Uitspraak inhoud

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: C/15/359808 / HA ZA 24-678

Vonnis van 30 juli 2025

in de zaak van

[eiser], te [plaats], eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [eiser], advocaat: mr. R.J. van de Leur,

tegen

1 [gedaagde 1],

te [plaats],2. [gedaagde 2], te [plaats], gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna samen te noemen: [gedaagde 1], advocaat: mr. A.M. Zoete-van der Zwart.

De zaak in het kort

[eiser] en [gedaagde 1] zijn buren van elkaar. [gedaagde 1] heeft een dakopbouw laten plaatsen. [eiser] zegt dat [gedaagde 1] sindsdien regenwater op haar perceel loost en dat dat schade en geluidsoverlast veroorzaakt. Ook zegt zij dat [gedaagde 1] bij de verbouwing over de erfgrens gebouwd en schade heeft veroorzaakt. [gedaagde 1] betwist dat. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] om [gedaagde 1] te veroordelen de hemelwaterafvoer aan te passen en de gestelde overbouw weg te nemen af. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat het pand van [gedaagde 1] afwatert op het erf van [gedaagde 1]. Ook heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] met de nieuwe wijze van afwateren onrechtmatige overlast veroorzaakt. Niet te zien is dat de gevel van de dakopbouw over de erfgrens komt. De loodslabben aan de zijkant van de opbouw liggen wel (voor een deel) op het dak van [eiser], maar hoeven niet te worden verwijderd. [eiser] maakt misbruik van bevoegdheid door verwijdering van de loodslabben te vorderen. [gedaagde 1] moet wel schade aan de muur van [eiser] (laten) herstellen.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 2 december 2024 met zestien producties waaronder een usb stick met fotobestanden en video

  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie met één productie

  • de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie

  • het tussenvonnis van 30 april 2025

  • het proces-verbaal van plaatsopneming en bezichtiging gehouden op 16 juni 2025

  • de mondelinge behandeling van 16 juni 2025, waarbij mr. Van de Leur gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. [eiser] en [gedaagde 1] zijn buren van elkaar.

2.2. [eiser] is eigenaar van de woning aan de [straat] [nummer 1] te [plaats] (hierna: [nummer 1]). [gedaagde 1] is eigenaar van de woning aan de [straat] [nummer 2] te [plaats] (hierna: [nummer 2]).

2.3. [gedaagde 1] heeft medio 2023 met vergunning een dakopbouw aan de achterzijde van [nummer 2] gerealiseerd (hierna: de dakopbouw). Daarbij is de bestaande dakkapel verwijderd. In de oude situatie hadden de woningen een in elkaar overlopende dakgoot. Regenwater van beide daken werd afgevoerd via de op de dakgoot aangesloten gemeenschappelijke waterafvoer/regenpijp. Bij de werkzaamheden is de dakgoot van [nummer 2], op een klein deel na, verwijderd. Het water wordt nu vanaf het dak van de dakopbouw van [nummer 2] via een regenpijp geloosd in de gemeenschappelijke waterafvoer onder de dakgoot. De oude en nieuwe situatie zijn hieronder weergegeven:

2.4. Waar in de oude situatie de schuine daken van de woningen in elkaar overliepen, is de achtergevel van [nummer 2] nu opgetrokken en is een zijwand aan de kant van [nummer 1] geplaatst. De oude en de nieuwe situatie zijn hieronder schetsmatig weergegeven:

2.5. In oktober 2023 heeft de rechtsbijstandverzekeraar van [eiser] aan [gedaagde 1] geschreven dat [gedaagde 1] ervoor moet zorgen dat het water van de regenpijp van opbouw rechtstreeks op het perceel van [gedaagde 1] wordt afgevoerd en dat [gedaagde 1] onrechtmatig handelt door dit niet te doen. De rechtsbijstandverzekeraar heeft [gedaagde 1] gesommeerd de nieuwe regenpijp te verleggen. [gedaagde 1] heeft daaraan geen gevolg gegeven. Verdere correspondentie heeft niet tot overeenstemming tussen partijen geleid.

2.6. [eiser] heeft op 31 januari 2024 een bouwkundig onderzoek laten uitvoeren door ‘[bedrijf]!’ (hierna: [bedrijf]). De conclusie van het rapport van [bedrijf] is dat er over de erfgrens is gebouwd, dat de gootbetimmering en de zinken dakgoot ondeskundig zijn hersteld, dat metselwerk scheef is hersteld, dat de nieuwe hemelwaterafvoer zeer ondeskundig is aangebracht en dat het loodwerk slordig is aangebracht. Ook zegt [bedrijf] dat bij flinke regenbuien sprake is van overlast van de afwatering van [nummer 2] in de dakgoot [nummer 1]. In het rapport van [bedrijf] (hierna: het rapport) staat onder meer:

Er is [bedrijf] gevraagd om de woning aan de [straat] [nummer 1], [postcode] in [plaats] na te gaan wat er aan schade en overlast is tijdens en na verbouwing van het belenende pand. (…).

Nu ontstaat bij flinke regenbuien een behoorlijke afwatering via deze nieuwe hemelwaterafvoer en deze komt met zoveel kracht in de goot dat al het water de goot alle kanen op spettert en ook over de goot klost. Dit is belastend voor het dakbeschot van mw. [eiser]. Tevens belast het water dat over de goot aan de voorzijde klotst, het kozijn en metselwerk en doet dit ook geen goed voor de bestrating in de tuin van mw. [eiser].

