Uitspraak inhoud

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Leeuwarden

Zaaknummer: 11422369 EL EXPL 24-38

Vonnis van 22 juli 2025

in de zaak van [eiser] , wonende te [woonplaats] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.

1 Het procesverloop

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding;

  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie;

  • de conclusie van antwoord in het voorwaardelijke incident, tegens conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie;

  • de conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie;

  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties in conventie.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. Een adviseur van Spaar Select B.V. (hierna: Spaar Select ) heeft tijdens een huisbezoek aan [eiser] met [eiser] gesproken over diens financiële situatie en wensen.

2.2. [eiser] heeft vervolgens, via Spaar Select als tussenpersoon, op 21 juni 1999 met (de rechtsvoorganger van) Dexia een effectenleaseovereenkomst, genaamd Overwaarde Effect (contractnummer [nummer] ), gesloten.

2.3. De effectenleaseovereenkomst is in 2004 op verzoek van [eiser] tussentijds beëindigd. Daarbij is een restschuld ontstaan. [eiser] heeft deze restschuld aan Dexia betaald.

2.4. Bij brief van 30 augustus 2007 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Dexia geschreven dat [eiser] zich beroept op de nietigheid van de hiervoor genoemde effectenleaseovereenkomst en dat deze overeenkomst voor zover nodig wordt vernietigd c.q. ontbonden op grond van (onder meer) een onrechtmatige daad. Voorts wordt Dexia in de brief verzocht - en voor zover nodig gesommeerd - om binnen twee weken alle betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, terug te betalen.

2.5. Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [eiser] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.

2.6. Bij brief van 4 oktober 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] , onder verwijzing naar het arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) en 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935), Dexia verzocht om al hetgeen onverschuldigd is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten te betalen.

3 De vorderingen in conventie en in reconventie

3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens [eiser] tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden; II. voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden; III. Dexia zal veroordelen om de schade die [eiser] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag van de door [eiser] gedane betalingen, althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure; IV. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] conform rapport Voorwerk II, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure; V. Dexia zal veroordelen in de kosten van het geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,-, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces-en de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.

3.2. Dexia voert verweer en heeft een reconventionele vordering ingesteld waarbij Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad: I. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is; II. [eiser] ex artikel 194 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen om Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen zijn ontleend, althans van andere schriftelijke documenten waar die stellingen aan ontleend zijn; III. met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.

3.3. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

In conventie

4.1. Tussen partijen is in de kern genomen in geschil of Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door in strijd te handelen met artikel 41 van de toenmalige Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (hierna: NR 1999), alsmede door schending van haar precontractuele zorgplichten. Ten aanzien van de in dit verband tussen partijen opgekomen geschilpunten overweegt de kantonrechter als volgt. Waarschuwingsplicht en causaal verband

4.2. [eiser] verwijt Dexia in de eerste plaats dat zij haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. Volgens Dexia is het weliswaar juist dat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) heeft geoordeeld dat Dexia gehouden was om afnemers bij het aangaan van een effectenleaseovereenkomst indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld, maar daar staat volgens Dexia tegenover dat dit risico zeer eenvoudig uit de tekst van de overeenkomst zelf kon worden afgeleid. Indien evenwel wordt aangenomen dat Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, betwist Dexia het bestaan van een causaal verband tussen het schenden van de waarschuwingsplicht door Dexia en het aangaan van de overeenkomst door [eiser] . [eiser] heeft de stellingen van Dexia gemotiveerd betwist. De kantonrechter overweegt als volgt.

4.3. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat Dexia of Spaar Select [eiser] bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst indringend heeft gewaarschuwd voor het restschuldrisico. In de overeenkomst zelf wordt geen melding gemaakt van een eventueel risico op een restschuld. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [eiser] dat Dexia niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. De betwisting van Dexia van het bestaan van voldoende causaal verband tussen het sluiten van de overeenkomst en de schending van de waarschuwingsplicht, zal de kantonrechter passeren. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia) onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst in beginsel aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiser] welbewust het risico op een mogelijke restschuld heeft aanvaard, zodat de kantonrechter het gestelde causaal verband tussen de door [eiser] gevorderde schade en het verzuim van de waarschuwingsplicht, aanwezig acht. Het beroep van Dexia op verjaring van de vordering op basis van schending van (alleen) artikel 41 NR 1999 indien de kantonrechter tot het oordeel zou zijn gekomen dat er geen causaal verband bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en de schade, behoeft daarom geen bespreking meer, nog daargelaten dat overigens ook niet is gebleken dat de vordering is verjaard

4.4. [eiser] verwijt Dexia voorts dat zij haar informatieverplichting heeft geschonden. Gelet op het feit dat de schending van de bijzondere zorgplicht door Dexia al vast staat, zal de kantonrechter dit verwijt onbesproken laten.

