ECLI:NL:RBOBR:2025:5435 - Rechtbank Oost-Brabant - 29 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Locatie 's-Hertogenbosch Strafrecht
Parketnummer: 01.332264.24 Parketnummer vordering: 01-200027-23
Datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [2007] , thans gedetineerd in RJJI De Hartelborgt te Spijkenisse.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2025, 16 mei 2025, 12 augustus 2025 en 15 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 januari 2025.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 augustus 2025 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
t.a.v. feit 1: hij, op of omstreeks 18 oktober 2024 te Helmond [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere breuken in de onderkaak, ten gevolge heeft gehad;
t.a.v. feit 2: hij, op of omstreeks 18 oktober 2024 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk transportboeien, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs
Inleiding. Wanneer verdachte op 18 oktober 2024 met vrienden een drankje drinkt ontstaat er ruzie tussen hem en een jongen. Verdachte wordt boos omdat [slachtoffer 1] (hierna te noemen: het slachtoffer) een drankje op zijn kleding morst. Verdachte en het slachtoffer gaan naar buiten en verdachte slaat het slachtoffer in zijn gezicht. Het slachtoffer heeft hierdoor meerdere breuken in zijn onderkaak. De [slachtoffer 2] arriveert en verdachte wordt geboeid in de politievoertuig gezet. Enige tijd later komen de verbalisanten erachter dat verdachte niet meer in het voertuig zit. Verdachte wordt een dag later aangetroffen met aan iedere pols een transporthandboei. Het verbindingsstuk van de transportboeien is doorgeslepen.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 en feit 2 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging. Ten aanzien van feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 2 stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd, aangezien het verbindingsstuk niet door verdachte zelf zou (kunnen) zijn doorgeslepen.
De bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen:
Ten aanzien van feit 2:
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 oktober 2024 (p. 58 – 61). Voor zover inhoudende: [p. 61] V: Wat heb je met de handboeien gedaan die je achter je rug om had? A: Die heb ik doorgeslepen. V: Hoe heb je dit gedaan? A: Dit heb ik met een slijptol gedaan.
Proces-verbaal van aangifte, gedaan door [betrokkene] namens [slachtoffer 2] (p. 18 - 19). Voor zover inhoudende: [p. 18] Op vrijdag 18 oktober 2024 omstreeks 23.45 uur was ik aan het werk samen met mijn collega. (...) Naar aanleiding van dit geweldsincident werd door mijn collega en ik een persoon als verdachte aangehouden. Deze verdachte was genaamd [verdachte] . Ik heb de beide polsen van [verdachte] voorzien van de, aan mij van dienstwege verstrekte, transportboeien. (...) Enige tijd later constateerden wij dat [verdachte] uit ons dienstvoertuig was ontsnapt. (...) Op zaterdag 19 oktober werd ik door de recherche geïnformeerd dat [verdachte] was aangetroffen elders in Helmond. [verdachte] werd aangetroffen met aan iedere pols een transportboei. Het verbindingsstuk was doorgeslepen .
Het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit, aangezien zij zich op het standpunt stelt dat, gelet op het gegeven dat verdachte ruggelings geboeid was, het voor verdachte feitelijk onmogelijk zou zijn geweest om het verbindingsstuk van de transportboeien door te slijpen.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft ten aanzien van de ten laste gelegde vernieling ten overstaan van de [slachtoffer 2] een bekennende verklaring afgelegd. Daarnaast zijn geen aanwijzingen in het dossier dat een derde zou zijn betrokken bij de vernieling. Gelet hierop acht de rechtbank de vernieling van de transportboeien door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
t.a.v. feit 1: op 18 oktober 2024 te Helmond [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het gezicht te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de onderkaak, ten gevolge heeft gehad;
t.a.v. feit 2: omstreeks 18 oktober 2024 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk transportboeien, die aan de [slachtoffer 2] toebehoorden heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en maatregel.
