeoefenaar geen inzage worden verlangd, omdat gewichtige redenen als bedoeld in lid 4 van artikel 843a Rv zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [partij A] . destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces zijn terechtgekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek-, intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtszoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtszoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. De kantonrechter oordeelt dan ook dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.

5.50. De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk zal worden gesteld. De proceskosten van [partij A] . worden begroot op € 82,00.

Overeenkomsten [contractnummer 1] , [contractnummer 2], [contractnummer 4] en [contractnummer 3]

Vorderingen in reconventie van Dexia

5.51. Gelet op de beoordeling in conventie, zullen de vorderingen van Dexia in reconventie – de veroordeling van [partij A] . tot betaling van € 1.881,40 en de verklaring voor recht dat Dexia, na betaling van € 1.830,49 en de wettelijke rente, met betrekking tot de tussen haar en [partij A] . gesloten overeenkomsten [nummer 2] en [nummer 3], aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [partij A] . is verschuldigd – worden afgewezen.

Proceskosten in conventie en in reconventie

5.52. Omdat [partij A] . grotendeels inhoudelijk gelijk zal krijgen, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van [partij A] . Dexia stelt in dat kader dat [partij A] . bij dagvaarding de werkelijke proceskosten heeft gevorderd. Dit ziet de kantonrechter echter niet terug in het petitum van de dagvaarding van [partij A] . Daarin vordert [partij A] . de proceskosten conform het liquidatietarief. De kantonrechter zal dan ook de gebruikelijke proceskostenveroordeling zoals hieronder uiteengezet, toewijzen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil.

5.53. Het voorgaande betekent dat de proceskosten van [partij A] . worden begroot op:

5.54. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

6 De beslissing

De kantonrechter

in het incident van [partij A1]

6.1. wijst de vordering af;

6.2. compenseert de proceskosten;

in het incident van Dexia

6.3. wijst de vordering af;

6.4. veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] . tot op heden begroot op € 82,00;

in conventie

Overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2]

6.5. verklaart voor recht dat de overeenkomsten met nummer [contractnummer 1] en [contractnummer 2] zijn vernietigd;

6.6. veroordeelt Dexia om aan [partij A] . ter zake van de overeenkomsten met nummer [contractnummer 1] en [contractnummer 2] te betalen wat Dexia op grond van de in rechtsoverweging 5.20. uiteengezette berekening verschuldigd is, namelijk een bedrag van € 5.307,71;

6.7. veroordeelt Dexia om aan [partij A] . te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd ter zake van de overeenkomsten met nummer [contractnummer 1] en [contractnummer 2] op grond wat is overwogen in rechtsoverweging 5.22.;

Overeenkomsten [contractnummer 3] en [contractnummer 4]

6.8. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [partij A] . heeft gehandeld door [partij A] . als cliënt te accepteren, terwijl zij behoorde te weten dat [bedrijf 1] [partij A] . niet alleen als klant aanbracht, maar [partij A] . ook persoonlijk had geadviseerd en [bedrijf 1] geen vergunning daarvoor bezat;

6.9. verklaart voor recht dat van [partij A] . schade heeft geleden als gevolg van onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is om deze schade te vergoeden;

6.10. veroordeelt Dexia om aan [partij A] . een bedrag van € 4.225,52 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.40.;

6.11. verklaart voor recht dat [partij A] . de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is.

Overeenkomsten [contractnummer 1] , [contractnummer 2] , [contractnummer 3] en [contractnummer 4]

6.12. veroordeelt Dexia, voor de overeenkomsten waar Dexia met betrekking tot [partij A] . een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven, om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie in Tiel te berichten dat [partij A] . geen verplichtingen uit de overeenkomst(en) meer heeft, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00;

6.13. veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] . van € 1.470,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;

6.14. veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

6.15. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

6.16. wijst het meer of anders gevorderde af;

in reconventie

6.17. wijst de vorderingen af;

6.18. veroordeelt Dexia in de proceskosten van [partij A] ., tot op heden begroot op nihil.

Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Alers en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2025.

In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:2008:BC2837 en Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868.

ECLI:NL:HR:2015:3018.

ECLI:NL:HR:2017:936.

ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 en ECLI:NL:HR:2025:1168.

Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:2022:862.

Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379. Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.

ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.

ECLI:NL:HR:2019:590.


Voetnoten

In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).

Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:2008:BC2837 en Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868.

ECLI:NL:HR:2015:3018.

ECLI:NL:HR:2017:936.

ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 en ECLI:NL:HR:2025:1168.

Zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23 en de arresten van Hof Arnhem-Leeuwarden van 11 februari 2025 waaronder ECLI:NL:HR:2025:684.

Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:2022:862.

Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689, gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379. Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.

Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.

ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.

ECLI:NL:HR:2019:590.