ECLI:NL:RBNHO:2025:11559 - Rechtbank Noord-Holland - 9 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/308242-24, 16/281244-24 en 16/207729-24 (ttz gev) (P) Uitspraakdatum: 9 oktober 2025 Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. van der Most en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Bruinsma, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1: hij in of omstreeks de periode van 23 september 2024 tot en met 24 september 2024 te Oostzaan en/of Purmerend opzettelijk [benadeelde 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door haar op te halen bij de universiteit en/ haar -tegen haar wil in- mee te nemen naar een woning en/of een hotel en/of haar te mishandelen en haar te dreigen dat als zij weg ging zij nog meer klappen zou krijgen en/of dat hij haar moeder zou laten verkrachten en/of vermoorden.
Feit 2: hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 september 2024 tot en met 24 september 2024 te Purmerend en/of Oostzaan zijn levensgezel, [benadeelde 1], heeft mishandeld door haar (telkens) een of meerdere malen in/tegen haar gezicht en/of haar hoofd te slaan en/of haar hard bij de kaak te grijpen en/of haar tegen het bed te duwen.
Feit 3: hij op of omstreeks de periode van 23 september 2024 tot en met 24 september 2024 te Purmerend en/of Oostzaan en/of Amsterdam, althans in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 03 september 2024, gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland door contact te hebben met [benadeelde 1].
Feit 4: hij op of omstreeks 31 augustus 2024 te Utrecht [benadeelde 1] heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en in de keel te knijpen.
Feit 5: hij op of omstreeks 24 juni 2024 te Utrecht [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen zus [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Je kiest je kanker broertje boven mij. Ik ga hem vermoorden" en/of een schroevendraaier te tonen en/of dreigend de woorden toe te voegen "Deze stop ik in zijn keel want je kiest voor hem terwijl jij voor mij moet kiezen en niet voor je kankerfamilie. Ik vind het niet erg om hem te vermoorden en in de bajes te gaan zitten. Ik ga hem vermoorden" en, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, en 5 ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de verdediging primair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar is. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is geweest van dwang. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging subsidiair betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat onvoldoende duidelijk is dat het letsel door mishandeling is ontstaan. Ook ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdediging betoogd dat de toedracht van het letsel niet duidelijk is. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de verdediging vrijspraak bepleit, primair omdat niet vast te stellen is dat vrees is ontstaan bij [benadeelde 2] en subsidiair wegens onvoldoende steunbewijs.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1. Bewijsmiddelen De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2. Bewijsmotivering Ten aanzien van feit 1 en 2: Betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de verklaringen van de aangeefster De aangeefster, [benadeelde 1], heeft meerdere verklaringen afgelegd. Op 24 september 2024 heeft zij ter plaatse haar verhaal gedaan tegen een verbalisant, die daar een proces-verbaal van bevindingen van heeft opgemaakt. Op diezelfde dag heeft zij vervolgens ook aangifte gedaan. Op 26 september 2024 is zij nader verhoord door de politie en op 25 februari 2025 heeft een nader verhoor plaatsgevonden bij de rechter-commissaris.
De rechtbank constateert dat die verklaringen op enkele punten verschillen bevatten. Die verschillen zien voornamelijk op de omstandigheden waaronder zij op 23 september 2024 is opgehaald bij de Universiteit van Amsterdam (hierna: UvA) door de verdachte en op de vraag of zij een- of tweemaal in de woning in Purmerend is geweest. De aangeefster heeft daar zelf over gezegd dat ze over bepaalde dingen wisselend heeft verklaard of in eerste instantie dingen heeft weggelaten, omdat zij ten tijde van haar aangifte op 24 september 2024 warrig was en licht in haar hoofd. Zij had op dat moment al 48 uur niets gegeten en gedronken. De rechtbank vindt die uitleg aannemelijk en stelt bovendien vast dat de verschillen in de verklaringen van de aangeefster punten van ondergeschikt belang betreffen. De essentie van haar verklaringen is steeds hetzelfde, namelijk dat zij onder dreiging van geweld door de verdachte is meegenomen naar een woning en een hotel en door hem is mishandeld. De verschillen zijn niet zodanig in het oog springend of onverklaarbaar dat ze afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaringen als geheel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dus bruikbaar zijn voor het bewijs.
