Uitspraak inhoud

Strafrecht Zittingsplaats Utrecht

Parketnummer: 16.000539.25 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer van 10 oktober 2025

in de strafzaak tegen:

[verdachte] , geboren op [1997] te [geboorteplaats] , wonende [adres] te [woonplaats] , nu gedetineerd in de [verblijfplaats] ; hierna: de verdachte.

1 ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2025. Het onderzoek ter terechtzitting is op 10 oktober 2025, met instemming van de officier van justitie en de verdediging, enkelvoudig gesloten, waarna aansluitend uitspraak is gedaan.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schipper en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht. Daarnaast is mevrouw R. Jozee namens de Reclassering aan het woord geweest en heeft mr. S.J. de Jager namens de benadeelde partij [slachtoffer] de vordering tot schadevergoeding toegelicht. Tenslotte heeft mevrouw [A] van Slachtofferhulp Nederland namens [slachtoffer] gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2 TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:

feit 1 op 1 januari 2025 te Woerden, samen met een ander, heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven door meermalen met een mes in het lichaam en het oor van [slachtoffer] te steken;

feit 2 op 1 januari 2025 te Woerden, samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven door met een auto tegen [slachtoffer] aan te rijden, over hem heen te rijden en door de auto bovenop hem stil te zetten en op hem te laten staan.

3 VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4 WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het medeplegen. Ten aanzien van feit 1 gaat de officier van justitie ervan uit dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangever. Met betrekking tot feit 2 stelt de officier van justitie dat er sprake is geweest van vol opzet op de dood. Bij dit tweede feit is volgens de officier van justitie ook sprake geweest van voorbedachten rade omdat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit om de aangever aan te rijden en de auto op hem stil te zetten. Deze handelingen duiden bovendien op doelgerichtheid en koelbloedigheid en niet op een opwelling.

4.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde omdat de verdachte geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood. De verdediging is van mening dat het handelen van de verdachte - het steken in de rug en de schouder - geen aanmerkelijke kans op de dood oplevert en voert aan dat de verdachte er door juist daar te steken blijk van heeft gegeven dat het handelen niet op de dood was gericht. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bestanddeel voorbedachten rade, nu uit het dossier blijkt dat de verdachte heeft gehandeld in een emotionele opwelling en daardoor niet in staat was om een rationele afweging te maken. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van poging tot doodslag.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

4.3.1. Bewijsmiddelen [1]

Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 11 januari 2025 (pagina 153 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Ik zag dat [verdachte] in zijn rechterhand een mes vast had. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand een zwaaiende beweging naar mij maakte. Ik voelde hierna pijn in mijn linkeroor. Ik werd door [verdachte] ter hoogte van mijn linkeroor gestoken. Ik voelde het bloeden. Ik deed een paar stappen naar achter, en viel vervolgens op mijn rug. Ik probeerde omhoog te komen om weg te komen. Iedere keer als ik een poging deed om omhoog te komen, stak [verdachte] mij met het mes. Ik ben door [verdachte] meerdere keren gestoken in mijn rug en op mijn armen. Ik heb door het afweren meerdere steekwonden opgelopen in mijn armen. [verdachte] liep vervolgens weg, richting de auto van [B] . [verdachte] stapte in de auto van [B] en is vervolgens op mij ingereden en over mij heen gereden.[2]

Een geschrift, te weten een letselrapport van de GGD regio Utrecht d.d. 28 maart 2025 (pagina 637 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Concluderend betreft het de volgende uitwendige zichtbare letsels:

  • Scheurwond linker oor.

  • Meerdere scherprandige huidletsels hoog op de rug en armen beiderzijds.

En de volgende inwendige letsels:

  • Hoofdletsel met schedelfractuur links en jukbeenbreuk links, scheurwond linker oor.

  • Mogelijk inwendige bloeding uit huidletsel ter hoogte van vijfde nekwervel.

  • Steekverwonding linker pols met zenuw (n. medianus) en spierletsel (F. carpi radialis, F. digit. superf. II en III) tevens breuk van één handwortelbeentje (os hamatum).

