ECLI:NL:RBNHO:2025:8773 - Rechtbank Noord-Holland - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/405272.24 Uitspraakdatum: 24 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum en -plaats], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres], thans gedetineerd in P.I. Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.M. van der Most, en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.B. Stenger, advocaat te Schiphol, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is, verkort en zakelijk weergegeven, ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
feit 1: het meermalen plegen van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn kind, die toen de leeftijd van twaalf jaar nog niet had bereikt, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 augustus 2020 in Haarlem en/of Hoofddorp, althans in Nederland; **feit 2:**het meermalen plegen van ontuchtige handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn kind, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, in de periode van 22 augustus 2020 tot en met 16 mei 2024 in Haarlem en/of Hoofddorp, althans in Nederland en/of in Polen en/of in Vietnam; feit 3: het meermalen plegen van ontuchtige handelingen met zijn kind, die toen de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, in de periode van 1 januari 2012 tot en met 16 mei 2024 in Haarlem en/of Hoofddorp, althans in Nederland en/of in Polen en/of in Vietnam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten op het standpunt gesteld dat de pleegperiode van 2012 tot en met 2016 niet kan worden bewezen. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat het seksueel misbruik van zijn dochter (hierna: [voornaam slachtoffer]) in 2017 is begonnen, nadat zijn ex-vrouw, de moeder van [voornaam slachtoffer], hem had verlaten. [voornaam slachtoffer] was op dat moment acht jaar oud. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit, heeft de raadsvrouw bepleit dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich door [voornaam slachtoffer] heeft laten aftrekken. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte zich niet kan herinneren dat dit is gebeurd.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1. Redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage 2 bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2. Bewijsmotivering De rechtbank stelt vast dat er geen discussie bestaat over de betrouwbaarheid van de verklaring van [voornaam slachtoffer]. [voornaam slachtoffer] heeft verklaard dat zij geen herinneringen heeft aan het specifieke moment waarop het seksueel misbruik door haar vader is begonnen. Zij denkt dat zij ongeveer vier jaar oud was en koppelt dit aan herinneringen die zij heeft uit die tijd. [voornaam slachtoffer] heeft verklaard dat het seksueel misbruik door haar vader heeft plaatsgevonden in de oude woning van haar ouders in Haarlem en in de huidige woning van haar vader in Hoofddorp. De verdachte heeft dit ter zitting bevestigd. [voornaam slachtoffer] heeft verklaard dat zij zich kan herinneren dat zij in het weekend bij haar ouders in bed ging liggen in de woning in Haarlem. Haar vader kriebelde eerst over haar rug en liet vervolgens zijn hand naar beneden gaan om haar vagina aan te raken. [voornaam slachtoffer] heeft verklaard dat haar moeder ook in bed lag, maar niets heeft gemerkt.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het seksueel misbruik van [voornaam slachtoffer] is begonnen vóór de scheiding van haar ouders (in 2017), in de oude woning van haar ouders in Haarlem. De rechtbank volgt de verdachte dan ook niet in zijn verklaring dat het misbruik pas op latere leeftijd is begonnen.
De rechtbank is tevens van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte zich door [voornaam slachtoffer] heeft laten aftrekken. De verklaring van [voornaam slachtoffer] over het seksueel misbruik door haar vader is gedetailleerd; zij heeft heel specifiek verklaard over wat er wel en niet is gebeurd. Haar verklaring wordt voldoende ondersteund door de (grotendeels) bekennende verklaring van de verdachte. Het enkele gegeven dat de verdachte zich deze handelingen niet kan herinneren, doet hieraan niet af. Bovendien is voor een bewezenverklaring niet vereist dat ieder onderdeel van de ten laste gelegde seksuele handelingen door aanvullend bewijs wordt ondersteund.
