Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Alkmaar

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 24/3214

en

(gemachtigde: mr. M. Blom).

1. Deze uitspraak gaat over de omgevingsvergunning voor het transformeren van de bestaande stolp aan de Bergerweg 100 naar acht appartementen. Eiseres is het niet eens met deze omgevingsvergunning. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Zij maakt zich hoofdzakelijk zorgen over de ontwikkeling van het hele recreatiegebied waar de stolp bij hoort, en de daarbij behorende parkeervraag. Daarnaast stelt eiseres dat het college niet bevoegd was om de kruimelgevallenregeling toe te passen en dat de transformatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het besluit van het college om de omgevingsvergunning te verlenen.

2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de voorliggende aanvraag niet onlosmakelijk is verbonden met de ontwikkeling van de naastgelegen speeltuin en het recreatiegebied. Daarnaast heeft het college toepassing mogen geven aan de kruimelgevallenregeling en heeft het college toereikend gemotiveerd dat de aanvraag niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3.  3.1. Eiseres woont aan de [adres 2] in [plaats] . Op het naastgelegen terrein Bergerweg 100 exploiteert derde-partij onder de naam [bedrijfsnaam] een kinderspeelterrein en in de aldaar gelegen stolpboerderij een restaurant. Derde-partij woont in de woning boven het restaurant in de stolp.

3.2. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Westrand Noord’. De stolp heeft de enkelbestemming ‘Recreatie – 3’ en de maatvoeringsvoorschriften ‘maximum bebouwingspercentage: 20%’, ‘maximum bouwhoogte: 9 m’ en ‘maximum goothoogte: 3 m’. Daarnaast is het Parapluplan Parkeren 2018 van toepassing.

3.3. Derde-partij heeft op 22 mei 2023 bij het college een aanvraag gedaan om een omgevingsvergunning voor de ‘verbouw van de bestaande stolpboerderij tot appartementen’. De aangevraagde vergunning is bij primair besluit van 15 november 2023 verleend voor de activiteiten ‘bouwen’[1] en ‘afwijken van het bestemmingsplan’[2], met gebruik van de kruimelgevallenregeling[3] en het Afwijkingenbeleid, gemeente Alkmaar, Februari 2022 (Afwijkingenbeleid). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.

3.4. In het bestreden besluit van 6 mei 2024 verklaart het college de bezwaren van eiseres ongegrond en laat het college de omgevingsvergunning in stand, onder aanvulling van de motivering.

3.5. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, en bij brieven van 22 november 2024 en 29 april 2025 nadere reacties ingediend. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en een nadere reactie van 19 februari 2025. Derde-partij heeft ook schriftelijk op het beroep gereageerd.

3.6. De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld door haar partner [naam 1] , de gemachtigde van het college vergezeld door [naam 2] , en derde-partij met ontwikkelaar [naam 3] . Verder waren [naam 4] , echtgenote van derde-partij, en hun zoon [naam 5] bij de zitting aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht 4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Omdat derde-partij de aanvraag om de omgevingsvergunning heeft ingediend op 22 mei 2023, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2024. Dit betekent dat op deze procedure de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bijbehorende regelingen van toepassing blijven.

Omvang van de aanvraag

5.1. Eiseres voert aan dat de verbouw van de stolp naar acht appartementen onlosmakelijk verbonden is met de herontwikkeling van het naastgelegen recreatieterrein/speelterrein. De stolp vervult essentiële functies als ontvangstruimte, clubhuis en restaurant. Ook worden de enige parkeerplaatsen op het terrein met de aanvraag ingenomen voor de appartementen, zodat het recreatiepark gebruik moet maken van openbare parkeerplaatsen. De aanvraag heeft dus gevolgen voor de exploitatie van het recreatieterrein en kan om deze reden juridisch niet los worden gezien van de ontwikkeling van het recreatieterrein. In de bestreden vergunning wordt bovendien verwezen naar de plannen als geheel.

5.2. Uit artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin, van de Wabo volgt dat de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor draagt dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.