Verklaring aangeefster De aangeefster heeft verklaard dat zij op 23 september 2024 door de verdachte is opgehaald bij de UvA en met hem naar een voor haar onbekende woning in Purmerend is gereden. Daar heeft hij haar geslagen, onder andere in haar gezicht, waardoor een bloeding ontstond aan haar tandvlees. Ook heeft hij haar tegen de rand van het bed geduwd. De verdachte is vervolgens met de aangeefster naar de Albert Heijn gegaan om voor deze bloeding vaseline te halen. In de Albert Heijn heeft de aangeefster vervolgens, toen zij een moment alleen was, aan een medewerker gevraagd of zij de politie wilde bellen. Voordat de politie gebeld kon worden was de verdachte weer bij haar en hebben ze de Albert Heijn samen verlaten. Wanneer de aangeefster vervolgens aangeeft dat zij terug naar Utrecht wil, bedreigt de verdachte haar en zegt dat hij haar dan opnieuw gaat slaan. In de avond van 23 september 2024 zijn zij samen naar het Van der Valk hotel in Oostzaan gegaan. De verdachte heeft gedreigd dat als zij weg zou gaan, zij nog meer klappen zou krijgen en dat hij haar moeder zou laten verkrachten en vermoorden. Als de verdachte de volgende ochtend naar het toilet gaat, belt de aangeefster via de telefoon in de hotelkamer de receptie en vraagt de medewerker van het hotel om de politie te bellen en zegt dat zij absoluut niet terug mag bellen. Vervolgens zijn twee medewerkers naar de deur van de hotelkamer gekomen om te vragen of alles goed ging. Nadat de verdachte heeft gezegd dat het goed ging zijn de medewerkers weer vertrokken. Vervolgens hebben de verdachte en aangeefster snel hun spullen gepakt en zijn zij weggereden van het hotel. Niet veel later worden zij door de politie gevolgd en staande gehouden.
Steunbewijs De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangeefster op specifieke punten steun vindt in het dossier. Allereerst in de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de medewerkers van de Albert Heijn die werkzaam waren op het moment dat de verdachte en de aangeefster daar op 23 september 2024 samen binnen waren. [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster haar, op een moment dat de verdachte een stukje verderop stond, snel toefluisterde dat zij de politie moet bellen en dat zij de verdachte moet afleiden, omdat hij haar slaat. [getuige 1] heeft daarbij verklaard dat de aangeefster bloed in haar mond en op haar lippen had en dat zij heel bang uit haar ogen keek. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de aangeefster angstig uit haar ogen keek en tijd probeerde te rekken, alsof zij op zoek was naar hulp. Daarnaast vindt de verklaring van de aangeefster steun in de verklaring van de getuige [getuige 3], die heeft verklaard dat zij op 24 september 2024 de receptiemedewerker was die de aangeefster die ochtend aan de telefoon had. Zij hoorde dat de aangeefster fluisterend sprak en zei: "Bel de politie". Wanneer [getuige 3] vervolgens met een collega bij de kamer gaat kijken, ziet zij dat de aangeefster wat verward kijkt, alsof zij heel moe is. Ook wordt de verklaring van de aangeefster nog ondersteund door het videobestand dat is aangetroffen op de telefoon van de verdachte, gemaakt in de middag van 23 september 2024. Op dat videobestand is te zien hoe de aangeefster met een uitdrukkingsloos gezicht op een wit matras ligt. Daarbij is een mannenstem te horen die onder andere zegt: “En hier is een kankerhoer. Je ziet haar wel over een week. Ze is ergens. Succes met vinden”. Tot slot blijkt uit de letselrapportage die op 27 september 2024 is opgemaakt dat het letsel van de aangeefster past bij de toedracht die de aangeefster heeft beschreven.