  • Meerdere gebroken ribben beiderzijds (links: 3e, 7e, 8e en 9e rib, rechts: 3e t/m 7e rib).

  • Verdenking dunne darm kneuzing links.

  • Breuk van de rechter heupkom.

  • Gedeeltelijk scheuring van de lange bicepspees.[3]

Proces-verbaal van bevindingen (ter plaatse) d.d. 1 januari 2025 (pagina 75 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Op l januari 2025 omstreeks 03:45 uur, kwam ik ter plaatse op de [straat] in Woerden ter hoogte van [adres] . Ik zag een man op de straat staan. Ik herkende de man. Ik wist dat de man [verdachte] heette. Ik hoorde hem zeggen dat hij die man had doodgestoken en doodgereden.[4] Ik hoorde hem zeggen dat hij hoopte dat de man dood was. Ik vroeg hem wie hij bedoelde met 'de man'. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "die klootzak, [slachtoffer] ". Ik vroeg [verdachte] tijdens de autorit wat er was gebeurd. Ik hoorde hem zeggen dat [slachtoffer] dood moest en dat hij daar wel 30 jaar de gevangenis voor in wilde; hij geen rust had als [slachtoffer] niet dood was; hij vond dat de politie niks deed; hij het zelf maar moest oplossen.[5]

Proces-verbaal van bevindingen (camerabeelden politiehelikopter) d.d. 2 januari 2025 (p. 105 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Op enige afstand rechts naast de auto is een donkere vlek te zien. Gelet op de kleur moet dit iets zijn met een hogere temperatuur dan de omgeving. Dit blijkt het neergestoken slachtoffer te zijn. Er stapt een persoon in de staande auto, het portier gaat dicht en de auto rijdt achteruit, draait in de richting van de [straat] en rijdt vooruit de [straat] op. Op het moment dat de auto vooruit gaat rijden, direct in de richting van het slachtoffer, staat het slachtoffer op en probeert kennelijk uit de weg van de auto te komen. De auto stuurt in de richting van het slachtoffer en rijdt deze aan. De auto komt op de stoep tot stilstand en het slachtoffer ligt dan aan de linker voorzijde van het voertuig. Het slachtoffer beweegt en aan de rechtszijde van het voertuig zie je mogelijk rook, vermoedelijk van rokende banden omdat het veel gas gegeven wordt. De auto beweegt voorwaarts in de richting van waar het slachtoffer ligt en de auto komt bovenop de man, met het linker voorwiel, tot stilstand. [6] Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 januari 2025 (pagina 26 e.v.), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: Ik heb [slachtoffer] toen gestoken. Ik weet niet hoe vaak en waar ik hem heb gestoken. Ik ben toen in de auto gestapt en heb de auto toen gestart omdat ik [slachtoffer] wilde aanrijden. Ik ben toen met de auto van [B] op [slachtoffer] ingereden. Hij schoof door de klap toen een stukje weg over de straat en ik zag dat hij toen op de grond lag en toen zag ik nog een mogelijkheid om over hem heen te rijden. Ik heb toen de auto bovenop hem stil gezet, terwijl hij onder de auto lag.[7]

De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

4.3.2. Bewijsoverwegingen

Feit 1

Opzet Anders dan de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat er bij feit 1 sprake is geweest van vol opzet op de dood van aangever. De rechtbank stelt allereerst vast dat de verdachte met een mes één keer richting het hoofd, namelijk in het linkeroor van de aangever, heeft gestoken. Vervolgens heeft de verdachte meerdere keren met het mes in de richting van het bovenlichaam van de aangever gestoken. Hierbij heeft de verdachte meerdere malen in de bovenrug gestoken en heeft hij meerdere keren in beide zijden van de armen gestoken, toen de aangever de messteken met zijn armen probeerde af te weren.