Behalve dat er wateroverlast is ontstaan door deze verbouwing, is ook de gemetselde gevel van de nieuwe opbouw van belendend pand over de erfgrens gebouwd. Deze gevel is uitstekend en het achterliggende gevelwerk is op de erfgrens aangebracht.

(…)

Ook is de zonwering (hing al wel scheef) meer scheef gaan hangen na / tijdens werkzaamheden. Het metselwerk achter de goot is scheef terug gemetseld nadat de aannemer deze had verwijderd voor het plaatsen van een houten balk. Ook is hoogstwaarschijnlijk door de werkzaamheden een spanningsscheur ontstaan in het metselwerk bij de latei van de woonkamer naar de hoek van de dakgoot. Deze is echter niet constructief.

Bij inspectie en gesprek met mevrouw [eiser] is onderstaande waargenomen:

  • De hemelwater van belendend pand is ondeskundig aangebracht.
  • Er is lichte waterschade ontstaan rond de dakgoot door opspattend en overlopend water uit de dakgoot. De dakgoot is ondeskundig ingekort en de gootbak is niet juist aangebracht.
  • Het metselwerk wat is teruggeplaatst na tijdelijke plaatsing van een balk (hoogstwaarschijnlijk voor stellen van het metselwerk) is scheef teruggeplaatst.
  • De gemetselde gevel van de opbouw overschrijd de erfgrens.
  • Het toegepaste loodwerk onder de zijgevel en aansluiting met metselwerk is scheef en rommelig aangebracht, dit is de zichtzijde van mw. [eiser].
  • Er ontbreekt een deel van de gootbodem (houten bak om de goot).

Conclusie :

  • Er is over de erfgrens gebouwd (metselwerk opbouw).
  • De gootbetimmering en de zinken dakgoot zijn ondeskundig hersteld.
  • Het metselwerk is scheef hersteld onder de dakgoot.
  • De aangebrachte hemelwaterafvoer is zeer ondeskundig aangebracht op de dakgoot.
  • Het loodwerk is slordig en voor het zicht onrustig aangebracht (zichtzijde van mw. [eiser]).

Herstel : Herstel dat plaats dient te vinden is:

  • De hemelwaterafvoer uit de dakgoot halen, recht naar beneden laten lopen en op de hemelwaterafvoer of grondleiding van de gezamenlijke hemelwaterafvoer aansluiten.
  • De gootbetimmering en de dakgoot zal op juiste wijze moeten worden hersteld.
  • Het scheef ingebrachte metselwerk opnieuw, recht, inmetselen.
  • De gootbodem zal moeten worden hersteld
  • Het loodwerk langs degeveldelen zal recht ingekort moeten worden en het loodwerk bij de aansluiting met het metselwerk van de nieuwe achtergevel zal netjes moeten worden afgewerkt
  • De zonwering zal opnieuw moeten worden opgehangen.
  • De gemetselde gevel die over de erfgrens is geplaatst zal moeten worden ingekort.

Kosten: De kosten voor bovenstaande werkzaamheden zijn voor de aannemer. Herstel van het metselwerk onder de gootbetimmering € 250,- Herstel van gootbetimmering, gootbodem en aanbrengen van een zinken dekstuk over de houten bakgoot € 450,- Herplaatsen en aansluiten van de zinken hemelwaterafvoer op de grondleiding of bestaande hemelwaterafvoer € 600,- Deugdelijk ophangen van de zonwering € 300,- Loodwerk bij de aansluiting nieuwe gevel met dakpannen en lood bij achtergevel deugdelijk en recht plaatsen € 300,- Afkorten van de overbouwing € 1.200,-*

3 Het geschil

In conventie

3.1. [eiser] vordert om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

I. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis de hemelwaterafvoer van de dakopbouw van [gedaagde 1] zodanig aan te passen, middels een directe aansluiting op de gedeelde hemelwaterafvoer onder de dakgoot, althans zodat hemelwater niet meer zal worden geloosd in de dakgoot van [eiser], althans een andere technische oplossing te realiseren waarmee de onrechtmatige overlast en aantasting van het eigendom van [eiser] zal worden voorkomen, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] een dwangsom verschuldigd zal worden van € 150,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke mocht blijven met een maximum van € 5.000,00;

II. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis de overbouw van de loodslab en verhoogde gevel weg te nemen, te verplaatsen van het erf van [eiser] naar de erfgrens, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] een dwangsom verschuldigd zal worden van € 150,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke mocht blijven met een maximum van € 5.000,00;

III. [gedaagde 1] te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis veroorzaakte schade en aangetaste delen (waaronder de bakgoot, goot betimmering, gevel achter de goot, gevelaansluiting en zonnescherm ophanging, een en ander conform het bouwkundig advies in productie 9) vakkundig en bestendig te herstellen, bij gebreke waarvan [gedaagde 1] een dwangsom verschuldigd zal worden van € 150,00 voor iedere dag dat [gedaagde 1] daarmee in gebreke mocht blijven met een maximum van € 5.000,00;