De eis van de officier van justitie. De officier van justitie eist oplegging van jeugddetentie voor de duur van 286 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (hierna te noemen: Sr). Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) op te leggen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging verzoekt de rechtbank primair over te gaan tot het schorsen van de behandeling ter terechtzitting en de officier van justitie te bevelen een zorgmachtiging voor te bereiden. De verdediging is van mening dat het subsidiariteitsbeginsel van toepassing is en oplegging van een PIJ-maatregel disproportioneel zou zijn. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging primair vrijspraak bepleit. Subsidiair verzoekt zij de rechtbank in geval van bewezenverklaring jeugddetentie voor de duur van maximaal 10 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van de feiten. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft de kaak van het slachtoffer op twee plaatsen gebroken en daardoor met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Ook heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer aangetast. Het geweld van verdachte was totaal onverwacht en moet een grote indruk hebben gemaakt op het slachtoffer en de getuigen. Aan het slachtoffer was direct te zien dat zijn kaak was gebroken en hij bloedde hevig. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de vordering van de benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer geopereerd is en lange tijd voedsel door een rietje heeft moeten eten en moeite heeft gehad met praten. Aangezien het slachtoffer autisme heeft, is het voor hem moeilijk te bevatten wat er met hem is gebeurd en is het moeilijk de situatie te verwerken. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij met zijn handelen zich niets heeft aangetrokken van de mogelijke (psychische) gevolgen die de stomp voor het slachtoffer zouden kunnen hebben. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van transporthandboeien door het verbindingsstuk daarvan door te slijpen. Met de vernieling heeft verdachte schade veroorzaakt aan het eigendom van de [slachtoffer 2] .
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Kijkend naar de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportage d.d. 22 juli 2025 van de psycholoog, A.J. van den Dorpen, en de psychiater, F. Verstraeten, die over verdachte is opgesteld. Daaruit blijkt, voor zover hier relevant, onder meer het volgende: [p. 48] 1. Is onderzochte lijdende aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en zo ja, hoe is dat in diagnostische zin te omschrijven? Er is bij [verdachte] sprake van een herhaalde psychose in het kader van schizofrenie en van een stoornis in het gebruik van amfetamineachtige middelen die door zijn verblijf in een justitiële jeugdinrichting in vroege remissie is. Eerder was er ook sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Een stoornis in het gebruik van alcohol kan niet uitgesloten worden. (...) Er was sprake van stoornissen in zowel de vorm van het denken (gedachtestops - die typisch zijn voor schizofrenie en die niet bij een drugspsychose waargenomen worden - wijdlopig denken, enige incoherentie, verhoogd associatief denken en spreekdrang) als het tempo (vertraagd en soms versneld) en de inhoud (grootheidsgedachten die waanachtig aandeden en paranoïde gedachten). Naast gedesorganiseerd denken was er tevens sprake van gedesorganiseerd gedrag. Ook waren er stoornissen in de emotie- en agressieregulatie aanwezig. Hallucinaties en verdergaande grootheids- en paranoïde gedachten worden vermoed. [p. 49] Verder is er in de afgelopen jaren sprake geweest van multipele middelengebruik, waaronder alcohol, cannabis, MDMA, 4-MMC/3-MMC en cocaïne, dit alles in wisselende hoeveelheden. Er kan een stoornis in het gebruik van amfetamineachtige middelen en cannabis, beide momenteel in remissie, vastgesteld worden, een stoornis in alcoholgebruik wordt vermoed, maar er is te weinig informatie over beschikbaar. De persoonlijkheid van [verdachte] is nog duidelijk in ontwikkeling. Deze ontwikkeling stagneert door de psychose.