Schending artikel 41 NR 1999

4.5. Daarnaast stelt [eiser] , verkort weergegeven, dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Spaar Select , terwijl het Spaar Select als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [eiser] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft deze stelling gemotiveerd betwist.

4.6. De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.

4.7. Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.

4.8. In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:

4.9. Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:

4.10. In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd in rechtsoverweging 5.6., namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.

4.11. Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Spaar Select is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Spaar Select waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.

4.12. De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Spaar Select niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.

4.13. [eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende. [eiser] is door Spaar Select telefonisch benaderd. De medewerker van Spaar Select heeft voorgesteld om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eiser] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select . [eiser] heeft hiermee ingestemd. Na het telefoongesprek is een afspraakbevestiging door Spaar Select aan [eiser] verzonden, met bijgevoegd een presentatiegids van 1999. [eiser] heeft de afspraakbevestiging in het geding gebracht. Vervolgens heeft het huisbezoek plaatsgevonden. Zowel [eiser] als zijn echtgenote waren bij dit huisbezoek aanwezig.

4.14. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select , de heer [de adviseur] (hierna: de adviseur) zijn visitekaartje overhandigd aan [eiser] . [eiser] heeft dit visitekaartje in het geding gebracht. De adviseur heeft geïnformeerd naar de financiële situatie en de wensen van [eiser] . Zo is met de adviseur gesproken over de koopwoning van [eiser] en de hypothecaire situatie daaromtrent. Verder zijn ook andere persoonlijke omstandigheden van [eiser] in kaart gebracht, zoals zijn dienstverband en het inkomen. [eiser] heeft met de adviseur gesproken over zijn wens om vermogen op te bouwen voor de oude dag, zodat hij later meer financiële zekerheid zou hebben. De adviseur heeft aangegeven dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor kon adviseren. De adviseur heeft [eiser] geadviseerd om een Overwaarde Effect-product van Bank Labouchere af te sluiten met een vooruitbetaling van ongeveer NLG 48.000,-. [eiser] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels een tweede hypothecaire lening van NLG 50.000,- bij de Postbank en deze, na betaling van de hypotheekkosten, aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Overwaarde Effect-product. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser] de hypotheek vervolgens weer zou kunnen aflossen en er nog een mooi kapitaal zou resteren om zijn doelstelling om vermogen op te bouwen voor de oude dag te kunnen realiseren.

4.15. De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een restschuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [eiser] was gewezen op deze risico’s, dan had hij de overeenkomst niet afgesloten.

4.16. [eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en hij heeft daarom volledig vertrouwd op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies. [eiser] heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Overwaarde Effect-product is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. Ook het afsluiten van de hypotheek is door de adviseur in gang gezet. Hiervoor diende [eiser] een werkgeversverklaring te laten ondertekenen door zijn werkgever. Deze werkgeversverklaring is door [eiser] in het geding gebracht. De hypotheek is via een lening bij de Postbank afgesloten en er is voor ruim NLG 48.072,75 aan inleg betaald voor de effectenleaseovereenkomst. De nota van afrekening van de notaris is door [eiser] in het geding gebracht.

4.17. Naast de afspraakbevestiging, het visitekaartje, de werkgeversverklaring en de afrekening van de notaris heeft [eiser] de overeenkomst in het geding gebracht. Op deze overeenkomst staat Spaar Select vermeld als adviseur en de overeenkomst is voorzien van de handgeschreven naam van [de adviseur] . [eiser] heeft ook het aanvraagformulier in het geding gebracht. Dit formulier is voorzien van het logo van Spaar Select en de vermelding van [de adviseur] als adviseur.