IV. [gedaagde 1] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 370,00 aan deskundigenkosten en € 1.119,25 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dagvaarding;

V. [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

3.2. [eiser] voert het volgende aan. De dakopbouw van [gedaagde 1] loost water in de dakgoot en op het erf van [eiser] loost voordat deze gedeeltelijk in de gedeelde hemelwaterafvoer wegloopt. Deskundig en feitelijk is vastgesteld dat de (nieuwe) afvoerbuis te hoog boven de goot zit en dat deze te veel water verwerkt om zonder meer in de dakgoot van [eiser] te lozen. De wijze waarop de afvoer is geconstrueerd veroorzaakt onrechtmatige overlast en tast het eigendom van [eiser] aan. Ook veroorzaakt de wijze van het afvoeren van hemelwater geluidsoverlast. Daarnaast is sprake van een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiser], omdat [gedaagde 1] zonder toestemming over de erfgrens heeft gebouwd. De stenen voorgevel van de opbouw komt enkele centimeters breder uit dat de zijkant van de opbouw die op de erfgrens is gebouwd. De loodslab komt ruimschoots over de erfgrens en ligt op de dakpannen van [eiser]. Ten slotte heeft de aannemer van [gedaagde 1] bij de uitvoering van de werkzaamheden schade veroorzaakt die [gedaagde 1] moet (laten) herstellen.

3.3. [gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. [gedaagde 1] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en voert het volgende aan. Anders dan [eiser] stelt loost hij geen water in de dakgoot van [eiser]. Het water wordt afgevoerd in de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer. De door [eiser] overgelegde video is maar een momentopname die gemaakt is bij extreme regen. Ook in de oude situatie zou bij een dergelijke bui water over de goot zijn geklotst. Van geluidsoverlast is geen sprake. Van overbouwing ook niet. Voor zover er wel over de erfgrens gebouwd is, beroept [gedaagde 1] zich op misbruik van bevoegdheid. [eiser] heeft geen redelijk belang bij haar vordering tot wegneming. Bij de werkzaamheden is geen schade aangericht. Als dat wel zo zou zijn, dan had [eiser] de aannemer van [gedaagde 1] moeten aanspreken.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

In voorwaardelijke reconventie

[gedaagde 1] vordert – voor het geval vast komt te staan dat sprake is van overbouwing en het beroep van [gedaagde 1] op artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW) niet slaagt – om, kort samengevat, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. [eiser] te veroordelen om mee te werken aan het vestigen van een erfdienstbaarheid voor het handhaven van de bestaande toestand, te weten de overbouw van de dakopbouw en de loodslabben ten behoeve van het perceel aan het adres [straat] [nummer 2] te [plaats].

  2. [eiser] te veroordelen in de proceskosten.

4 De beoordeling

4.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en (voorwaardelijke) reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.

Hemelwaterafvoer

Artikel 5:52 BW: niet aflopen op erf van een ander

4.2. [eiser] zegt allereerst dat [gedaagde 1] met de wijze waarop de hemelwaterafvoer van de nieuwe dakopbouw is ingericht in strijd handelt met artikel 5:52 BW. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat een eigenaar verplicht is de afdekking van zijn gebouwen en werken zodanig in te richten dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt.

4.3. De rechtbank volgt [eiser] daarin niet. Duidelijk is dat de nieuwe hemelwaterafvoer (onder normale omstandigheden) afwatert in de dakgoot en vervolgens in de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer onder de dakgoot. Tussen partijen staat niet ter discussie dat die gemeenschappelijk afvoer op de erfgrens staat. Hoewel de dakgoot aan de kant van [gedaagde 1] grotendeels is verwijderd, is een klein deel gehandhaafd. De hemelwaterafvoer van de dakopbouw eindigt boven dit deel aan de zijde van [gedaagde 1]. Bij die situatie heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 1] in strijd handelt met de verplichting om de afdekking van zijn ‘gebouwen en werken’ zodanig in te richten, dat daarvan het water niet op eens anders erf afloopt. De door [eiser] ingebrachte video waarop te zien is dat het water over de rand spat maakt dit niet anders. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat deze situatie zich ook voordoet bij andere situaties dan extreme buien, zodat van een aflopen op een anders erf in beginsel geen sprake is.

Artikel 5:37 BW: geen onrechtmatige overlast veroorzaken

4.4. [eiser] zegt ook dat de nieuwe situatie van hemelwaterafvoer onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW veroorzaakt. De hemelwaterafvoer van [gedaagde 1] loost te hoog en te hard water in haar dakgoot. Het water spat uit de dakgoot en vervuilt de gevel, het dakbeschot onder de pannen en het terras. Zij verwijst naar twee foto’s en een filmopname. Ook ervaart zij geluidshinder in haar slaapkamer. Het water trekt volgens haar vacuüm in de gemeenschappelijke afvoer waarna het gaat borrelen, wat klinkt alsof er een wasmachine aanstaat. [gedaagde 1] betwist dat sprake is van onrechtmatige overlast. De situatie is niet anders dan voor de verbouwing waarbij ook al water in de gemeenschappelijke afvoer werd geloosd. De filmopname is volgens hem slechts een momentopname van extreme regen waarbij het water ook in de oude situatie over de goot was geklotst. Ook [gedaagde 1] heeft een slaapkamer vlak bij de gemeenschappelijke afvoer, maar hij hoort niets van het water.