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat: feit 1 hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 augustus 2020 in Nederland, met zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen,- brengen van zijn verdachtes vinger(s) en tong in de vagina van die [slachtoffer] en- betasten en/of strelen tussen/van de schaamlippen en de schaamstreek van die [slachtoffer];
feit 2: hij in de periode van 22 augustus 2020 tot en met 16 mei 2024 in Nederland en/of in Polen en/of in Vietnam met zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen,- brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en tong in de vagina van die [slachtoffer] en- betasten en/of strelen tussen/van de schaamlippen en de schaamstreek van die [slachtoffer];
feit 3: hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 16 mei 2024 in Nederland en/of in Polen en/of in Vietnam, met zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van 16 jaren niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het één of meermalen- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en- aanraken van de schaamstreek van die [slachtoffer] en- betasten van de borsten en billen van die [slachtoffer].
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van feit 1: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd, en feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd,
en
de eendaadse samenloop van feit 2: met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd, en feit 3: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
5 Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beantwoording van de vraag of de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychiatrisch onderzoeksrapport van 18 april 2025 van psychiater A. Banaei Kashani en het psychologisch onderzoeksrapport van 8 april 2025 van GZ-psycholoog M.L. de Groot. De gelijkluidende conclusies van de deskundigen houden samengevat in dat bij de verdachte sprake is van seksuele stoornissen, namelijk een pedofiele stoornis (niet-exclusief type) en een exhibitionismestoornis, dat momenteel in remissie is. Daarnaast lijdt de verdachte aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en vermijdende trekken. Deze stoornissen waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij de verdachte aanwezig en hebben, met uitzondering van de exhibitionismestoornis, bij het plegen van de strafbare feiten doorgewerkt op het gedrag en de gedragskeuzes van de verdachte. De deskundigen adviseren daarom de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar en zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging.
6 Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft – rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte – gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast dient de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs-maatregel met voorwaarden) te worden opgelegd met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Deze maatregel moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. De voorlopige hechtenis moet worden geschorst onder dezelfde voorwaarden als die aan de tbs-maatregel worden verbonden. Voorts zal een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) moeten worden opgelegd.
6.2. Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de conclusies van de deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid en het feit dat de verdachte direct heeft bekend en spijt betuigd. Zij verzoekt gelet daarop de duur van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen. Een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals door de deskundigen en de reclassering is geadviseerd, is volgens de raadsvrouw een passend alternatief voor een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden merkt de raadsvrouw op dat de reclassering in beginsel een klinisch forensisch behandeltraject noodzakelijk acht om het recidiverisico op de lange termijn te verminderen. De raadsvrouw kan zich, gelet op de inhoud van de deskundigenrapporten, niet met dit standpunt verenigen. Uit de deskundigenrapporten blijkt namelijk dat de deskundigen menen dat een ambulante behandeling, in combinatie met intensief en langdurig toezicht door de reclassering, voldoende is om het recidiverisico op langere termijn te beperken. Daarnaast ontbreekt op dit moment een indicatiestelling en is er geen duidelijkheid over de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau. Dit strookt volgens de raadsvrouw niet met artikel 38a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waarin is bepaald dat de rechter de instelling aanwijst waarin de ter beschikking gestelde zich moet laten opnemen.
