ECLI:NL:RBOVE:2025:5254 - Rechtbank Overijssel - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.019670.35 (P) Datum vonnis: 21 augustus 2025
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats] wonende aan de [adres] [woonplaats].
1 Het onderzoek op de terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat door verdachte naar voren is gebracht.
2 De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair: als bestuurder van een personenauto, een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen; subsidiair: als bestuurder van een personenauto gevaar op de weg heeft veroorzaakt en/of het verkeer heeft gehinderd; meer subsidiair: als bestuurder van een personenauto zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij zijn auto op tijd tot stilstand kon brengen;
feit 2 primair: zijn personenauto heeft bestuurd onder invloed van meer dan de bij wet toegestane hoeveelheid alcohol; subsidiair: zijn personenauto heeft bestuurd, terwijl hij onder zodanige invloed van alcohol of een andere stof was dat hij niet in staat was de personenauto goed te besturen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1 hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Ommerkanaal, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij een (scherpe) bocht naar rechts naderde, en/of terwijl in voornoemde bocht twee in zijn rijrichting gekeerde borden BB12R als bedoeld in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende waarschuwing voor bocht naar rechts,
-
heeft gereden met een gemiddelde indicatieve snelheid van minimaal 100 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
-
in strijd met artikel 19 van voormeld reglement de snelheid van zijn voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
-
het door hem bestuurde voertuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en/of
-
in strijd met art. 3 van voormeld regelement niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
-
het verloop van die weg (de Ommerkanaal) niet heeft gevolgd en/of met het door hem bestuurde voertuig (links) van de weg is geraakt/gereden en/of
(vervolgens) tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Ommerkanaal, terwijl hij een (scherpe) bocht naar rechts naderde, en/of terwijl in voornoemde bocht twee in zijn rijrichting gekeerde borden BB12R als bedoeld in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende waarschuwing voor bocht naar rechts,
-
heeft gereden met een gemiddelde indicatieve snelheid van minimaal 100 km/uur, althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
-
in strijd met artikel 19 van voormeld reglement de snelheid van zijn voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en/of voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij was/waren en/of
-
het door hem bestuurde voertuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en/of onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en/of
-
in strijd met art. 3 van voormeld regelement niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en/of
-
het verloop van die weg (de Ommerkanaal) niet heeft gevolgd en/of met het door hem bestuurde voertuig (links) van de weg is geraakt/gereden en/of (vervolgens) tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Ommerkanaal, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij gebotst tegen, althans in aanrijding gekomen met een aldaar in de berm bevindende boom;
2 hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,51 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
3 De bewijsmotivering
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft zij het standpunt ingenomen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
3.2 Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Na het verkeersongeluk kwamen de hulpdiensten ter plaatse. De brandweer rook bij verdachte een alcohollucht en de politie trof op de grond aan de bijrijderskant een fles wodka aan.
De toegestane snelheid ter plaatse bedroeg 60 kilometer per uur (km/u). Getuige [getuige] reed in tegengestelde richting op de Ommerkanaal. Zij heeft verklaard dat een grijze Audi slingerde en op haar weghelft terecht kwam. Zij schat in dat de Audi 100 km/uur reed.
Verdachte heeft bekend dat hij onder invloed van alcohol de Audi heeft bestuurd.
Vormverzuim? Op grond van artikel 163, zevende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW1994) dient een bevel tot bloedafname – indien verdachte niet in staat is zijn wil kenbaar te maken – te worden gegeven door een officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een bij ministeriële regeling aangewezen ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. In artikel 1a van de Regeling alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer staat dat de ambtenaren van politie die in schaal 8 of hoger zijn benoemd worden aangewezen voor het geven van een bevel tot een bloedonderzoek. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit rangen politie staat dat de rang van brigadier is verbonden aan functies die zijn gewaardeerd met schaal 8. De functies die zijn verbonden aan de rangen van aspirant, surveillant, agent en hoofdagent zijn lager ingeschaald.
Uit het dossier blijkt dat verdachte niet in staat was zijn wil kenbaar te maken en dat het bevel tot bloedafname is gegeven door agent [verbalisant], geen brigadier (of hoger). Er is dus sprake van een onbevoegd gegeven bevel en dus een vormverzuim. De rechtbank zal echter volstaan met de constatering van dit vormverzuim en daar geen gevolgen aan verbinden, nu iedere wel bevoegde ambtenaar in dit geval het bevel alsnog zou hebben gegeven (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321). Bewijsoverweging feit 1 primair De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW1994. Voor schuld in de zin van dit artikel moet sprake zijn van (meer dan) een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid dan wel onoplettendheid van verdachte. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW1994. Een enkel moment van onoplettendheid, is over het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval als bedoeld in artikel 6 WVW1994. Verdachte reed met een aanzienlijk hogere snelheid dan de toegestane snelheid van 60 km/u door een bocht naar rechts, terwijl het regende en het wegdek dus nat was. Hij kon daardoor de Audi niet voldoende onder controle krijgen, waardoor hij (via de linker weghelft) van de weg raakte en in de berm tegen een boom is gebotst. Dit alles terwijl hij onder invloed was van alcohol.