4.5. Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen. In artikel 5:37 BW zijn enkele vormen van hinder, zoals stank en rumoer, met name genoemd, maar de opsomming is niet limitatief: ook wateroverlast kan hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waaronder de plaatselijke omstandigheden.[1]

4.6. Afgezien van het filmpje waarop te zien is dat er bij een forse regenbui water over de dakgoot spat, heeft [eiser] niets gesteld over de aard, ernst en duur van de hinder. Op de herhaalde vraag van de rechtbank bij welke omstandigheden en hoe vaak de hinder plaatsvindt, heeft [eiser] niet kunnen aangeven wanneer water over de dakgoot is gespat. Uiteindelijk heeft zij gezegd dat dit bij flinke regenbuien het geval is en dat die regelmatig, tientallen keren in de afgelopen twee jaar, hebben plaatsgevonden. Op die momenten was zij echter niet altijd thuis. [gedaagde 1] betwist de aard, ernst en duur van de hinder. Volgens hem is alleen sprake van opspattend water bij extreme regenbuien (code oranje) en is dat sinds de verbouwing slechts één of twee keer voorgevallen. Op de vraag van de rechtbank naar lekkage of vochtdoorslag heeft [eiser] verklaard dat dit zichtbaar was bij de bovenkant van de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer na een langere periode van harde regen, maar dat je dit nu niet meer kunt zien. Op de twee foto’s bij de dagvaarding waar [eiser] in dit kader naar verwijst, is dit evenmin te zien.

4.7. Gelet op de betwisting door [gedaagde 1] van de aard, ernst en duur van de hinder en het ontbreken van een nadere onderbouwing van de overlast, heeft [eiser] haar stelling dat sprake is van onrechtmatige hinder onvoldoende onderbouwd. Dat geldt voor zowel het opspattende water als de gestelde geluidsoverlast. Dat sprake is van lekkage of vochtdoorslag heeft [eiser] niet voldoende onderbouwd. Bij de plaatsopneming was geen schade van lekkage of vochtdoorslag te zien. Ook de door [eiser] overgelegde foto’s tonen deze niet. [bedrijf] noemt in zijn rapport wel dat er lichte waterschade is ontstaan rond de dakgoot door opspattend of overlopend water uit de dakgoot, maar hij geeft niet aan waar deze waterschade zou zijn en hoe hij deze geconstateerd heeft. In het rapport is enkel opgenomen dat een en ander bij “inspectie en gesprek met mevrouw [eiser]” is waargenomen. Daarbij komt dat [bedrijf] een aantal van zijn conclusies onderbouwt met foto’s, maar dat foto’s van de gestelde lichte waterschade ontbreken. Ook heeft [eiser] niet onderbouwd hoe vaak er nu water over de dakgoot komt en hoeveel. Het standpunt van [eiser] dat de geluidsoverlast duidelijk uit het filmpje blijkt, deelt de rechtbank niet. Eén filmpje is te weinig afgezet tegen de betwisting door [gedaagde 1]. Bovendien is in het filmpje het geluid van de waterafvoer niet te horen en is vanuit de tuin gefilmd, zodat niet kan worden vastgesteld welke geluidsoverlast [eiser] in de slaapkamer ervaart.

Conclusie:

4.8. Omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van strijd met artikel 5:52 BW of onrechtmatige hinder als bedoeld in 5:37 BW, zal de rechtbank de vordering tot het aanpassen van de hemelwaterafvoer afwijzen.

Overbouw gevel dakopbouw

4.9. De rechtbank zal [gedaagde 1] niet veroordelen om de overbouw van de voorgevel van de dakopbouw weg te nemen.

4.10. [eiser] heeft haar stelling dat de voorgevel over de erfgrens staat onvoldoende onderbouwd. Partijen gaan ervan uit dat de hemelwaterafvoer vanaf de dakgoot naar beneden gezamenlijk is. Waar [gedaagde 1] zegt dat de erfgrens op de helft van deze hemelwaterafvoer ligt heeft [eiser] dit niet, of in ieder geval niet onderbouwd, weersproken. Hoewel de bovenste drie stenen van de voorgevel van de opbouw inclusief lood iets naar rechts lijken te wijken, heeft de rechtbank niet kunnen constateren dat de gevel van de dakopbouw over die erfgrens gaat. De voorgevel lijkt juist niet verder te gaan dan de helft van de hemelwaterafvoer. De deskundige van [eiser], [bedrijf], zegt weliswaar in zijn rapport dat de gemetselde gevel van de opbouw de erfgrens overschrijdt, maar hoe hij tot die conclusie is gekomen is niet duidelijk. Dit valt in elk geval niet af te leiden uit de foto’s bij het rapport met een wijzende hand en de toelichting bij de foto: “zijwand opbouw valt wel op erfafscheiding, metselwerk is hier voorbij de grens”. Uit de foto’s komt naar voren dat de zijwand juist een aantal centimeters voor de erfgrens staat.