5.3. De rechtbank oordeelt dat het college op goede gronden de aanvraag alleen voor de transformatie van de stolp heeft mogen beoordelen. De aanvraag is het uitgangspunt voor de beoordeling. Bij de aanvraag, die alleen ziet op de stolp, is sprake van enige samenhang met de ontwikkeling van het naastgelegen recreatieterrein en de exploitatie van speeltuin de [bedrijfsnaam] . Op de zitting heeft derde-partij aangegeven dat de exploitatie van de speeltuin zal stoppen wanneer uitvoering wordt gegeven aan de omgevingsvergunning. Ook worden de fietsenrekken, die op de plaats staan waar de parkeerplaatsen voor de appartementen zijn geprojecteerd, verplaatst naar het recreatieterrein. Daarbij heeft derde-partij uitgelegd dat de plannen voor een mogelijke ontwikkeling van het recreatieterrein naar een restaurant nog niet concreet genoeg zijn om binnenkort een aanvraag te kunnen indienen. Voor deze ontwikkeling heeft derde-partij ook de financiële middelen nodig die voortkomen uit verkoop van de acht appartementen in de stolp, zo heeft derde-partij toegelicht. Voor de vereiste omvang van de aanvraag is van belang dat de transformatie van de stolp naar appartementen en de herontwikkeling van het naastgelegen speelterrein tot bijvoorbeeld een nieuw restaurant los van elkaar gerealiseerd kunnen worden. De rechtbank volgt dus het standpunt van het college dat de twee ontwikkelingen in tijd en fysiek voldoende van elkaar zijn te onderscheiden. Weliswaar staat een klein deel van de stolp op het perceel [nummer] , dat in eigendom is van de gemeente en waar derde-partij erfpacht op heeft en waar de speeltuin gevestigd is, maar dat neemt niet weg dat de transformatie van de stolp, en de ontwikkeling van het recreatieterrein feitelijk afzonderlijk te realiseren zijn.

5.4. De rechtbank overweegt verder dat eiseres zich in hoofdzaak zorgen maakt over het eindplan van het recreatieterrein, en in het bijzonder over de manier waarop uiteindelijk de daarbij behorende parkeerbehoefte wordt opgelost. Tussen derde-partij en eiseres spelen ook spanningen over het gebruik van de parkeerplaatsen voor hun percelen aan de Bergerweg . Hierbij is van belang dat het college een aanvraag voor de ontwikkeling van het recreatieterrein zelf te zijner tijd moet beoordelen naar de geldende wet- en regelgeving, waaronder de regels en normen voor parkeren.

Bouwbesluit/brandveiligheid

6.1. Eiseres voert aan dat doordat bij de toetsing aan het Bouwbesluit 2012 is uitgegaan van het rechtens verkregen niveau van de stolp, de appartementen een lagere kwaliteit zullen krijgen dan wanneer de appartementen volgens nieuwbouweisen worden gebouwd. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat de appartementen na de verbouwing nog steeds worden beschouwd als een eengezinswoning, en dat de brandcompartimentering en andere brandmaatregelen ook als zodanig in stand zullen blijven. Er wordt dus nog steeds uitgegaan van één woning, wat brandgevaarlijk kan zijn.

6.2. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat het relativiteitsvereiste[4] zich niet in de regel verzet tegen een beroep op de bouwtechnische normen van het Bouwbesluit 2012 door eigenaren en gebruikers van een naastgelegen perceel. De bouwtechnische normen strekken niet alleen tot de bescherming van de veiligheid van de bewoners van de appartementen, maar ook tot de bescherming van de veiligheid van mensen in gebouwen op de belendende percelen als het gaat om branddoorslag of -overslag. Het door het college opgeworpen relativiteitsverweer gaat aldus niet op.[5]

6.3. Aangezien het gaat om verbouwing van een bestaand pand, heeft het college terecht de normen voor bestaande bouw van toepassing geacht. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college aannemelijk achten dat het bouwplan voldoet aan de brandveiligheidsnormen uit het Bouwbesluit 2012 voor bestaande bouw.[6] Op de bouwtekeningen is met een rode stippellijn de brandcompartimentering tussen de acht appartementen aangeduid. Ook zijn andere maatregelen aangeduid, bijvoorbeeld de zelfsluitende deuren van de appartementen met 30 minuten WBDBO. Op de zitting heeft het college toegelicht dat door de daarover deskundige collega’s is getoetst of, en akkoord is bevonden dat, aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Eiseres heeft daar verder geen concrete onderbouwing tegenover gezet waarom niet aan de eisen voor bestaande bouw voldaan zou zijn.