6.3. Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twaalf jaar schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van zijn dochter [voornaam slachtoffer]. Zij was in die periode minderjarig (tussen de 4 en 15 jaar oud). Het seksueel misbruik bestond uit het binnendringen van de vagina van [voornaam slachtoffer] met zijn vinger(s) en tong, het betasten van haar schaamlippen en schaamstreek, en het aanraken van haar borsten en billen. Daarnaast heeft de verdachte wel eens haar handen op zijn geslachtsdeel gelegd om zich samen af te trekken. De verdachte heeft met deze gedragingen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [voornaam slachtoffer], die vanwege haar leeftijd en haar relatie tot de verdachte in een zeer afhankelijke positie verkeerde. [voornaam slachtoffer] heeft tijdens de zitting op aangrijpende wijze toegelicht welke gevolgen het handelen van de verdachte voor haar heeft gehad en tot op heden heeft. De verdachte is in zeer ernstige mate tekortgeschoten in zijn rol als vader en heeft het vertrouwen dat [voornaam slachtoffer] in hem had moeten kunnen stellen ernstig beschadigd. Het seksueel misbruik heeft voornamelijk plaatsgevonden in de woningen waar zowel [voornaam slachtoffer] als de verdachte woonden. Dit was een plek waar zij zich veilig had moeten voelen en beschermd had moeten kunnen opgroeien. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij geen rekening heeft gehouden met het welzijn van [voornaam slachtoffer] en voorrang heeft gegeven aan de bevrediging van zijn eigen (lust)gevoelens.
Persoon van de verdachte Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het strafblad van de verdachte (van 1 mei 2025). Hieruit blijkt dat de verdachte twee keer eerder onherroepelijk is veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid en daarvoor voorwaardelijke taakstraffen heeft opgelegd gekregen, waardoor hij zich ten tijde van de bewezenverklaarde feiten in twee proeftijden bevond. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de hiervoor genoemde psychiatrische en psychologische onderzoeksrapporten. Uit deze onderzoeksrapporten blijkt dat het recidiverisico op seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. De deskundigen beschrijven dat een langdurige ambulante behandeling noodzakelijk is om dit risico te beperken. De behandeling moet enerzijds gericht zijn op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en anderzijds op zijn seksuele problematiek, specifiek ter voorkoming van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Vanwege de complexiteit van de problematiek en het recidiverisico is stevig risicomanagement noodzakelijk. Gelet op het voorgaande adviseren de deskundigen om aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Daarnaast adviseren zij om een GVM op te leggen, zodat de reclassering ook na afloop van de tbs-maatregel nog gedurende langere tijd toezicht kan houden.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapporten, van 19 mei 2025 en 30 juni 2025, van Reclassering Nederland. Uit het rapport van 30 juni 2025 blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert positief over een tbs-maatregel met voorwaarden en heeft in haar rapport voorwaarden geformuleerd waaronder deze maatregel kan worden opgelegd. Naar het oordeel van de reclassering dient een klinisch forensisch behandeltraject onderdeel te zijn van deze voorwaarden omdat dit noodzakelijk is om het recidiverisico te verminderen. Daarnaast adviseert de reclassering om de tbs-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren, de voorlopige hechtenis te schorsen en aan de verdachte een GVM op te leggen.
Op te leggen straf De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen. De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend en zal hiermee – in strafverlagende zin – rekening houden bij de strafoplegging. Daarnaast heeft de rechtbank ten voordele van de verdachte meegewogen dat de verdachte direct openheid van zaken heeft gegeven en heeft meegewerkt aan het opstellen van de deskundigenrapporten. Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat de verdachte na afloop van de detentie nog een langdurig en intensief behandeltraject zal moeten doorlopen. Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
TBS met voorwaarden De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de terbeschikkingstelling van de verdachte moet worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag moeten worden gesteld. De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen van oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, en de door de verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van de maatregel.