De hierboven omschreven gedragingen van de verdachte zijn zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van de aangever, dat dit naar het oordeel van de rechtbank vol opzet op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever oplevert. De verdachte heeft doelbewust met een mes in de richting van het hoofd en meerdere keren in de richting van het bovenlichaam van de aangever gestoken, waarbij een aantal messteken daadwerkelijk in de rug terecht is gekomen. Telkens wanneer de aangever probeerde te ontkomen door op te staan, heeft de verdachte de aangever met het mes gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevinden. Het insteken in de rug en in de richting van het bovenlichaam van de aangever op de wijze waarop de verdachte dat gedaan heeft, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan dan dat de verdachte met de messteken de aangever heeft willen doden. Dat de verdachte dit inderdaad wilde, vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen waarin staat beschreven dat de verdachte tegen de verbalisant onder meer heeft gezegd dat hij de aangever heeft ‘doodgestoken’ en dat hij hoopt dat de aangever dood was. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de aangever.

Partiële vrijspraak medeplegen De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om van medeplegen te kunnen spreken. Daarom zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het bestanddeel medeplegen.

Feit 2

Opzet De rechtbank is met officier van justitie van oordeel dat er ook bij feit 2 sprake is geweest van vol opzet op de dood. De rechtbank stelt vast dat de verdachte, na de hiervoor beschreven gedragingen ten aanzien van het steken, in een auto stapt, een klein stukje achteruit rijdt en vervolgens naar voren op de aangever inrijdt terwijl de aangever op dat moment in hulpeloze toestand op straat ligt. Op het moment dat de verdachte richting de aangever rijdt, probeert de aangever nog op te staan om weg te komen, maar dat lukt niet. De aangever wordt enkele meters met de auto meegesleurd en vervolgens rijdt de verdachte met de auto over de aangever heen waardoor de aangever klem komt te zitten onder het linker voorwiel van de auto. De verdachte zet de auto stil bovenop de aangever, stapt uit, loopt weg van de auto en laat de aangever achter op straat, onder het wiel van de auto.

De hierboven omschreven gedragingen van de verdachte zijn zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van de aangever, dat dit naar het oordeel van de rechtbank vol opzet op het toebrengen van dodelijk letsel bij de aangever oplevert. De verdachte is doelbewust met een auto op de aangever ingereden en kiest ervoor om met de auto over de aangever heen te rijden. Het inrijden op de aangever terwijl hij in hulpeloze toestand op straat lag en het overrijden van de aangever waardoor hij klem komt te zitten onder de auto, zijn naar uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op de dood van de aangever, dat het niet anders kan dat de verdachte met deze handelingen de aangever heeft willen doden. Zoals hiervoor al is overwogen ten aanzien van feit 1, wordt ook ten aanzien van feit 2 het opzet van de verdachte bevestigd door de uitlatingen die de verdachte tegen de verbalisanten heeft gedaan, toen zij arriveerden op de plaats delict. Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van de aangever.

Partiële vrijspraak voorbedachten rade Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade vast moet komen te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.[8]

De rechtbank is het met de raadsman eens dat niet kan worden bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachten rade. Uit het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van het dossier leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een korte tijdspanne, en dat de gelegenheid tot beraad ontstond tijdens de uitvoering van het besluit. Naar oordeel van de rechtbank staat ook vast dat het handelen van de verdachte werd beheerst door een plots opkomende drift die maakte dat de mogelijkheid tot nadenken en beraad door hem niet kon worden benut, en dat de verdachte de consequenties van zijn daden niet kon overdenken en kon overzien.

Tegen deze achtergrond kan niet bewezen worden verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van poging tot moord.

Partiële vrijspraak medeplegen De rechtbank is, net als bij feit 1, van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten aanwezig zijn om van medeplegen te kunnen spreken. Daarom zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het bestanddeel medeplegen.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:

ten aanzien van feit 1: op 1 januari 2025 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes heeft gestoken in het lichaam en in het oor van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

ten aanzien van feit 2: op 1 januari 2025 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto

  • in de richting van die [slachtoffer] is gereden en

  • vervolgens tegen die [slachtoffer] is aangereden en

  • vervolgens over die [slachtoffer] heen is gereden en

  • vervolgens de auto stil heeft gezet bovenop die [slachtoffer] en vervolgens

  • het voertuig op die [slachtoffer] heeft laten staan waarna hij, verdachte, uit de auto is gestapt en is weggelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6 KWALIFICATIE

Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:

de voortgezette handeling van:

feit 1: poging tot doodslag, feit 2: poging tot doodslag.