Parkeren en bomenkap

7.1. Eiseres voert aan dat door dit bouwplan – in samenhang bezien met het toekomstige restaurant op het recreatieterrein aan het water – grote parkeeroverlast zal ontstaan. Parkeren op de openbare weg aan de Bergerweg kan hier geen oplossing voor zijn. Daarnaast wordt de locatie waar de parkeerplaatsen voor de appartementen komen, direct na de brug al gebruikt voor het parkeren van fietsen en als toegang voor alle bezoekers van de speeltuin. De speeltuin is met de vergunde transformatie dan ook niet meer bereikbaar vanaf de openbare weg.

7.2. Het college stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat voldaan is aan het Parapluplan Parkeren 2018 en de Parkeernormennota 2020-2027. Er is een parkeerbehoefte van elf plaatsen. Deze worden op eigen terrein gerealiseerd. De ontwikkeling van het recreatiedeel maakt geen deel uit van de vergunning. Of en hoe bij die ontwikkeling aan de parkeerregels wordt voldaan, valt buiten deze procedure en zal dan worden getoetst aan de geldende parkeernormen. De verkeersbewegingen voor de appartementen zijn beperkt en de huidige wegen kunnen dit aan. Daarbij verdwijnen bestaande verkeersbewegingen door het verdwijnen van het huidige restaurant.

7.3. De rechtbank overweegt dat de door het college uitgevoerde berekening van de parkeerbehoefte voor de acht appartementen niet in geschil is. Hier wordt in voorzien op eigen terrein van derde-partij. Zodoende voldoet de aanvraag aan de geldende parkeerregels. Op de zitting heeft derde-partij verteld dat hij wil stoppen met de exploitatie van de speeltuin wanneer de appartementen worden gerealiseerd. Ook is toegelicht dat de huidige fietsparkeerplaatsen, waarvan de locatie wordt gebruikt voor de elf benodigde autoparkeerplaatsen, elders op het recreatieterrein kunnen worden ingevuld. Hierom is het bij het voorliggende bouwplan niet nodig om de fietsparkeerplaatsen te compenseren. Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 5.4 heeft overwogen, worden de parkeerbehoefte en -druk voor de ontwikkeling van het recreatieterrein te zijner tijd beoordeeld en getoetst. Op dit moment heeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor de aanname dat de volgens de aanvraag voor de appartementen te realiseren parkeerplaatsen niet reëel zijn.

7.4. Eiseres voert ook aan dat derde-partij zonder de benodigde kapvergunning bomen heeft gekapt om ruimte te maken voor de toekomstige parkeerplaatsen voor de appartementen. De rechtbank merkt hierover op dat met de vergunning geen toestemming is verleend voor het kappen van die bomen. Uit de bouwtekeningen bij de aanvraag volgt dat de parkeerplaatsen zodanig zijn gesitueerd dat de bomen kunnen blijven staan. Zoals het college op de zitting ook heeft toegelicht, is het illegaal kappen nu onderwerp van mogelijke handhaving, met bijvoorbeeld een herplantplicht. Dit wordt door het college onderzocht.

Kruimelgevallenregeling 5.  8.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag in strijd is met de geldende bestemming ‘Recreatie – 3’. In artikel 10.4.1, aanhef en onder a, van het bestemmingsplan is bepaald dat wonen op die bestemming niet is toegestaan.

8.2. Het college heeft het strijdig gebruik vergund met gebruik van de kruimelgevallenregeling in artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Hiervoor is nodig dat de stolp gelegen is in de bebouwde kom.

8.3. Eiseres voert aan dat de kruimelgevallenregeling niet van toepassing is op de aanvraag omdat de stolp buiten de bebouwde kom wordt gerealiseerd. Voor haar vormt de Bergerweg een grens tussen het gemengd gebied aan de oostzijde, en het landelijke, groene gebied aan de westzijde. Samen met de plannen voor het recreatiegebied is de impact van de aanvraag op de omgeving te groot voor het gebruik van de kruimelgevallenregeling.

8.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college toepassing kunnen geven aan artikel 4, aanhef en onder 9, van de kruimelgevallenregeling. Bij de boordeling van de bebouwde kom moet worden gekeken naar de feitelijke situatie. Uit de jurisprudentie volgt dat van belang is of sprake is van concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon-of verblijffunctie heeft.[7] Het college mocht hierbij betrekken dat aan de westzijde, waar de percelen van eiseres en derde-partij liggen, in de meer open en groene ruimte toch sprake is van een concentratie van verschillende functies zoals sport, een speeltuin, wonen en ook recreatief verblijf op de camping. De rechtbank concludeert dan ook dat de bebouwing aan de westzijde van de Bergerweg samen met de vele bebouwing aan de oostzijde de bebouwde kom vormt.

