Uitspraak inhoud

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar Meervoudige strafkamer

Parketnummers: 15.226833.23 en 15.266119.21 (vord tul) en 15.072401.20 (vord tul) (P) Uitspraakdatum: 4 september 2025 Tegenspraak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 augustus 2025 in de zaak tegen:

[verdachte] , geboren op [geboortedatum en -plaats] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Zwinkels, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M.R. Ploeger, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 6 september 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, - een glazen fles, althans een glazen voorwerp, op/tegen het gezicht, althans het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] heeft (kapot) geslagen/gegooid, en/of (vervolgens) - (met) een gebroken fles, althans een scherp en/of puntig voorwerp, naar/richting het gezicht, althans het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken/gezwaaid/gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 6 september 2023 te Alkmaar [slachtoffer] heeft mishandeld door - een glazen fles, althans een glazen voorwerp, op/tegen het gezicht, althans het hoofd, in elk geval het lichaam van die [slachtoffer] (kapot) te slaan/gooien, en/of (vervolgens) - (met) een gebroken fles, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op/tegen/in de hand(en) en/of arm(en) van die [slachtoffer] te steken/snijden/zwaaien/gooien.

2 Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3 Beoordeling van het bewijs

3.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft een glas op het hoofd van aangever [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) kapot geslagen en heeft vervolgens met het kapotte glas in zijn hand nogmaals uitgehaald naar het hoofd van [slachtoffer] . Dat het glas door een ander is kapotgeslagen terwijl de verdachte het glas in zijn hand had, zoals de verdachte heeft verklaard, wordt door de bewijsmiddelen uitgesloten. Door met een glas op het hoofd van [slachtoffer] te slaan heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Er is daarmee sprake van een poging tot zware mishandeling.

3.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft steeds ontkend dat hij met een glas op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van zijn toenmalige vriendin [naam 2]. Verder kan van een poging tot zware mishandeling geen sprake zijn, omdat uit niets blijkt dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] zou ontstaan.

3.3 Oordeel van de rechtbank

3.3.1 Redengevende feiten en omstandigheden De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.

3.3.2 Bewijsmotivering De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte ter zitting het volgende vast.

De verdachte was op woensdag 6 september 2023 omstreeks 18:00 uur in de binnenstad van Alkmaar. Hij was daar samen met een vriend, medeverdachte [naam 1] , en twee vriendinnen. [naam 1] was opgefokt, zocht conflicten met anderen en de verdachte probeerde [naam 1] steeds in bedwang te houden. Op de Langestraat kwamen zij [slachtoffer] en drie andere jongens tegen. [naam 1] is de confrontatie met hen aangegaan en heeft één van de andere drie jongens met een mes in zijn arm gestoken. De verdachte had een glas in zijn hand en heeft met dat glas op het hoofd van [slachtoffer] geslagen, waardoor het glas kapot ging. De verdachte heeft vervolgens met het kapotte glas nogmaals richting het hoofd van [slachtoffer] geslagen, die het glas heeft kunnen afweren met zijn hand. [slachtoffer] heeft hierbij een hoofdwond opgelopen en een snijwond aan de pink van zijn rechterhand.

De rechtbank moet beoordelen of de verdachte (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] heeft gehad.

Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Wel kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet heeft gehad in voorwaardelijke zin, omdat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Door met een glas op het hoofd van [slachtoffer] te slaan en vervolgens met een kapot glas in de richting van diens hoofd te slaan, had de verdachte zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] kunnen toebrengen. In het hoofd bevinden zich de hersenen en het gezicht bevat kwetsbare delen, zoals de ogen. Met een (scherp) voorwerp tegen het hoofd slaan kan ernstige lichamelijke gevolgen hebben. De kans dat door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, moet naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk worden aangemerkt. Eenieder – en dus ook de verdachte – heeft daarom weet van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. De gedragingen van de verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het ontstaan daarvan bewust heeft aanvaard.

De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.4 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat

hij op 6 september 2023 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, - een glazen voorwerp, op het hoofd van die [slachtoffer] heeft kapot geslagen, en vervolgens - met een scherp voorwerp, richting het hoofd van die [slachtoffer] heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5 Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6 Motivering van de sanctie

6.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit het reclasseringsrapport volgt dat interventies via het jeugdrechtstraf niet meer nodig zijn. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 107 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (te weten 47 dagen), waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

6.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het ten laste gelegde feit was de verdachte pas 19 jaar oud en waren zijn handelingsvaardigheden beperkt ontwikkeld. Hij handelde impulsief en kon zich moeilijk in een ander verplaatsen. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 47 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, is volgens de raadsman voldoende als straf. Indien een langere onvoorwaardelijke detentie wordt opgelegd raakt de verdachte alles kwijt. Verder heeft de raadsman verzocht geen voorwaardelijke straf op te leggen.

6.3 Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een glas kapot te slaan op diens hoofd. Met het kapotte glas in zijn hand heeft de verdachte vervolgens nogmaals uitgehaald richting het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft deze uithaal weten af te weren en is daarbij gewond geraakt aan zijn pink. Door zo te handelen heeft de verdachte [slachtoffer] letsel toegebracht waarvoor hij medische behandelingen heeft moeten ondergaan. De pijn en het letsel vormen een onaanvaardbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] .

De persoon van de verdachte Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

  • het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad), gedateerd 9 juli 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in 2021 en in 2022 onherroepelijk voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.

De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.

  • het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van 18 augustus 2025 van**G. Porte,**als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.