4.18. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia voornoemde gang van zaken onvoldoende adequaat weersproken. Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat Spaar Select zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over effectenleaseproducten. De tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële wensen en financiële omstandigheden van [eiser] . Ook heeft de tussenpersoon [eiser] geadviseerd over het afsluiten van een hypothecaire lening en het aanwenden van het daaruit vrij te komen bedrag zodat de financiële wensen van [eiser] gerealiseerd konden worden. Voornoemde omstandigheden brengen naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat [eiser] voldoende adequaat heeft onderbouwd dat Spaar Select hem een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst, namelijk de Overwaarde Effect-overeenkomst. Gelet op de (met stukken) onderbouwde stellingen van [eiser] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.

4.19. Dexia heeft een voorwaardelijke incidentele vordering ingediend ex artikel 194 Rv, voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat Dexia de stellingen van [eiser] niet voldoende concreet heeft betwist. In dat geval verzoekt Dexia de kantonrechter om [eiser] te veroordelen om een afschrift te verstrekken van een intakeformulier dat [eiser] voor zijn gemachtigde heeft ingevuld en bij gebreke daarvan tot het verstrekken van andere relevante schriftelijke documenten, telefoonnotities en/of gespreksverslagen die zien op de intake van [eiser] door Leaseproces.

4.20. [eiser] heeft zijn verzoek gebaseerd op artikel 194 en 195 Rv. Deze artikelen zijn onderdeel van de Wet Vereenvoudiging en Modernisering Bewijsrecht die per 1 januari 2025 is ingevoerd en dienen ter vervanging van artikel 843a Rv. De rechtbank overweegt dat deze nieuwe regels alleen gelden voor alle gerechtelijke civiele procedures die na 1 januari 2025 aanhangig zijn gemaakt. Op procedures die vóór voormelde datum zijn gestart, zijn de oude regels van toepassing. De rechtbank zal het verzoek van [eiser] daarom dienovereenkomstig beoordelen.

4.21. De kantonrechter is van oordeel dat het niet mogelijk is om het instellen van een incidentele vordering afhankelijk te stellen van een inhoudelijk oordeel van de rechter als hiervoor bedoeld. Een kwestie in incident dient van procedurele aard te zijn en kan niet een enkele materiële (voor)vraag behelzen (T&C Rv, Boek I, Titel 2, Afd. 10, inleidende opmerkingen, onder 2). Dexia heeft haar incidentele vordering afhankelijk gesteld van het oordeel van de kantonrechter ten aanzien van de stelplicht en bewijslast ter beoordeling van een van die vorderingen. Het is aan Dexia om de stellingen van [eiser] voldoende concreet te betwisten. Doet zij dit niet, dan wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Als zij van mening is dat zij voor een gemotiveerde betwisting de beschikking dient te krijgen over bepaalde bescheiden dan had zij daartoe een onvoorwaardelijke vordering ex artikel 843a Rv moeten indienen. Dat kan niet meer als de kantonrechter daarover al een oordeel heeft gegeven. Dat zou er immers op neerkomen dat Dexia wenst dat de kantonrechter – na een incidentele procedure – op een dergelijk oordeel terugkomt. Daar is een incidentele procedure niet voor bedoeld. De kantonrechter zal Dexia niet-ontvankelijk verklaren in het incident. Om die reden zal Dexia ook worden veroordeeld in de proceskosten in het incident.

Wetenschap advisering

4.22. Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Spaar Select beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.

4.23. In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog tot haar verweer heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.

Aansprakelijkheid Dexia

4.24. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan door vergunningplichtige diensten te verlenen in de vorm van beleggingsadvies en dat Dexia daarvan wist, althans behoorde te weten. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de onderhavige effectenleaseovereenkomst te verifiëren of zij die kon en mocht aangaan. Door de overeenkomst met [eiser] te sluiten in plaats van te weigeren, heeft Dexia haar verplichtingen ingevolge artikel 41 NR 1999 geschonden.

Onrechtmatige daad

4.25. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999, als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar.

Schade

4.26. Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Dexia de door [eiser] gevorderde schade, bestaande uit al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, volledig dient te vergoeden. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie onder meer voornoemde arresten Beckers/Dexia en Timmermans/Dexia ). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.

4.27. Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden toewijsbaar is.