Ja. (...) [p. 50]Ondanks dat niet geheel duidelijk werd hoe [verdachte] tot het ten laste gelegde is gekomen, indien bewezen geacht, kon worden vastgesteld dat [verdachte] ten tijde van het ten laste gelegde in meer of mindere mate psychotisch was en dat de oordeels- en kritiekstoornissen alsmede de stoornissen in de agressie- en emotieregulatie alsook de impulscontrole aanwezig waren. Naar het oordeel van onderzoekers kon [verdachte] de hiervoor beschreven situatie niet goed beoordelen en was hij vanwege voornoemde beperkingen verminderd in staat zijn handelen te sturen en had hij onvoldoende gedragsalternatieven voorhanden. Een floride psychose waardoor [verdachte] volledig gestuurd werd ten tijde van het ten laste gelegde kon niet worden vastgesteld op basis van de collaterale informatie en de anamnese. (...) Onderzoekers adviseren dan ook om het ten laste gelegde, indien bewezen geacht, in ieder geval in een verminderde mate aan [verdachte] toe te rekenen, waarbij een verdere doorwerking niet valt uit te sluiten. (...) Onderzoekers zijn van oordeel dat bij [verdachte] de kans op recidive sterk bepaald wordt door de schizofrenie en de daaruit voortkomende psychotische ontregelingen en oordeels- en kritiekstoornissen. Psychotische ontregelingen en de oordeels- en kritiekstoornissen hebben een negatieve invloed op zijn emotie- en agressieregulatie en inschatting van situaties, hetgeen in samenhang tot gevaarvolle en risicovolle situaties kan leiden. Verder speelt het zeer beperkte zo niet ontbrekende ziektebesef een rol waardoor [verdachte] niet inziet behandeling nodig te hebben en waardoor hij niet medicatietrouw is, waardoor zijn psychosen onvoldoende opknappen en steeds wisselend aanwezig zijn. In dat licht is de middelenproblematiek eveneens een belangrijke risicofactor; middelen verergeren en onderhouden de psychotische klachten. [verdachte] zelf ontkent zijn drugsproblematiek, zijn alcoholproblematiek bagatelliseert hij en hij accepteert hier zodoende ook geen behandeling voor. Dat betekent dat [verdachte] niet uit zichzelf in staat is gebleken om het chronisch psychotisch proces te stoppen (door structureel medicatie te nemen) of zijn levensstijl daarop af te stemmen en er uit de klinische analyse een hoog risico op herhaling van incidenten met fysieke agressie volgt. Verder is er sprake van escalatiegevaar; [verdachte] zou vanuit zijn ongerichte agressie nog ernstiger verwondingen kunnen aanrichten dan tot nu toe het geval was. Daar komt bij dat de ouders van [verdachte] de psychische ziekte (schizofrenie) van [verdachte] nog niet volledig onderkennen. [p. 51] Het recidiverisico op geweld wordt gezien bovenstaande als hoog ingeschat. (...) Om het recidivegevaar af te wenden, het ziektebeeld zo snel en zo goed mogelijk te behandelen en daarmee de zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] te bevorderen, wordt een langdurige intensieve klinische behandeling noodzakelijk geacht. Hierbij dient de antipsychotische medicatie gecontinueerd en verder ingesteld te worden (...). Het is van belang dat [verdachte] psycho-educatie en cognitieve gedragstherapie voor psychosen krijgt met als doel dat hij meer zicht krijgt op zijn problematiek en hij meer medicatietrouw wordt. (...) [verdachte] dient zijn alcohol- en druggebruik te staken en daarvoor dient gelijktijdig, althans zodra het ziektebeeld voldoende gestabiliseerd is, een behandeling, met ook eerst psycho-educatie, ingezet te worden. Er wordt geadviseerd zijn ouders direct bij de behandeling te betrekken, een systeembehandeling te bieden en te onderzoeken wat zij nodig hebben om [verdachte] zo goed mogelijk te ondersteunen. [p. 52] Een gestructureerde dagbesteding gericht op (het toeleiden naar) werk, dat past bij zijn interesse maar ook bij zijn draagkracht, sport en sociale contacten is van belang. Hierbij dient aandacht te zijn voor het uitbreiden van een gezond sociaal netwerk met vrienden die hem niet verleiden tot middelengebruik. (...) Een voorwaardelijk kader wordt gezien het bovenstaande niet als haalbaar geacht en wordt zodoende een dwingend kader noodzakelijk geacht. Gelet op de nood aan een langdurige, intensieve klinische behandeling, het vanuit de stoornis hoge risico op herhaling van incidenten met fysieke agressie met lichamelijk letsel en het zich onvoldoende kunnen houden aan voorwaarden, adviseren onderzoekers een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Een klinische behandeling binnen de forensische GGZ wordt hierbij het meest