De rechtbank kan, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd indien de voorwaarden niet worden nageleefd. De bewezen verklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen, dan wel gevaar veroorzaken voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De duur van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Aan de tbs-maatregel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, met uitzondering van de voorwaarde tot opname in een zorginstelling en het locatiegebod. De verdachte heeft zich bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Geen opname in een zorginstelling Uit de deskundigenrapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt dat zij een stevig risicomanagement noodzakelijk achten Zij adviseren de tbs-maatregel met voorwaarden, waarbij naar hun oordeel een langdurige ambulante behandeling noodzakelijk is om het recidiverisico te beperken. De reclassering heeft geadviseerd om de verdachte op te laten nemen in een zorginstelling en dus, anders dan de psychiater en de psycholoog hebben geadviseerd, de behandeling niet louter ambulant te laten plaatsen vinden. De reclassering heeft de volgende redenen opgesomd voor haar advies op dit punt: de complexe problematiek, het beperkte resultaat van een eerdere ambulante behandeling, het beperkte ziektebesef en ziekte-inzicht, betere controlemogelijkheden in geval van heimelijk handelen en het risico van schijnaanpassingen. Uit de rapporten van de psycholoog en de psychiater blijkt echter dat deze redenen ook daarin expliciet zijn meegewogen en zij niettemin tot het advies zijn gekomen voor een langdurige ambulante behandeling. De rechtbank zal daarom het advies van de psycholoog en de psychiater overnemen en de voorwaarde tot opname in een zorginstelling, zoals door de reclassering is geadviseerd, niet overnemen.
Geen locatiegebod De reclassering heeft in haar advies, in verband met een mogelijk vluchtgevaar, als optionele voorwaarde opgenomen dat aan de verdachte een locatiegebod wordt opgelegd, inhoudende dat de verdachte op vastgestelde tijdstippen op een vastgesteld verblijfsadres verblijft. De rechtbank neemt deze optie niet over omdat van een vluchtgevaar onvoldoende is gebleken.
Dadelijke uitvoerbaarheid TBS met voorwaarden Omdat de rechtbank het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan de detentie zal aanvangen, zal de rechtbank bepalen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel De rechtbank acht het ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen noodzakelijk dat aansluitend aan de tbs-maatregel een GVM als bedoeld in artikel 38z Sr aan de verdachte wordt opgelegd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van deze maatregel is voldaan.
De rechtbank leidt uit de deskundigenrapportages af dat de psychische problematiek van de verdachte hardnekkig is en dat het, met die problematiek verband houdende, recidiverisico op nieuwe zedendelicten matig tot hoog is. Gelet daarop dient naar het oordeel van de rechtbank er rekening mee te worden gehouden dat ook na beëindiging van de tbs-maatregel met voorwaarden, die naar huidig recht in duur is beperkt tot negen jaar, langdurig toezicht noodzakelijk is om het recidiverisico terug te dringen naar een aanvaardbaar risico of op een aanvaardbaar niveau te houden.
De rechtbank acht het daarom aangewezen dat de verdachte langdurig onder toezicht wordt gesteld. Hierdoor kan de rechtbank, nadat de tbs-maatregel is beëindigd, op vordering van de officier van justitie en na beoordeling van de op dat moment actuele situatie, de tenuitvoerlegging van de GVM bevelen en de inhoud en de duur daarvan bepalen(artikel 6:6:23b Sv). Voorlopige hechtenis De rechtbank zal bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van het tijdstip waarop de vrijheidsbeneming van de verdachte in verband met de aan hem opgelegde gevangenisstraf in deze zaak eindigt. Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis zullen dezelfde voorwaarden worden verbonden als die aan de terbeschikkingstelling zijn verbonden.
De schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare terbeschikkingstelling. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, dan bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5).
7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De advocaat van de benadeelde partij, mr. B. Roodveldt, heeft namens de benadeelde partij [slachtoffer], een vordering tot schadevergoeding van € 56.000,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 21.600,- aan materiële schade (te weten: studievertraging) en € 36.000,- aan immateriële schade.
Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade wegens studievertraging kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij aansluiting heeft gezocht bij letselcategorie zes van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De raadsvrouw meent dat aansluiting moet worden gezocht bij een lagere categorie en verzoekt daarom het schadebedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade van € 21.600,- wegens studievertraging rechtstreeks voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten. Uit het verzoek tot schadevergoeding en de bijgevoegde brief van de onderwijsinstelling blijkt dat er een causaal verband bestaat tussen de persoonlijke omstandigheden van [voornaam slachtoffer] veroorzaakt door de bewezenverklaarde feiten en de studievertraging. Het seksueel misbruik heeft een ingrijpende negatieve invloed gehad op haar schoolprestaties, wat heeft geleid tot een jaar studievertraging. De gevorderde materiële schade zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon en daarmee immateriële schade zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval, waarin sprake is van langdurig seksueel misbruik van een jong slachtoffer door haar eigen vader, aan de orde. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van het toe te kennen bedrag rekening gehouden met de aard van het seksueel misbruik, de lange duur van het misbruik en de jeugdige leeftijd van het slachtoffer. Gelet op deze omstandigheden en rekening houdend met immateriële schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 35.000,- billijk. De gevorderde immateriële schade zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: seksueel misbruik van een minderjarige) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.
8 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Strafoplegging Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 [achtenveertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Tbs-maatregel met voorwaarden Gelast dat de verdachte voor de onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt een enig strafbaar feit.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat de verdachte:
Als de reclassering dat nodig vindt en de verdachte daarmee instemt, kan de verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of de verdachte deze beëindigt, maar maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
De verdachte laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
De verdachte verblijft in een begeleide woonvorm en/of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
De verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende- en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding.
De verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
De verdachte zoekt op geen enkele wijze contact met minderjarigen. Hij vermijdt deze contacten zoveel mogelijk. Als contacten onvermijdelijk zijn, zorgt de verdachte dat de reclassering, behandelaar of ambulant begeleider of een ander persoon - die door de reclassering gescreend is en waar de reclassering contact mee houdt - hierbij aanwezig is en/of maakt heldere afspraken met de betrokken partijen – waarbij rekening wordt gehouden met de gevarenrisico’s.
De verdachte geeft de reclassering openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten uit zijn (sociale) netwerk te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn (sociale) netwerk.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (artikel 38z Sr).
Vordering van de benadeelde partij Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij **[slachtoffer]**geleden schade tot een bedrag van € 56.600,-, bestaande uit € 21.600,- als vergoeding voor de materiële en € 35.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 56.600,-, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal307 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis Schorst de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de vrijheidsbeneming van de verdachte in verband met de aan hem opgelegde gevangenisstraf in deze zaak eindigt.
Aan de schorsing van de voorlopige hechtenis worden de hiervoor onder 1 tot en met 10 genoemde voorwaarden verbonden en de voorwaarden dat:
-
de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
-
de verdachte, in geval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. I.A.M. Tel, voorzitter, mr. N.M.L. Rogmans en mr. S.H. Bouwers, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. D. Koppe, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juli 2025.
Bijlage 1
Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
feit 1 hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 21 augustus 2020 te Haarlem en/of Hoofddorp, althans in Nederland, met zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, één of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen, althans éénmaal,- brengen van zijn verdachtes vinger(s) en/of hand en/of tong in de vagina van die [slachtoffer] en/of- aanraken en/of betasten en/of strelen tussen/van de schaamlippen en/of elders in/aan/van de schaamstreek van die [slachtoffer];
feit 2 hij in of omstreeks de periode van 22 augustus 2020 tot en met 16 mei 2024 te Haarlem en/of Hoofddorp, althans in Nederland en/of in Polen en/of in Vietnam met zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, één of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen, althans éénmaal- brengen van zijn, verdachtes, vinger(s) en/of hand en/of tong in de vagina van die [slachtoffer] en/of- aanraken en/of betasten en/of strelen tussen/van de schaamlippen en/of elders in/aan/van de schaamstreek van die [slachtoffer];
feit 3 hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 16 mei 2024 te Haarlem en/of Hoofddorp, althans in Nederland en/of in Polen en/of in Vietnam, met zijn kind, [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van 16 jaren niet had bereikt, buiten echt, één of meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, telkens bestaande uit het één of meermalen- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] en/of- aanraken van de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of- aanraken/betasten van de borst(en) en/of bil(len) van die [slachtoffer].
Bijlage 2
De bewijsmiddelen
(..).