Ook uit de foto[2] waar [eiser] naar verwijst, blijkt niet van overbouw. [eiser] zegt dat daarop te zien is dat de muur verder doorloopt dan de hemelwaterafvoer die bij de erfgrens stopt. De foto is echter van schuin rechtsonder genomen. Dat geeft een vertekend beeld. Op de foto van de opgemetselde muur die recht van voren is genomen,[3] is te zien dat de hemelwaterafvoer van de dakopbouw niet tot het midden van de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer komt. Op die foto lijkt ook de muur bovendien niet voorbij het midden van de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer te komen. [eiser] heeft haar stelling dat de gevel van de dakopbouw over de erfgrens komt, daarmee onvoldoende onderbouwd.

4.11. De vordering tot het wegnemen en verplaatsen van de overbouw van de gevel van de dakopbouw zal daarom worden afgewezen.

Overbouw loodslabben: beroep op eigendomsrecht

4.12. [eiser] heeft voldoende onderbouwd, en [gedaagde 1] heeft niet voldoende betwist, dat de loodslabben aan de zijkant van de opbouw aan de kant van [nummer 1] wel over de erfgrens komen. De foto’s en de plaatsopneming hebben laten zien dat deze ongeveer een kwart dakpan (en soms verder) voorbij het midden van de gemeenschappelijke hemelwaterafvoer steken. Op dat punt is dus wel sprake van overbouw. Dat de loodslabben volgens [gedaagde 1] er ook voor zorgen dat er geen water lekt onder het dak van [eiser] maakt dit niet anders. [gedaagde 1] heeft de loodslabben aangebracht voor het waterdicht maken van zijn opbouw en heeft dat (deels) op het eigendom van [eiser] gedaan. Zelfs als er, als door [gedaagde 1] aangevoerd, dakpannen mandelig zouden kunnen zijn, zou [gedaagde 1] de loodslabben niet tot voorbij het midden daarvan mogen leggen. Dat heeft [gedaagde 1] wel gedaan. Er is sprake van onrechtmatige overbouw die [eiser] in beginsel niet hoeft te dulden. [eiser] heeft geen toestemming gegeven voor overbouw en hoeven gebruik door anderen van de ruimte boven hun grond in het algemeen niet te dulden.[4]

4.13. [gedaagde 1] stelt zich echter op het standpunt dat ook bij overbouw de vordering tot verwijdering van de loodslab moet worden afgewezen. [gedaagde 1] voert aan dat [eiser] met haar vordering tot wegnemen of inkorten van de loodslab misbruik van bevoegdheid maakt als bedoeld in artikel 3:13 BW. Volgens [gedaagde 1] voorkomen de loodslabben dat er water onder de pannen komt en heeft [eiser] geen redelijk belang bij haar vordering. Deze vordering heeft deze enkel tot doel om [gedaagde 1] te schaden. De kosten die [gedaagde 1] moet maken om de overbouwde gedeeltes weg te nemen staan niet in verhouding tot de inbreuk die [eiser] zal moeten dulden bij handhaving van de huidige situatie. Het aanpassen van het werk is arbeidsintensief en kostbaar, terwijl het dak voor [eiser] geen andere functie zal krijgen en het gebruik van het dak ook niet zal wijzigen, aldus [gedaagde 1].

4.14. Artikel 3:13 lid 1 BW bepaalt dat degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet kan inroepen, voor zover hij jaar misbruikt. Van misbruik van bevoegdheid kan onder meer sprake zijn als men de bevoegdheid uitoefent met geen ander doel dan een ander te schaden of als men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.[5] In dat laatste geval is vereist dat degene die de bevoegdheid uitoefent, bij uitoefening van de bevoegdheid de bedoelde onevenredigheid kent of behoort te kennen.[6]

4.15. [gedaagde 1] heeft wel gesteld dat de vordering van [eiser] alleen tot doel heeft hem te schaden, maar heeft dat niet, althans onvoldoende, onderbouwd.

4.16. Gelet op de stellingen van [gedaagde 1] moet vervolgens beoordeeld worden of sprake is van een zodanige onevenredigheid tussen het belang van [eiser] bij de uitoefening van het recht verwijdering of inkorting van de loodslab te vorderen en het belang van [gedaagde 1] bij behoud van de loodslabben, dat [eiser] in redelijkheid niet die verwijdering of inkorting kan vorderen.

4.17. Hoewel is komen vast te staan dat de loodslab(ben) voor een aantal centimeter op het dak van [eiser] is gelegd en [eiser] in beginsel verwijdering daarvan kan vorderen, oordeelt de rechtbank dat [eiser] misbruik maakt van haar bevoegdheid door de verwijdering of inkorting te vorderen. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. De loodslab(ben) liggen voor een breedte van een paar centimeter over het dak van [eiser]. Daarmee is de overschrijding van de erfgrens beperkt. [eiser] wordt op dit moment daardoor niet in het woongenot beperkt of gehinderd in het gebruik van haar eigendom.