aangewezen geacht, gelet op de psychiatrische stoornis, de hiermee samenhangende kwetsbaarheid en het ontbreken van een meer antisociale dynamiek. [p. 53] Op basis van de ernst van de psychopathologie, de doorwerking in de tenlastegelegde ernstige mishandeling, het hoge recidiverisico en aangezien [verdachte] niet in staat is gebleken zich aan voorwaarden te houden, acht het onderzoekend team het noodzakelijk dat de klinische behandeling wordt opgelegd in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De schizofrenie met terugkerende psychosen en de middelenproblematiek kunnen tijdens een PIJ-maatregel langdurig klinisch behandeld worden, waarbij medicamenteuze behandeling de grootste prioriteit heeft. Daarmee kan de prognose verbeterd worden. Indien de problematiek gestabiliseerd is kan aan de verdere ontwikkeling van [verdachte] gewerkt worden en kan hij geleidelijk aan en op een verantwoorde manier naar huis terugkeren en ondersteund worden bij het oppakken van zijn leven.
Eveneens heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 8 augustus 2025. Daaruit blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming het eens is met het advies van het FORCA rapport en adviseert de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen en dat de behandeling aanvankelijk zal dienen plaats te vinden binnen een JJI om [verdachte] te laten stabiliseren op de FOBA en hem daarna over te plaatsen naar een (specialistische) afdeling.
De vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij het advies. Daarnaast heeft zij benadrukt dat het noodzakelijk is dat de behandeling van verdachte in het kader van een PIJ-maatregel plaatsvindt. Er is naast psychische behandeling ook forensische behandeling nodig. Een zorgmachtiging is daarom niet geschikt, omdat deze geen forensische insteek heeft.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat het advies van de Raad voor de Kinderbescherming door hen wordt ondersteund.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Jeugdstrafrecht. Verdachte wordt berecht onder het jeugdstrafrecht, omdat hij ten tijde van het plegen van de feiten minderjarig was. Verder wordt bij het bepalen welke straf passend is veel belang gehecht aan wat de straf betekent voor de persoonlijke ontwikkeling van de jeugdige. Er wordt veel meer dan bij het volwassenenstrafrecht rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De op te leggen straf. De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder acht geslagen op de rapportages van de gedragsdeskundigen waaruit blijkt dat sprake is van diverse stoornissen in de geestvermogens en dat hij ten tijde van het plegen van de mishandeling als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder (voor dergelijke strafbare feiten) is veroordeeld.
De rechtbank overweegt dat de door verdachte gepleegde mishandeling– zoals is overwogen onder de ernst van de feiten – een ernstig feit is dat voor het slachtoffer ingrijpende gevolgen heeft gehad. De rechtbank rekent dit de verdachte aan, maar constateert eveneens dat in vergelijkbare zaken doorgaans minder langdurige vrijheidsbenemende straffen worden opgelegd dan de tijd die verdachte inmiddels in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht Gelet op alle hiervoor omschreven omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om bij de op te leggen duur van jeugddetentie aanzienlijk af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 50 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr in onderhavige zaak passend is.
De op te leggen maatregel. De rechtbank zal conform de adviezen van de psychiater, de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid Sr, voor het opleggen van een PIJ-maatregel. Het bewezenverklaarde onder feit 1 betreft een misdrijf dat is genoemd in artikel 77s, eerste lid, onder a, Sr. Op grond van de rapportage stelt de rechtbank vast dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een psychische stoornis, anders gezegd, een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, bestond. Daarnaast eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit maar met name gelet op de door de deskundigen vastgestelde problematiek en het door hen ingeschatte recidiverisico biedt oplegging van de PIJ-maatregel de noodzakelijke waarborgen ter beveiliging van de maatschappij. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Nu aan alle wettelijke eisen is voldaan, zal de rechtbank conform het advies van de deskundigen aan verdachte een PIJ-maatregel opleggen.
