ECLI:NL:RBOBR:2025:4660 - Rechtbank Oost-Brabant - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/2281
[eiseres], uit [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. S.J.L.M. van den Reek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. I.P.H.M. van Lieshout).
Samenvatting
1. Het gaat in deze zaak over de vraag of het UWV terecht heeft geweigerd eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toe te kennen, omdat zij geen werknemer was in de zin van de WW en daarom niet verzekerd was voor deze wet. Eiseres heeft zorg verleend aan haar vader. Volgens het UWV was er geen sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar vader. Daarom was volgens het UWV geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen eiseres en haar vader. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat wel sprake was van een gezagsverhouding tussen haar en haar vader. De rechtbank volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het UWV terecht geen WW-uitkering heeft toegekend.
Inleiding
2. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WW-uitkering.
2.1. Het UWV heeft de aanvraag met het besluit van 26 januari 2024 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.2. Met het besluit van 11 april 2024 (het bestreden besluit) is het UWV bij de afwijzing van de WW-uitkering gebleven.
2.3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4. Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend. Het UWV heeft daarop gereageerd met een aanvullend verweerschrift.
2.5. De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde deelgenomen. De gemachtigde van het UWV heeft zich voor de zitting afgemeld.
De feiten
3. Eiseres werkte vanaf 24 april 2018 als zorgverlener voor haar vader, die houder was van een persoonsgebonden budget. Eiseres verleende de zorg op basis van een zogenoemde ‘modelzorgovereenkomst met een partner of familielid’. Eiseres heeft na het overlijden van haar vader een WW-uitkering aangevraagd. Dit heeft geleid tot de besluitvorming zoals genoemd onder ‘Inleiding’.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht een WW-uitkering aan eiseres heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres
4.1. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
5. Uit de wet volgt dat iemand verzekerd moet zijn voor de WW om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. Dat is het geval als de aanvrager als werknemer kan worden beschouwd in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW. Daarbij is het de vraag of sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Volgens vaste rechtspraak
5.1. Als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding geldt of kan worden gezegd dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de werkgever en dat de werkgever bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en de resultaten van het werk.
5.2. De bewijslast rust op de aanvrager van de uitkering. Het is dus aan eiseres om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
Standpunten van partijen
6. Volgens het UWV komt eiseres niet in aanmerking voor een WW-uitkering, omdat zij geen werknemer is in de zin van de WW. Het UWV stelt zich namelijk op het standpunt dat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar vader. De opdrachten en aanwijzingen die kunnen worden gegeven zijn van een andere aard, mede vanwege de familieband. Het niet opvolgen van aanwijzingen kan in de verhouding werkgever/werknemer leiden tot sancties, en dat is in de relatie tussen eiseres en haar vader niet aan de orde. Verder betaalde eiseres haar vader geen werkgeverslasten. Eiseres was dus niet verzekerd voor de WW.
7. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij vindt dat er wel sprake was van een gezagsverhouding. Eiseres stelt dat het vaste rechtspraak is dat het bestaan van een familierelatie niet betekent dat in zijn algemeenheid geen sprake is van een gezagsverhouding.
Was er sprake van een gezagsverhouding?
8. Niet in geschil is dat eiseres persoonlijk arbeid heeft verricht en dat zij loon heeft ontvangen. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar vader.
8.1. De rechtbank volgt eiseres in haar betoog dat het UWV ten onrechte (in bezwaar) heeft overwogen dat er tussen eiseres en vader geen sprake kan zijn van een gezagsverhouding. Dat is onjuist. Het bestaan van een familierelatie, zoals bij eiseres en haar vader, betekent niet per definitie dat geen sprake kan zijn van een gezagsverhouding. Ook bij een dergelijke arbeidsverhouding geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding of aangenomen kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van degene met wie de overeenkomst is aangegaan. Ook in die situatie kan een gezagsverhouding blijken uit het feit dat – in dit geval – de vader van eiseres bevoegd is om opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. De familierelatie is wel een element dat daarbij betrokken moet worden.
8.2. In tegenstelling tot wat eiseres bepleit, volgt uit de rechtspraak dat voor de vraag of er sprake is van gezag, wordt meegewogen of er in de zorgovereenkomst afspraken zijn gemaakt over de essentiële onderwerpen van een arbeidsovereenkomst.