Zoals hiervoor al overwogen, is na het ongeval bij verdachte een alcoholpromillage van 1.51 vastgesteld. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van een dergelijke hoeveelheid alcohol de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Die wetenschap heeft verdachte er niet van weerhouden een auto te gaan besturen. Gelet op het verkeersgedrag van verdachte en de omstandigheid waaronder dat gedrag heeft plaatsgevonden, oordeelt de rechtbank dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden en in die zin schuld heeft gehad aan het verkeersongeval, zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Tot slot moet de rechtbank beoordelen of het letsel dat [slachtoffer] door de aanrijding heeft opgelopen zwaar lichamelijk letsel is. Onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt zijn van belang: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
[slachtoffer] heeft door het ongeval breuken in het sleutelbeen, het borstbeen en de lendenwervel opgelopen. Ook is zij geopereerd aan een scheur in de darmwand, waarvan het herstel (minstens) zes weken tot enkele maanden kan duren. De gezamenlijkheid van de letsels, de buikoperatie en de geschatte duur van het herstel na een dergelijke operatie, maken dat de rechtbank dit letsel als zwaar lichamelijk letsel aanmerkt.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Bewijsoverweging feit 2 primair Zoals hiervoor overwogen blijkt uit het bloedonderzoek dat verdachte onder invloed van alcohol verkeerde ten tijde van het ongeval. De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen het ten laste gelegde onder 2 primair wettig en overtuigend bewezen.
3.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair
hij op 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Ommerkanaal, zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl hij een (scherpe) bocht naar rechts naderde, en terwijl in voornoemde bocht twee in zijn rijrichting gekeerde borden BB12R als bedoeld in bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 waren geplaatst, inhoudende waarschuwing voor bocht naar rechts,
-
heeft gereden met een gemiddelde indicatieve snelheid van minimaal 100 km/uur, (aanzienlijk) hogere snelheid dan de aldaar voor hem geldende maximumsnelheid van 60 km/uur, en
-
in strijd met artikel 19 van voormeld reglement de snelheid van zijn voertuig niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg en voornoemde bocht kon overzien en waarover deze vrij waren en
-
het door hem bestuurde voertuig niet met de nodige voorzichtigheid heeft bestuurd en onvoldoende onder controle heeft gehouden dan wel kunnen houden en
-
in strijd met art. 3 van voormeld regelement niet aan zijn verplichting heeft voldaan, zoveel mogelijk rechts te houden en
-
het verloop van die weg (de Ommerkanaal) niet heeft gevolgd en met het door hem bestuurde voertuig (links) van de weg is geraakt/gereden en
(vervolgens) tegen een aldaar in de berm bevindende boom is gebotst, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, terwijl hij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2 primair
hij op 18 juni 2024 te Dedemsvaart, gemeente Hardenberg, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,51 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 175 en 176 WVW1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 2 primair de eendaadse samenloop van de misdrijven:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet;
en
overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
5 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.
6 De op te leggen straf of maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren
6.2 De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van de feiten Verdachte heeft op 18 juni 2024 onder invloed van een grote hoeveelheid alcohol een ernstig verkeersongeval veroorzaakt. Hij reed minstens 100 km/uur waar 60 km/uur was toegestaan, en verloor in een bocht naar rechts de controle, waarna de Audi frontaal tegen een boom in de berm botste. De bijrijdster is als gevolg van dit ongeval ernstig gewond geraakt. Dat verdachtes rijgedrag uiteindelijk niet tot meer slachtoffers heeft geleid lijkt een kwestie van geluk te zijn geweest. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich op ernstige wijze heeft misdragen in het verkeer en de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Voor verdachte, andere verkeersdeelnemers en de samenleving als geheel moet duidelijk zijn dat dergelijk verkeersgedrag - te hard rijden onder invloed van alcohol - onaanvaardbaar is.
De persoon van verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 7 juli 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voor wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank ook rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 14 juli 2025. Hieruit komt naar voren dat bij verdachte sprake is van stabiliteit op het gebied van huisvesting, financiën en contacten met familie. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op problematiek op het gebied van middelengebruik, anders dan dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten onder invloed van alcohol was. Door zijn lichamelijke klachten, als gevolg van het ongeluk, is verdachte momenteel niet in staat om te werken. Het recidiverisico wordt laag ingeschat en de reclassering adviseert om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat het verkeersongeluk ook een enorme impact op verdachte heeft gehad. Verdachte liep door het ongeluk meerdere breuken op en zijn dunne darm is operatief verwijderd. Als gevolg daarvan heeft hij een stoma gekregen. Verdachte staat nog steeds onder behandeling en kan (voorlopig) niet werken.
De strafoplegging De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de straffen die rechters in soortgelijke strafzaken opleggen en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van artikel 6 WVW 1994. Volgens de oriëntatiepunten is het uitgangspunt van denken voor het veroorzaken van een verkeersongeval als het onderhavige, waarbij sprake is van ernstige schuld, alcoholgebruik en zwaar lichamelijk letsel, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en een rijontzegging voor de duur van drie jaar.
Alles afwegende, acht de rechtbank de straf zoals door de officier van justitie is geëist passend en geboden. Zij legt aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van de verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
7 De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikelen 55 Sr en 179 WVW 1994.
8 De beslissing
De rechtbank:
bewezenverklaring
-
verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
-
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
-
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
-
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair en feit 2 primair de eendaadse samenloop van de misdrijven: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet; en overtreding van artikel 8, tweede lid aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
-
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
-
ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 3 (drie) jaren;
-
beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Peper, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R.J. Postma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Vis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met registratienummer PL0600-2024586176. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Pagina 17.
Pagina 22.
Pagina 17.
Pagina 102 en 103.
Pagina 105.
Pagina 133.
Pagina 134-135.
Pagina 104.
Pagina 21 en 41.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 augustus 2025.