De rechtbank merkt op dat zij heeft gekeken naar de mogelijkheid tot het verlenen van een zorgmachtiging, zoals voorgesteld door de verdediging, maar zij ziet een behandeling in het kader van een zorgmachtiging niet als een geschikte mogelijkheid om verdachte de juiste behandeling te kunnen bieden. De deskundigen hebben uiteengezet dat het recidiverisico hoog is. Een zorgmachtiging is in beginsel gericht op het stabiliseren van de psychische toestand van de patiënt en niet op een structurele behandeling en forensische interventies om delict gedrag in de toekomst te voorkomen. De rechtbank acht juist een structurele behandeling in een gedwongen kader gericht op de psychische toestand en ontwikkeling van verdachte uiterst noodzakelijk voor het beperken van recidive, de ontwikkeling van verdachte en een goede terugkeer in de maatschappij. De PIJ-maatregel biedt zo’n behandeling en daarom volgt de rechtbank het standpunt van de deskundigen dat er geen andere mogelijkheid is dan het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van 635,67 euro aan materiële schadevergoeding (bestaande uit de posten reis- en parkeerkosten, ziekenhuisdaggeldvergoeding, eigen risico en persoonlijke verstoring) en een bedrag van 2.000,-- euro aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij het aantal dagen gijzeling op 0 wordt gesteld.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank en verzoekt haar het aantal dagen gijzeling in geval van oplegging van een schadevergoedingsmaatregel op 0 te stellen.
Beoordeling. De rechtbank acht de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .
De benadeelde partij vordert een bedrag van 97,82 euro aan materiële schadevergoeding voor de kapotte handboeien, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het standpunt van de officier van justitie. De officier van justitie is van mening dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel waarbij het aantal dagen gijzeling op 0 wordt gesteld.
Het standpunt van de verdediging. Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak voor het feit waarop deze vordering ziet. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen tot een bedrag van 80,84 euro. Ten slotte verzoekt de verdediging het aantal dagen gijzeling in geval van oplegging van een schadevergoedingsmaatregel op 0 te stellen.
Beoordeling. De gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank in zijn geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening. Omdat de [slachtoffer 2] geen BTW kan verrekenen, is ook de gevorderde BTW toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 delict tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 01.200027.23). De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2025 zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting hebben de officier van justitie en de raadsman van verdachte gevraagd de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbank acht toewijzing van de vordering, gelet op de op te leggen maatregel als ook de lange tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten, niet opportuun en zal deze vordering dan ook afwijzen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
- 36f, 77a, 77g, 77i, 77s, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1: mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
T.a.v. feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 en feit 2: jeugddetentie voor de duur van 50 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. feit 1: plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 jaren.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling: Wijst af de vordering met parketnummer 01.200027.23 van de officier van justitie d.d. 11 november 2024.
T.a.v. feit 1: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.635,67, bestaande uit € 635,67 materiële schadevergoeding en € 2.000,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 2.635,67, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit € 635,67 materiële schadevergoeding en € 2.000,-- immateriële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde, [slachtoffer 1] , bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
T.a.v. feit 2: Beslissing op de vordering van de benadeelde partij de [slachtoffer 2] . Wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, de [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 97,82, bestaande uit materiële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 97,82, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 0 dagen.
Voormeld bedrag bestaat uit materiële schadevergoeding.
Het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 oktober 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde, de [slachtoffer 2] , bevrijd voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door: mr. J.H.L.M. Snijders, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E.C.L. Pechaczek en mr. I.M. Rinzema, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.R.M. Robbers, griffier, en is uitgesproken op 29 augustus 2025.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgenomen in het einddossier van de [slachtoffer 2] Eenheid Oost-Brabant, Team Recherche Peelland, Proces-verbaalnummer: PL2100-2024230971, afgesloten op 20 oktober 2024, aantal pagina’s: 1 tot en met 64. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen opgenomen in genoemd einddossier.