4.18. [eiser] heeft wel gezegd dat zij de kwaliteit ondermaats, scheef en lelijk vindt. De rechtbank heeft kunnen zien dat de loodslabben inderdaad slordig en niet recht op de dakpannen zijn gelegd. Ook in die situatie bestaat er echter een zodanige onevenredigheid tussen het belang van [eiser] bij verwijdering of inkorting en het belang van [gedaagde 1] dat daarbij wordt geschaad, dat [eiser] in redelijkheid niet tot uitoefening van haar bevoegdheid kan komen. Hoewel zij visueel slordig zijn aangelegd, is niet onderbouwd dat de loodslabben ondeugdelijk of niet functioneel zijn of dat zij schade aan het dak van [eiser] hebben veroorzaakt of veroorzaken. [eiser] heeft weliswaar gezegd dat onderaan de loodslab een gat zit, maar bij de plaatsopneming is niet gezien dat hierdoor water kan lopen. Daartegenover staat dat [gedaagde 1] bij verwijdering of inkorting van de slabben niet alleen kosten zal moeten maken voor het verwijderen of inkorten, maar ook om een andere waterdichte oplossing tussen zijn zijwand en het dak van [eiser] te vinden en uit te (laten) voeren.

4.19. Omdat de rechtbank tot het oordeel komt dat [eiser] misbruik van haar bevoegdheid maakt, zal de vordering om [gedaagde 1] te veroordelen de overbouw van de loodslab te verwijderen worden afgewezen.

Overbouw loodslabben: geen schadevergoeding in natura

4.20. [eiser] beroept zich subsidiair op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Zij zegt dat afwijzing van de vordering tot verwijdering op grond van misbruik van recht het recht op schadevergoeding uit hoofde van artikel 6:162 BW onverlet laat. Omdat [eiser] geen bedrag vordert, begrijpt de rechtbank dat [eiser] schadevergoeding in natura wenst, die bestaat uit verwijdering of inkorting van de loodslabben. Hiervoor is echter al geoordeeld dat [eiser] met de vordering tot verwijdering of inkorting misbruik maakt van haar bevoegdheid. Dat is niet anders als deze vordering wordt gebaseerd op onrechtmatige daad.

Vordering in voorwaardelijke reconventie

4.21. Omdat het beroep van [gedaagde 1] op artikel 3:13 BW slaagt, is de voorwaarde die [gedaagde 1] aan zijn vordering in reconventie ten grondslag heeft gelegd, niet in vervulling gegaan. De rechtbank zal de vordering in reconventie daarom niet behandelen.

Schade dakgoot / gootbetimmering

4.22. [eiser] stelt dat het lood/zinkwerk ondeskundig en niet bestendig is achtergelaten toen de gedeelde dakgoot op de erfgrens is doorgehaald. De omkisting van de dakgoot, het houtwerk, is daarbij aangetast en niet hersteld. De rest van de goot kan zo door water en vocht worden aangetast. [gedaagde 1] moet dit herstellen op een bestendige wijze die voldoet aan de vereisten van goed en deugdelijk werk, aldus [eiser]. Zij verwijst daarbij naar het rapport van [bedrijf].

4.23. [gedaagde 1] zegt dat de dakgoot niet op de erfgrens is doorgehaald. Een (klein) deel van de dakgoot van [gedaagde 1] is behouden. [gedaagde 1] betwist ook dat de goot niet goed en deugdelijk is afgesloten. Aan de binnenzijde is bekleding van zink aangebracht. Deze is dicht gesoldeerd. Na de opmerkingen van [eiser], is alsnog zink aangebracht over de houten betimmering aan de kant van [gedaagde 1], hoewel dit volgens de aannemer niet nodig was. De houten omkisting van de dakgoot heeft slechts een sierfunctie en het deel dat niet is omkist, is eigendom van [gedaagde 1], aldus [gedaagde 1].

4.24. De rechtbank leest de vordering van [eiser] tot herstel als een vordering van schadevergoeding in natura wegens onrechtmatig handelen van de aannemer van [gedaagde 1]. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1] is echter niet vast komen te staan dat [eiser] door de werkzaamheden van de aannemer van [gedaagde 1] schade aan haar dakgoot heeft geleden. De rechtbank volgt [gedaagde 1] in zijn standpunt dat de klachten van [eiser] zien op delen van de dakgoot die zich boven het perceel van [gedaagde 1] bevinden. Bij de plaatsopneming is namelijk geconstateerd dat het gat in de onderkant van de bekisting niet verder gaat dan halverwege de gemeenschappelijke waterafvoer. De rand van de dakgoot zelf is inmiddels afgewerkt met lood/zinkwerk, ook links van de gemeenschappelijke waterafvoer. [gedaagde 1] heeft daarnaast betwist dat er vocht en ongedierte via het gat in de dakgoot van [eiser] kan komen. Dat sprake is van schade door ongedierte en vochtintreding aan de kant van [eiser] sinds de werkzaamheden twee jaar geleden, heeft [eiser] niet onderbouwd en is ook niet geconstateerd. [eiser] heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat de werkzaamheden van de aannemer schade aan haar (deel van) de dakgoot hebben veroorzaakt. De vordering tot herstel van (de betimmering van) de dakgoot zal daarom worden afgewezen.

Schade gevel achter de goot

4.25. [eiser] vordert ook herstel van de gevel van [eiser], omdat de aannemer van [gedaagde 1] een stuk van de muur van [eiser] achter de goot open heeft gelaten. Dat kan op termijn tot lekkage of vochtdoorslag leiden. Het metselwerk onder de gootbetimmering moet worden hersteld, aldus [eiser].

4.26. [gedaagde 1] betwist dat hij (dan wel zijn aannemer) bij de realisatie van de dakopbouw de gevel van [eiser] heeft aangetast en dat de gevel beschadigd zou zijn. Het metselwerk achter de gevel was niet recht. Als er al sprake van schade is, dan is die niet door of in opdracht van [gedaagde 1] veroorzaakt.