In het advies staat dat de verdachte in de afgelopen twee jaar zelfstandiger en volwassener is geworden in zijn functioneren. Op eigen initiatief heeft hij werk gevonden en behouden. Hij kan rondkomen van de inkomsten en schulden zijn er niet. Het middelengebruik kwalificeert de reclassering niet langer als risicovol. De mate van impulsiviteit is afgenomen en de verdachte gaat risicovolle situaties uit de weg. Een toezicht op de criminogene factoren is niet langer geïndiceerd. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen. De handelingsvaardigheden van de verdachte waren beperkt ontwikkeld ten tijde van het ten laste gelegde feit en hij handelde in die periode impulsief. De verdachte is ontvankelijk gebleken voor begeleiding en ondersteuning vanuit Inspire. Deze interventie is enkel via het jeugdstrafrecht beschikbaar. Geadviseerd wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Interventies en toezicht zijn niet nodig.

Ter zitting heeft [naam 3], als toezichthouder verbonden aan de Jeugdreclassering (Jeugd- en Gezinsbeschermers), verklaard dat de verdachte tegenwoordig contact heeft met zijn vader en dat hij zich in de afgelopen jaren goed heeft ontwikkeld. Op dit moment is het perspectief op een woning een probleem. De ondersteuning en begeleiding vanuit Inspire eindigt eind december 2025.

Toepassing volwassenstrafrecht Anders dan de reclassering heeft geadviseerd en de verdediging heeft verzocht, ziet de rechtbank geen aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. In het advies van de reclassering staat weliswaar dat de handelingsvaardigheden van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit beperkt ontwikkeld waren, maar in het advies staat ook dat de verdachte zich in de periode daarna tot heden positief ontwikkeld heeft: hij is zelfstandiger en volwassener geworden in zijn functioneren. De reclassering ziet ook geen risico’s meer waarop ingezet moet worden door middel van interventies of toezicht en van pedagogische beïnvloeding (in de gezinssituatie) is geen sprake. Het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen lijkt vooral te zijn ingegeven door de wens om de begeleiding en ondersteuning vanuit Inspire te laten voortduren. Op de zitting heeft [naam 3] echter toegelicht dat de verdachte op grond van een beschikking van de gemeente tot eind december 2025 bij Inspire mag blijven, ook als het jeugdstrafrecht niet wordt toegepast in deze strafzaak.

De op te leggen straf De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straffen die doorgaans in (tot op zekere hoogte) vergelijkbare gevallen worden opgelegd. In de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken. Gelet op het tijdsverloop en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis (op 23 oktober 2023), acht de rechtbank het niet passend om de verdachte opnieuw zijn vrijheid te ontnemen. Daarom zal de rechtbank conform de eis een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest (47 dagen) met daarnaast een voorwaardelijk deel van 60 dagen. Het doel hiervan is de verdachte er gedurende de proeftijd van twee jaar van te doordringen geen strafbare feiten te begaan.

7 Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,00 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.

Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 1.000,00 hoofdelijk dient te worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt van de verdediging De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering te matigen tot € 500,00.

Oordeel van de rechtbank De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] als gevolg van de poging tot zware mishandeling lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarom kan hij op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,00 billijk, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank zal daarbij bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.

De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.

Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: poging tot zware mishandeling] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.

8 Vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1 Zaak met parketnummer 15.072401.20 Bij vonnis van 13 september 2021 in de zaak met parketnummers 15.072401.20 en 15.196248.21 (ttz gev) heeft de kinderrechter van deze rechtbank de verdachte ter zake van medeplegen van vernieling, bedreiging met zware mishandeling en verboden wapenbezit veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren. Daarbij is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is op 1 oktober 2021 aan de verdachte toegezonden. De proeftijd is ingegaan op 28 september 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.

De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.

De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering moet worden toegewezen, omdat uit dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

8.2 Zaak met parketnummer 15.266119.21 Bij vonnis van 25 mei 2022 in de zaak met parketnummer 15.266119.21 heeft de meervoudige strafkamer van deze rechtbank de verdachte ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 231 dagen. Daarbij is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv is op 14 juni 2022 aan de verdachte toegezonden. De proeftijd is ingegaan op 9 juni 2022 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.

De officier van justitie vordert nu dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf voor een gedeelte - namelijk 60 dagen jeugddetentie – alsnog ten uitvoer zal worden gelegd, met dien verstande dat de opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet naar het verrichten van een taakstraf voor de duur van 120 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen door 60 dagen hechtenis.

De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.

De rechtbank is van oordeel dat de vordering gedeeltelijk moet worden toegewezen, omdat uit dit vonnis blijkt dat de verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal daarbij bepalen dat een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, namelijk 60 dagen, zal worden omgezet in een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uren, bij niet of niet naar behoren verrichten van die taakstraf te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 22c, 22d, 36f, 45, 302 Sr.

10 Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.

Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 107 (honderdzeven) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij **[slachtoffer]**geleden schade tot een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 september 2023 tot aan de dag van volledige betaling.

Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 september 2023 tot aan de dag van volledige betaling. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.

Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.

Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.072401.20, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde werkstraf, opgelegd bij vonnis van de kinderechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 september 2021, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.266119.21, met dien verstande dat in plaats van de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de niet ten uitvoer gelegde jeugddetentie groot 60 dagen, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van het rechtbank Noord-Holland van 25 mei 2022, wordt opgelegd een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. S. van Excel, voorzitter, mrs. J.M. Jongkind en C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier D.H. Geuze, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 september 2025.

Bijlage

De bewijsmiddelen (…)