8.3. Op basis van de verklaringen en wat op de zitting is besproken kan weliswaar worden aangenomen dat de vader van eiseres aanwijzingen en instructies gaf over de uit te voeren werkzaamheden, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar vader. Dat behoort namelijk tot de invulling van de zorg die eiseres verleende. Niet is gebleken dat eiseres door haar vader ter verantwoording werd geroepen met betrekking tot de wijze waarop zij haar werkzaamheden uitvoerde, er controle plaatsvond en dat er dus sprake was van een gezagsverhouding.
8.4. Het salaris van eiseres werd bekostigd met het persoonsgebonden budget van haar vader. Eiseres heeft op de zitting gezegd dat als daarvan ook nog premies hadden moeten worden afgedragen, zij genoegen had moeten nemen met een niet realistisch laag uurloon. Anders dan eiseres ziet de rechtbank hierin juist nog een indicatie dat bij het verrichten van de werkzaamheden de familierelatie vooropstond. Het is niet te verwachten dat een willekeurige derde onder deze voorwaarden dezelfde werkzaamheden voor 40 uur per week voor de vader van eiseres zou vervullen zoals eiseres dat heeft gedaan.
8.5. Eiseres heeft verder ruim vijf jaar op basis van de zorgovereenkomst voor haar vader gezorgd. In deze periode zijn er geen premies afgedragen voor de werknemersverzekeringen. Eiseres heeft op de zitting desgevraagd gezegd ervan op de hoogte te zijn dat die premies niet werden afgedragen. Eiseres heeft er op de zitting op zich terecht op gewezen dat het afdragen van deze premies een verantwoordelijkheid van de werkgever is, in haar visie haar vader. Daar staat echter tegenover dat als het de kennelijke bedoeling van eiseres en haar vader was om hun zorgrelatie als dienstbetrekking aan te merken, er voor eiseres voldoende gelegenheden zijn geweest om haar vader aan te spreken op het feit dat er geen premies werden ingehouden en afgedragen. Niet is gebleken dat dit is gebeurd. Bij een arbeidsverhouding op basis van een arbeidsovereenkomst had dit wel voor de hand gelegen.
8.6. Eiseres stelt dat het UWV moet anticiperen op het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden. In dit wetsvoorstel wordt een nieuw rechtsvermoeden geïntroduceerd. Wanneer iemand werkzaamheden verricht voor hoogstens 120% van het minimumloon, dan is dat een aanwijzing dat diegene werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst. Het maximum uurloon voor een zorgverlener is € 24,44 en dat is ruim onder het in het wetsvoorstel benoemde uurloon. Op basis van dit wetsvoorstel zou dat betekenen dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen eiseres en haar vader. Op de zitting heeft eiseres verder toegelicht dat de Belastingdienst al anticipeert op het wetsvoorstel en dat het UWV dat ook zou moeten doen.
8.6.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiseres bepleit miskent dat het vaststellen van wetten een taak is van de regering en Staten-Generaal gezamenlijk
8.6.2. Daar komt nog bij dat dit wetsvoorstel vooral beoogt schijnzelfstandigheid tegen te gaan.
8.7. Eiseres wijst op de uitspraak van de Raad van 24 januari 2019
8.8. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie de arbeidsrelatie tussen eiseres en haar vader in overwegende mate werd beheerst door hun familieverhouding. Er is daarom geen sprake van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar vader. Om die reden was er geen sprake van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW. Het UWV heeft dan ook terecht het standpunt ingenomen dat eiseres niet moet worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en dus niet verzekerd was voor de WW. Het UWV heeft dus terecht besloten dat eiseres per 24 december 2023 geen recht heeft op een WW-uitkering.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Zij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P. Kool, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 7 maart 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:445.
Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 23 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2882.
Centrale Raad van Beroep 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:252.
Centrale Raad van Beroep 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:252.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:252.
Zie bijvoorbeeld rechtbank Den Haag 21 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1236 en rechtbank Midden-Nederland 14 februari 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:2883.
Artikel 81 van de Grondwet.
Artikel 82 tot en met 88 van de Grondwet.
Kamerstukken II 2024-25, 36783, nr. 3, p. 3.
Centrale Raad van Beroep 24 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:252.