8.5. Gelet op de tekst van artikel 4, aanhef en onder 9, van de kruimelgevallenregeling, is de (ervaren) impact van de afwijking niet van belang voor het bestaan van een situatie als bedoeld in die bepaling.

Een goede ruimtelijke ordening 9. De rechtbank stelt voorop dat het college een discretionaire bevoegdheid heeft om te beoordelen of een aanvraag voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat medewerking kan worden verleend aan een afwijking van het bestemmingsplan. Hierbij heeft het college beleidsruimte, die is ingevuld met het Afwijkingenbeleid. De rechtbank toetst deze beoordeling terughoudend. Dat wil zeggen dat zij toetst of het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat de transformatie geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat het Afwijkingenbeleid geen criteria bevat voor de toepassing van de door het college gebruikte bepaling van de kruimelgevallenregeling.

10.1. Eiseres voert aan dat het college geen medewerking mocht verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan omdat niet is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De transformatie van de stolp is geen kleinschalige ontwikkeling en geen ruimtelijk aanvaardbare afwijking van het bestemmingsplan. Hiervoor zijn de gevolgen te ingrijpend. Het gebied is nadrukkelijk bestemd voor sport, recreatie en landelijk wonen. Dit karakter verandert met de komst van acht appartementen in een recreatiegebouw. Het gebruik wordt intensiever: er komen meer bewoners, meer verkeer en meer parkeerdruk. Hier heeft het college geen onderzoek naar gedaan, en ook niet naar het toekomstbeeld van het gehele gebied. Ook werkt de transformatie in strijd met het huidige karakter van het gebied verdichting in de hand. Een toereikende ruimtelijke onderbouwing hierover ontbreekt.Eiseres voert daarnaast aan dat volgens de ‘Beleidsregel Extra woning op 1 perceel’ een bestaande stolp in maximaal vier woningen mag worden gesplitst. Op dit standpunt heeft het college in het bestreden besluit niet gereageerd.Eiseres voert voorts aan dat het bouwplan niet voldoet aan de richtafstanden in de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG. Ook in dit kader voert eiseres aan dat aan de westzijde van de Bergerweg geen sprake is van gemengd gebied, maar van rustig wonen. Zodoende mocht het college de richtafstand tussen het bedrijf (de speeltuin) en de appartementen niet verkleinen tot 10 meter. Ook uit de Structuurvisie 2030 volgt dat een heldere grens tussen stedelijk en landelijk gebied wenselijk is.

10.2. Eiseres voert voorts aan dat het college geen toereikende belangenafweging heeft verricht bij het besluit om medewerking te verlenen aan de afwijking van het bestemmingsplan. Het college heeft de belangen van eiseres als direct omwonende genegeerd, ondanks meerdere verzoeken tot participatie. Haar belang is gelegen in een goede leefomgeving en een goede oplossing voor de structurele parkeerdruk. Daarnaast voert eiseres aan dat zij schade heeft geleden door de verleende omgevingsvergunning. Zij heeft zelf renovatieplannen voor haar woning en heeft die moeten aanpassen. Dit komt door de nalatigheid van derde-partij om haar tijdig te informeren en doordat de gemeente het gebied niet langer als ‘rustig wonen’ bestempelt.

11.1. Op de zitting heeft eiseres erkend dat de ‘Beleidsregel Extra woning op 1 perceel’ geen beleidsstuk is van het college, maar van de gemeente Uitgeest. Deze grond kan dus niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.

11.2. De rechtbank ziet zich vervolgens ambtshalve voor de vraag gesteld of het relativiteitsvereiste aan het beroep van eiseres op de richtafstanden uit de handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de VNG moet worden tegengeworpen.[8] De rechtbank mag het bestreden besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiseres. De richtafstanden uit de VNG-handreiking kunnen indicatief zijn voor een goede ruimtelijke ordening.[9] Echter beschermen de richtafstanden tot de milieugevoelige bestemming – de speeltuin – in dit geval de belangen van de toekomstige bewoners in verband met een goed woon- en leefklimaat. Het beroep van eiseres op de toepassing door het college van de richtafstanden dient dus niet ter bescherming van haar eigen belangen. Omdat de beroepsgrond niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, beoordeelt de rechtbank deze beroepsgrond niet inhoudelijk.