4.27. De rechtbank zal [gedaagde 1], als door [eiser] gevorderd, veroordelen om de opening in het metselwerk achter de dakgoot (de omkisting) vakkundig en bestending te herstellen.

4.28. De deskundige van [eiser] heeft geconstateerd dat het metselwerk dat is teruggeplaatst na tijdelijke plaatsing van een balk (waarschijnlijk voor het stellen van metselwerk), scheef is teruggeplaatst. Dat de stenen scheef zijn opgemetseld heeft de rechtbank bij de plaatsopneming niet kunnen constateren. Wel heeft zij geconstateerd dat er boven de twee lagen nieuw opgemetselde stenen nog openingen zitten. Het isolatiemateriaal daarachter voelde vochtig aan. Dat er op enig moment tijdens de verbouwing een groter gat in de gevel van [eiser] zat, staat daarnaast vast. Dit blijkt uit twee door [eiser] overgelegde foto’s.[7] Op de zitting heeft [gedaagde 1] toegelicht dat de aannemer hem de muur heeft laten zien toen die open lag en hij de aannemer heeft gevraagd ‘er wat aan te doen’. De rechtbank is van oordeel dat het opmetselen van de muur aan de kant van [eiser] ook daardoor onderdeel van de werkzaamheden geworden die [gedaagde 1] liet uitvoeren. Door zonder overleg met of toestemming van [eiser] te laten werken aan de muur van [eiser] waarbij het metselwerk zodanig is gemaakt dat er gaten zijn waardoor vocht achter de gevel kan komen, heeft [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Het verweer dat dit niet [gedaagde 1], maar zijn aannemer valt toe te rekenen, slaagt niet.

4.29. [eiser] heeft voldoende onderbouwd dat de schade aan de muur (het onjuiste metselwerk achter de dakgoot) is veroorzaakt door de hiervoor beschreven onrechtmatige gedraging van [gedaagde 1]. De gevorderde schadevergoeding in natura, te weten herstel van de gevel, zal daarom worden toegewezen in die zin dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld om de opening(en) in het metselwerk in de muur van [eiser] bij de dakgoot vakkundig en bestendig af te (laten) dichten op een manier dat het achterliggende isolatiemateriaal niet meer vochtig kan worden.

4.30. Omdat [gedaagde 1] gelegenheid moet krijgen een aannemer te vinden die dit herstelwerk goed en vakkundig uit kan voeren, zal de termijn waarbinnen de muur hersteld moet zijn, worden bepaald op acht weken na betekening van dit vonnis. De gevorderde dwangsom wordt beperkt zoals in de beslissing vermeld.

Schade ophanging zonwering

4.31. [eiser] stelt dat door de werkzaamheden aan de gevel en het feit dat de gevel achter de bakgoot niet is dichtgezet, de zonwering van [eiser] schever is gaan ‘hangen’. Zij vordert dat deze schade wordt hersteld. [gedaagde 1] betwist dat de zonwering door de werkzaamheden van zijn aannemer schever is gaan hangen.

4.32. De rechtbank merkt op dat [eiser] erkent dat de zonwering voor de verbouwing al scheef hing. Zij zegt echter dat dit door de werkzaamheden van de aannemer erger is geworden. De rechtbank heeft bij de plaatsopneming geconstateerd dat de zonwering links iets meer van de muur afkantelt dan rechts en dat de bout in de muur ruimte lijkt te laten om aangedraaid te worden. Of de zonwering schever hangt dan voor de werkzaamheden en of dit het gevolg is van die werkzaamheden, heeft [eiser], is gelet op de betwisting door [gedaagde 1], niet voldoende onderbouwd. [bedrijf] zegt in haar rapport weliswaar dat de zonwering meer scheef is gaan hangen na/tijdens de werkzaamheden, maar het is onduidelijk hoe [bedrijf] dat weet. Zij is voor en tijdens de verbouwing niet bij de woning van [eiser] geweest. De vordering tot herstel van de zonwering zal daarom worden afgewezen.

4.33. [eiser] heeft de rechtbank bij de plaatsopneming nog gewezen op niet-constructieve scheurvorming in de voegen van het metselwerk aan de linkerkant van de zonwering die volgens haar door de werkzaamheden van [gedaagde 1] zijn veroorzaakt. [gedaagde 1] heeft op zijn beurt gewezen op kleine scheurtjes op andere plekken in de achtergevel van [eiser] en betwist dat de scheuren in het voegwerk het gevolg zijn van zijn werkzaamheden. Gelet op deze betwisting en het feit dat [eiser] erkent dat de zonwering al voor de werkzaamheden scheef hing (en mogelijk dus al kracht op de gevel uitoefende), is onvoldoende onderbouwd dat de scheurvorming is veroorzaakt door de werkzaamheden van [gedaagde 1].