Conclusie De rechtbank komt tot de conclusie dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar is en voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Op grond van deze bewijsmiddelen is de rechtbank oordeel dat de verdachte de aangeefster langdurig van haar vrijheid heeft beroofd. Zij is onder druk van de constante dreiging door de verdachte van mishandeling van haar en haar moeder meegegaan met de verdachte naar de woning in Purmerend en het Van der Valk hotel in Oostzaan. Zij wilde niet met de verdachte mee gaan, maar zij was angstig en had voor haar gevoel geen keus. Zij was immers al eerder door de verdachte mishandeld en eenmaal in de woning heeft hij haar ook daadwerkelijk geslagen. Het letsel aan haar lip is vervolgens ook gezien door de medewerker van de Albert Heijn. In de hotelkamer is aangeefster opnieuw mishandeld, hetgeen wordt ondersteund door de bevindingen in de letselrapportage. Ook heeft de verdachte meerdere malen tegen haar gezegd dat als zij weg zou gaan, dat hij haar moeder zou laten verkrachten en vermoorden. Naar het oordeel van de rechtbank is de aangeefster onder dwang van de verdachte en dus onvrijwillig met hem meegegaan en bij hem gebleven. Voor zover zij zich aan de situatie had kunnen onttrekken, kon dat onder de gegeven omstandigheden niet van haar worden gevergd. Op verschillende momenten heeft de aangeefster aan anderen proberen duidelijk te maken dat de politie moest worden gebeld en dit is dan ook wat uiteindelijk heeft geleid tot het einde van de vrijheidsbeneming. De rechtbank acht daarom de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 5: Aangifte De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte op 24 juni 2024 voor de deur van haar appartementencomplex tegen haar heeft gezegd dat hij haar broer, [benadeelde 2], zou gaan vermoorden. De verdachte heeft daarbij een schroevendraaier getoond en gezegd deze schroevendraaier in de keel van haar broer te stoppen. Na deze bedreiging is de aangeefster naar het appartement van een buurvrouw gevlucht en heeft zij haar broer gebeld, die zich in haar appartement bevond, om te zeggen dat hij voor niemand de deur open mocht doen.
Steunbewijs Twee getuigen hebben over het voorval op 24 juni 2024 een verklaring afgelegd. Getuige [getuige 4], bewoonster van hetzelfde appartementencomplex, heeft verklaard dat zij geschreeuw in de hal op de begane grond hoorde en een man en een vrouw zag staan. De vrouw – de rechtbank begrijpt: de aangeefster – gaf aan dat het niet goed met haar ging en zei "Bel de politie" en "Je hebt mij gered. Hij wilde mij doodmaken. Hij wilde mijn broer ook doodmaken.” Getuige [getuige 5], die bij de getuige [getuige 4] op bezoek was, heeft verklaard dat zij die avond de aangeefster gestrest en heel paniekerig aan zag komen rennen, waarbij zij zei: “Doe de deur dicht, doe die deur dicht. Hij is helemaal gek. Hij gaat mijn broertje vermoorden. Hij gaat mij vermoorden". Vervolgens zag zij dat een man de deur intrapte en hoorde zij de man schreeuwen. [getuige 5] heeft verklaard dat de man agressief over kwam en dat de aangeefster in shock leek. Naast deze twee getuigenverklaringen bevindt zich in het dossier een proces-verbaal van bevindingen waarin staat opgenomen dat de broer van de aangeefster, [benadeelde 2], op 29 juni 2024 telefonisch heeft verklaard dat de aangeefster hem die avond heeft gebeld en heeft gezegd dat hij voor niemand open mocht doen omdat die ‘ene jongen’ in het gebouw was. Achteraf heeft hij van aangeefster gehoord dat de verdachte een bedreiging richting hem had geuit.
Conclusie Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier voldoende bewijs bevat voor de bedreiging tegen [benadeelde 2]. De aangeefster heeft immers verklaard dat de verdachte voor de deur van het appartementencomplex een bedreiging jegens haar broer heeft geuit. De twee getuigen hebben een man gezien, geschreeuw gehoord en vervolgens gezien en gehoord dat de aangeefster gestrest en in paniek zegt dat de verdachte haar broer wil vermoorden en dat de politie moet worden gebeld. Daarbij is aangeefster na de bedreiging niet teruggegaan naar haar eigen huis, waar haar broer zich bevond, maar is zij naar het huis van buurvrouw [getuige 5] gegaan en heeft zij daar meteen haar broer gebeld en gezegd dat hij niet open mocht doen. Dit geheel vormt voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de bedreiging van [benadeelde 2].