Verrekening voordelen

4.28. Volgens Dexia dient bij het vaststellen van de voor vergoeding in aanmerking komende schade rekening te worden gehouden met de voordelen die [eiser] heeft genoten. Onder verwijzing naar het financieel overzicht (productie 1 bij conclusie van antwoord) stelt Dexia het fiscaal voordeel vast op € 3.777,15. Ook heeft [eiser] dividend ontvangen ter hoogte van € 5.564,74. Tot slot heeft Dexia in 2012 conform het Hofmodel een bedrag van € 13.393,07 aan [eiser] uitgekeerd.

4.29. Partijen zijn het erover eens dat daadwerkelijk genoten voordeel op de door [eiser] geleden schade in mindering mag worden gebracht. Beide partijen zijn het erover eens dat het fiscaal voordeel van € 3.777,15 en het ontvangen dividend van € 5.564,74 daarom in mindering strekken op de door [eiser] geleden schade. Daarnaast is niet in geschil dat Dexia in 2012 een vergoeding van € 13.393,07 aan [eiser] heeft betaald. Volgens [eiser] bestaat laatstgenoemd bedrag uit twee componenten, te weten twee derde deel van de restschuld van € 9.645,01 en een bedrag aan wettelijke rente. Het resterende bedrag aan restschuld dat Dexia nog dient te vergoeden is volgens [eiser] de oorspronkelijke restschuld ad € 14.467,51 verminderd met € 9.645,01 = € 4.822,50. Laatstgenoemd bedrag dient volgens [eiser] te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat de restschuld is betaald. Dexia heeft hier niets tegenin gebracht en de kantonrechter is daarom met [eiser] van oordeel dat Dexia nog een derde deel van de restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van dat deel van de restschuld door [eiser] tot aan de voldoening van het resterende een derde deel van de restschuld door Dexia, dient te voldoen. De omstandigheid dat in eerdere uitspraken twee derde deel van de restschuld vermeerderd met de wettelijke rente daarover in mindering is gebracht op de schade, maakt het voorgaande niet anders. Deze wijze van verrekening was op dat moment nog een punt van discussie tussen partijen. Dit leidt tot de slotsom dat de gevorderde vergoeding van al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald, als volgt zal worden toegewezen:

betaalde inleg € 21.814,46 bij: betaalde restschuld € 14.467,51 totaal betaald € 36.281,97 af: vergoeding conform Hofmodel € 9.645,01 af: fiscaal voordeel € 3.777,15 af: ontvangen dividend € 5.564,74 totale schade [eiser] € 17.295,07

4.30. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [eiser] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [eiser] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.

Buitengerechtelijke kosten

4.31. De door [eiser] gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) komen de buitengerechtelijke werkzaamheden die door [eiser] zijn gesteld niet voor vergoeding in aanmerking. [eiser] heeft weliswaar betoogd dat de buitengerechtelijke werkzaamheden niet identiek zijn aan de eerdere zaken van zijn gemachtigde Leaseproces, maar het is de kantonrechter onvoldoende gebleken dat er werkzaamheden aan de orde zijn geweest die wel voor vergoeding in aanmerking komen.

Proceskosten

4.32. Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:

  • dagvaarding € 135,97

  • griffierecht € 706,00

  • salaris gemachtigde € 1.015,00 (2,5 punt x € 406,00)

Totaal € 1.856,97.

4.33. De nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd, op de wijze als in het dictum bepaald.

4.34. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing.

In reconventie

4.35. De in conventie toegewezen vergoeding van schade staat in de weg aan een toewijzing van de reconventionele vorderingen van Dexia.

Proceskosten

4.36. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:

  • salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00).

5 De beslissing

De kantonrechter

in het voorwaardelijk incident

5.1. verklaart Dexia niet-ontvankelijk;

5.2. veroordeelt Dexia in de kosten van het incident aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 204,00;

In conventie

5.3. verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht);

5.4. verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden;

5.5. veroordeelt Dexia tot betaling van de door [eiser] geleden schade van € 17.295,07, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [eiser] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betalen, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis;

5.6. veroordeelt Dexia in de proceskosten in conventie aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.856,97, en in de nakosten, begroot op € 100,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag van algehele voldoening. De nakosten worden vermeerderd met de kosten van betekening als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

5.7. verklaart de veroordelingen onder 5.5 en 5.6. uitvoerbaar bij voorraad;

5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.

in reconventie

5.9. wijst de vorderingen af;

5.10. veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 542,00.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

46593