Deskundigenkosten

4.34. [eiser] vordert € 370,00 aan vergoeding van expertisekosten. Het gaat daarbij om kosten van het door [bedrijf] uitgevoerde onderzoek. De rechtbank zal deze vordering tot een bedrag van € 100,00 toewijzen. De kosten van het onderzoek zijn in beginsel redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Voor het inwinnen van advies bestond, ook gelet op de uitkomst van deze procedure, in ieder geval gedeeltelijk voldoende aanleiding en voor het maken van deze kosten was daarom (deels) een redelijke grondslag. De rechtbank acht de kosten ook niet onredelijk. Bij de vaststelling van dit bedrag houdt de rechtbank er echter rekening mee dat het onderzoek niet alleen op schade aan de muur achter de zonwering zag, maar ook (en misschien wel vooral) op overbouw, de omkisting van de goot en de montage van het zonnescherm. De vorderingen van [eiser] die op die laatste punten zien, zullen niet worden toegewezen. De rechtbank meent daarom dat daarom maar een deel van de kosten van het rapport voor vergoeding in aanmerking komen. De gevorderde rente over de deskundigenkosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

Buitengerechtelijke incassokosten

4.35. [eiser] vordert € 1.119,25 (incl. btw) aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoofdvordering valt niet onder het toepassingsbereik van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De rechtbank zal daarom de gevorderde vergoeding toetsen aan de oriëntatiepunten voor de beoordeling van dergelijke vorderingen uit het Rapport BGK-Integraal 2013, maar met toepassing van de wettelijke tarieven die geacht worden redelijk te zijn. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten heeft betrekking op een vordering tot vergoeding van schade in natura: herstel van de schade aan de muur achter de zonwering. Hoewel [eiser] stelt dat de kosten van herstel van het metselwerk moeilijk zijn in te schatten, heeft de door haar ingeschakelde deskundige deze op € 250,00 geraamd. Daarom zal een bedrag van € 48,40 (incl. btw) worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

Proceskosten in conventie

4.36. De vorderingen van [eiser] worden slechts voor een (zeer) beperkt gedeelte toegewezen. Ook [gedaagde 1] is echter op een aantal punten in het ongelijk gesteld. Zo is er bij de loodslab wel degelijk sprake van overbouw. Omdat partijen over en weer op een of meer punten in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten in conventie te compenseren, zodat ieder partij zijn eigen kosten draagt. Uitvoerbaarheid bij voorraad

4.37. [eiser] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De vorderingen zien volgens haar op herstel van onrechtmatigheden en het tegengaan van aanhoudende hinder. Zij voert aan dat het belang van [eiser] bij directe uitvoering zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde 1] bij uitstel.

4.38. [gedaagde 1] verzet zich tegen uitvoerbaarheid bij voorraad. Hij zegt dat de noodzaak hiertoe ontbreekt en dat [eiser] ook niet heeft gemotiveerd waarom de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad zou moeten zijn. Volgens [gedaagde 1] zal een uitvoering van het vonnis, terwijl er nog beroepsmogelijkheden zijn, leiden tot mogelijk onnodige schade, zoals de kosten van het verwijderen van een deel van de dakopbouw.

4.39. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van dit verweer de belangen van partijen moeten worden afgewogen in het licht van der omstandigheden van het geval. Mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, staan op zichzelf niet in de weg aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad, maar moeten (slechts) meegewogen worden.[8][gedaagde 1] heeft als voorbeeld van onnodige schade gewezen op de kosten van het afbreken of verwijderen van een deel van de dakopbouw. De kosten die [gedaagde 1] zal moeten maken om te voldoen aan de veroordeling tot herstel van het metselwerk, zullen naar het zich laat aan zien niet zeer hoog zijn. De deskundige van [eiser] heeft deze kosten begroot op € 250,00. Aan dit belang van [gedaagde 1] komt tegenover het door [eiser] aangevoerde belang van herstel van schade en het voorkomen van hinder onvoldoende gewicht toe. De rechtbank zal de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring daarom in toewijzen.

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. veroordeelt [gedaagde 1] om binnen acht weken na betekening van het vonnis de opening(en) in (of boven) het metselwerk bij de dakgoot in de muur van [eiser] vakkundig en bestendig af te dichten op een manier dat het achterliggende isolatiemateriaal niet meer vochtig kan worden,

5.2. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke week na het verstrijken van de in 5.1. genoemde termijn dat hij niet aan de hoofdveroordeling onder 5.1 voldoet, tot een maximum van € 2.500,00 is bereikt,

5.3. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 100,00 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,

5.4. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,

5.5. compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,

5.6. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025.

1621

Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235 en het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2151

Productie 2, 1e foto.

Foto in dagvaarding bij randnummer 21.

Artikel 5:1 en 5:21 BW.

Artikel 3:13 lid 2 BW.

HR 21 mei 1999, NJ 1999/507 (https://www.inview.nl/document/id15761999052116855nj1999507dosred)(Kerkhof/Spoelstra)

Productie 3 bij DV 4e en 5e pagina.

Hoge Raad 28 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0976.


Voetnoten

Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 3 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0235 en het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2151

Productie 2, 1e foto.

Foto in dagvaarding bij randnummer 21.

Artikel 5:1 en 5:21 BW.

Artikel 3:13 lid 2 BW.

HR 21 mei 1999, NJ 1999/507 (https://www.inview.nl/document/id15761999052116855nj1999507dosred)(Kerkhof/Spoelstra)

Productie 3 bij DV 4e en 5e pagina.

Hoge Raad 28 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0976.