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1: hij in de periode van 23 september 2024 tot en met 24 september 2024 te Oostzaan en Purmerend opzettelijk [benadeelde 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door haar -tegen haar wil in- mee te nemen naar een woning en een hotel en haar te mishandelen en haar te dreigen dat als zij weg ging zij nog meer klappen zou krijgen en dat hij haar moeder zou laten verkrachten en vermoorden.
Feit 2: hij in de periode van 23 september 2024 tot en met 24 september 2024 te Purmerend en/of Oostzaan, [benadeelde 1], heeft mishandeld door haar in haar gezicht te slaan en haar tegen het bed te duwen.
Feit 3: hij in de periode van 23 september 2024 tot en met 24 september 2024 te Purmerend en Oostzaan en Amsterdam, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 03 september 2024, gegeven door de officier van justitie te Midden-Nederland door contact te hebben met [benadeelde 1].
Feit 4: hij op 31 augustus 2024 te Utrecht [benadeelde 1] heeft mishandeld door haar aan de haren te trekken en in de keel te knijpen.
Feit 5: hij op 24 juni 2024 te Utrecht [benadeelde 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door tegen zus [benadeelde 1] dreigend de woorden toe te voegen "Je kiest je kanker broertje boven mij. Ik ga hem vermoorden" en een schroevendraaier te tonen en dreigend de woorden toe te voegen "Deze stop ik in zijn keel want je kiest voor hem terwijl jij voor mij moet kiezen en niet voor je kankerfamilie. Ik vind het niet erg om hem te vermoorden en in de bajes te gaan zitten. Ik ga hem vermoorden".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden,
feit 2 mishandeling,
feit 3 opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering,
feit 4 mishandeling,
feit 5 bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
5 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
6 Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging gevorderd van de maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), inhoudende een contactverbod voor de duur van drie jaren met de aangeefster [benadeelde 1]. De officier van justitie heeft gevorderd dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
6.2. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft bepleit aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarbij de oplegging van een onvoorwaardelijke taakstraf en een eventuele oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3. Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten Gedurende een periode van drie maanden heeft de verdachte steeds op een agressieve wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, op het lichamelijk welzijn en het gevoel van veiligheid van de aangeefster. Op 24 juni 2024 heeft hij haar broer bedreigd met de dood, door te zeggen dat hij een schroevendraaier in zijn keel zou duwen. De bedreiging heeft niet alleen bij de broer van de aangeefster, maar ook bij de aangeefster zelf gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht.
Vervolgens heeft de verdachte zich op 31 augustus schuldig gemaakt aan een mishandeling van de aangeefster in haar woning door haar aan haar haren te trekken en in haar keel te knijpen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij haar dit heeft aangedaan in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen.
De verdachte heeft de aangeefster daarna op 23 en 24 september 2024 uren van haar vrijheid beroofd door haar – nadat zij met hem was meegereden – onvrijwillig mee te nemen naar een voor haar onbekende woning en daarna naar een hotel. Gedurende de vrijheidsberoving heeft de verdachte de aangeefster mishandeld door haar in haar gezicht te slaan en haar tegen het bed te duwen. Aangeefster heeft hierdoor letsel opgelopen, dat bestond uit een bloeding in haar tandvlees, bloeduitstortingen in haar nek en blauwe plekken op haar lichaam. Daarbij heeft de verdachte gedreigd de moeder van aangeefster te laten verkrachten en vermoorden wanneer zij weg zou gaan. De verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven geen enkel respect te hebben voor de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte deze feiten heeft begaan nadat hem een justitiële gedragsaanwijzing werd gegeven wegens de eerdere mishandeling van de aangeefster van nog geen maand daarvoor. Deze gebeurtenis moet voor het slachtoffer buitengewoon beangstigend zijn geweest.