11.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met hetgeen zij verder heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de transformatie – anders dan uit de beoordeling van het college volgt – in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft toegelicht dat is beoordeeld of het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is en of het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast. Hierbij verwijst het college naar de positieve reactie op het door derde-partij gevoerde vooroverleg. Op het perceel is al een woning aanwezig en wordt binnen het bestaande gebouw slechts het aantal woningen vergroot. Daarbij sluit het plan aan bij de overige al aanwezige woonfuncties aan de Bergerweg . Er vinden geen grote veranderingen plaats aan het gebouw en er blijft sprake van één perceel. In die zin is er geen sprake van versnippering of verrommeling van het gebied. Ook stelt het college dat eiseres zich bij overlast kan richten tot de op te richten vereniging van eigenaren. Het college deelt het sentiment van eiseres dat daar op voorhand voor gevreesd kan worden, niet. De ruimtelijke impact van wonen is beperkt ten opzichte van de impact van de toegestane maximale invulling van de bestemming Recreatie – 3. Daarnaast is behoefte aan betaalbare woningen. Met het bouwplan wordt in het gebouw en omliggende terrein geïnvesteerd, wat de kwaliteit ten goede komt. De Omgevingsvisie Alkmaar 2040 en de Alkmaar Westrand Structuurvisie 2030 vormen geen belemmering voor de transformatie, aangezien daarin woningbouw op deze locatie niet uitgesloten is. De rechtbank kan de motivering van het college volgen. Het college wijst er ook op dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte van de appartementen wordt voorzien en dat gelet op het aantal te realiseren woningen de toename van het aantal verkeersbewegingen beperkt zal zijn. Daar komt bij dat het restaurant in de stolp zal verdwijnen, waardoor het totale aantal verkeersbewegingen zal afnemen. De rechtbank overweegt hierbij dat ook de exploitatie van de speeltuin vooralsnog zal verdwijnen, zodat slechts de verkeersbewegingen van de acht woningen zullen overblijven.

11.4. Tot slot begrijpt de rechtbank dat eiseres belang heeft bij duidelijkheid over het toekomstbeeld van het gehele recreatieterrein, maar dit maakt geen deel uit van de huidige beoordeling door het college. Derde-partij heeft aangegeven dat voor de ontwikkeling van een restaurant op het recreatieterrein een nieuw participatietraject zal plaatsvinden. Voorts constateert de rechtbank dat eiseres geen concreet verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, zodat de rechtbank, te meer nu de beroepsgronden van eiseres niet slagen, daar geen beslissing over neemt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de omgevingsvergunning voor de transformatie van de stolp naar acht appartementen in stand blijft. Ook wordt het college niet veroordeeld tot een proceskostenvergoeding of gelast tot vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. I.A. Bakker, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a: De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c: Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: **a.**het bouwen van een bouwwerk, **c.**het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.7, eerste lid, eerste volzin: Onverminderd het bepaalde in de artikelen 2.10, tweede lid, en 2.11, tweede lid, draagt de aanvrager van een omgevingsvergunning er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het betrokken project.

Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a en c, en tweede lid:

1Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet; **c.**de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12.

2In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2˚: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: **a.**indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: **2°.**in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Besluit omgevingsrecht

Artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II: Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

**9.**het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

Bestemmingsplan ‘Westrand Noord’

Artikel 10.1, aanhef en onder a (Bestemmingsomschrijving): De voor ‘Recreatie – 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

Artikel 10.4.1, aanhef en onder a (Strijdig gebruik): Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, behorende bij deze bestemming, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a. wonen.

Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2˚, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4265, rechtsoverweging 12 e.v.

Uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de toets aan het Bouwbesluit 2012 een aannemelijkheidstoets is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:407, rechtsoverweging 17.2.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:450, rechtsoverweging 3.1.

Artikel 8:69a van de Awb.

Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 52.4 van de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2457.


Voetnoten

Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, aanhef en onder 2˚, van de Wabo en artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4265, rechtsoverweging 12 e.v.

Uit artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de toets aan het Bouwbesluit 2012 een aannemelijkheidstoets is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:407, rechtsoverweging 17.2.

Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:450, rechtsoverweging 3.1.

Artikel 8:69a van de Awb.

Zie bijvoorbeeld rechtsoverweging 52.4 van de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2457.