Persoon van de verdachte Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank onder meer gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor een soortgelijk strafbaar feit, namelijk huiselijk geweld, is veroordeeld. Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder nog het volgende in ogenschouw genomen. Uit het pro justitia rapport van de psycholoog dat omtrent de verdachte is opgemaakt, gedateerd 3 februari 2025 is gebleken dat het niet mogelijk is om te beoordelen of de verdachte leidt aan een psychische stoornis, omdat de verdachte niet in voldoende mate heeft willen meewerken aan het psychologisch onderzoek. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet aanwezig was bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaken op 25 september 2025. Nog daargelaten dat de verdachte hiermee een van de voorwaarden waaronder zijn voorlopige hechtenis is geschorst, heeft overtreden, schetst de verdachte hiermee een beeld van zichzelf als een man die op geen enkele wijze inzicht toont in het kwalijke van zijn daden en hiervoor geen verantwoordelijkheid wenst af te leggen. De verdachte heeft met deze houding niets weggenomen van de vrees voor herhaling. De rechtbank weegt dit nadrukkelijk mee in het nadeel van de verdachte.
Op te leggen straf Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en dat mede gelet op de persoon van de verdachte geen andere straf op haar plaats is dan één die vrijheidsbeneming van langere duur meebrengt dan door de officier van justitie is gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
7 Beslag
7.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen telefoon van het merk Apple en de schroevendraaier dienen te worden verbeurd verklaard. Ten aanzien van de telefoon van het merk Nokia heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat deze terug kan naar de verdachte.
7.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Oordeel van de rechtbank Verbeurdverklaring De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK GSM (Omschrijving: PL1100-2024212711-G1650483, merk: Apple iPhone)
dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken het onder 1 bewezen verklaarde feit met behulp van dat voorwerp, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.
Onttrekking aan het verkeer De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: PL0900-2024199742-3367115)
dient te worden onttrokken aan het verkeer. De schroevendraaier is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door de verdachte begane feit aangetroffen, namelijk tijdens de fouillering na zijn aanhouding enkele dagen na de onder 5 bewezenverklaarde bedreiging. De schroevendraaier kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Immers, de schroevendraaier kan worden aangewend om opnieuw een bedreiging zoals bewezenverklaard te begaan. Bovendien is het ongecontroleerde bezit ervan, in samenhang met het redelijkerwijze te verwachten gebruik daarvan, in strijd met de wet of het algemeen belang, nu de omstandigheden waaronder de schroevendraaier is aangetroffen, namelijk onder de verdachte die enkele dagen daarvoor iemand met een schroevendraaier had bedreigd, maken dat de schroevendraaier kan worden aangemerkt als verboden wapen in de zin van artikel 2, categorie IV onder 7 in verbinding met artikel 27 van de Wet wapens en munitie.
Teruggave De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK GSM (Omschrijving: PL1100-2024212711-G1650633, merk: Nokia)
dient te worden teruggegeven aan de verdachte.
8 Vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank zal aan de verdachte gedurende drie jaren een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr opleggen, ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij. Oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2].
Voor iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis van zeven dagen worden opgelegd, met een maximum van zes maanden (artikel 38w Sr).
De rechtbank zal bevelen dat de maatregel ex artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens de aangeefster.
9 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend van € 3.000,- wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
9.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vordering.
9.3. Oordeel van de rechtbank Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, omdat de benadeelde partij als gevolg van deze feiten lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder verwondingen aan haar hoofd, lip, rug en arm.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten impact hebben gehad op de psychische gesteldheid van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft daartoe als bijlage bij de vordering een rapport van een klinisch psycholoog overgelegd waaruit volgt dat zij last heeft van posttraumatische stressymptomen zoals niet kunnen slapen, verlaging van het zelfbeeld en toename van angst en depressie. Er is dus tevens sprake van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ in de vorm van psychische schade aan de benadeelde partij.
De rechtbank komt het gevorderde bedrag van € 3.000,00 billijk toe gelet op de aard en de ernst van de gevolgen, zoals blijkt uit de toelichting op de vordering.
De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1, 2, en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 33, 33a, 36d, 36f, 38v, 38w, 57, 184a, 282, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 [vierentwintig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1 STK GSM (Omschrijving: PL1100-2024212711-G1650483, merk: Apple iPhone)
Onttrekt aan het verkeer:
1 STK Schroevendraaier (Omschrijving: PL0900-2024199742-3367115)
Maatregel contactverbod Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1], geboren op [geboortedatum 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden vervangende hechtenis.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1] Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde 1] geleden schade tot een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 september 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
1 STK GSM (Omschrijving: PL1100-2024212711-G1650633, merk: Nokia).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. van den Bos, voorzitter, mr. N.M.L. Rogmans en mr. H. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.A.F. Burggraaf, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)