De door de verdachte gepleegde feiten beschouwt de rechtbank als een voortgezette handeling in die zin van artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hier immers om feiten die zeer kort na elkaar op vrijwel dezelfde plek hebben plaatsgevonden, en waaraan één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag ligt, te weten het besluit om het slachtoffer om het leven te brengen.

7 STRAFBAARHEID FEITEN EN STRAFBAARHEID VERDACHTE

Volgens de wet zijn gedragingen alleen strafbaar als er geen rechtvaardigheidsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Daarnaast zijn verdachten volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond, is zijn gedrag niet verwijtbaar.

7.1 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces, dan wel putatief noodweer of noodweerexces toekomt. De raadsman heeft daarbij benadrukt dat er een langdurige voorgeschiedenis met vele incidenten tussen het slachtoffer en de partner van de verdachte (de ex-partner van het slachtoffer) is geweest en dat op het moment dat het slachtoffer bij het huis van de verdachte was, sprake was van een dermate dreigende situatie, dat de verdachte gerechtvaardigd zichzelf en zijn gezin mocht beschermen.

7.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie en daarom ook niet van (putatief) noodweer(exces).

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Noodweer De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat er sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende.[9] De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding; oftewel, een noodweersituatie. Bij de beoordeling daarvan komt betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.

Op basis van het verhandelde ter zitting en de inhoud van het dossier komt de rechtbank tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van (dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vanuit het slachtoffer in de richting van de verdachte en/of zijn gezin, waartegen de verdachte zich mocht en moest verdedigen.

De verdachte heeft voor het eerst op zitting verklaard dat hij, op het moment dat hij naar zijn woning toe liep, het slachtoffer naar zijn partner hoorde roepen dat hij haar dood zou maken. Omdat de verdachte dat niet eerder heeft verklaard en omdat dat onvoldoende uit andere bewijsmiddelen volgt, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank gaat daarom uit van de eerdere verklaringen van de verdachte, waarin hij slechts in algemene termen had aangegeven dat hij zijn vriendin had horen schreeuwen.

Hoewel de rechtbank het voorstelbaar acht dat het schreeuwen van zijn partner bij de verdachte een reactie triggerde (mogelijk mede onder invloed van de zeer hoge dosis testosteron die de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten had gebruikt[10] en de voorgeschiedenis tussen het slachtoffer en de partner van de verdachte), is niet aannemelijk geworden dat er op dat moment een concrete dreiging van het slachtoffer uitging, laat staan dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.

Op het moment dat de verdachte met zijn twee honden zijn woning uitkwam en op het slachtoffer afstormde, was het slachtoffer - zoals de verdachte ook zelf verklaart - ongewapend en stond het slachtoffer stil voor de oprit van de woning van de verdachte en zijn partner.[11] De verdachte heeft het slachtoffer vervolgens op zijn hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer op de grond viel. Op de grond zijn de verdachte en het slachtoffer vervolgens verder gaan worstelen, waarbij het slachtoffer onderop lag en de verdachte bovenop het slachtoffer zat. [B] , de zoon van het slachtoffer, heeft geprobeerd tussenbeide te komen, onder meer door met zijn auto op het gevecht in te rijden, waarbij de verdachte nog net kon wegspringen en het slachtoffer zacht werd geraakt. Tijdens de worsteling heeft de verdachte op enig moment van de dochter van zijn partner, dat is ook de dochter van het slachtoffer, een mes aangereikt gekregen. Met dat mes heeft de verdachte in het oor van het slachtoffer en meermalen in het bovenlichaam van het slachtoffer gestoken.

Op het moment dat de verdachte bloedend op de grond lag, zo is te zien op camerabeelden gemaakt vanuit een politiehelikopter, is de verdachte in de auto van [B] gestapt, en heeft de verdachte het slachtoffer aangereden. Het slachtoffer is over een afstand van meerdere meters door de auto meegesleurd. De verdachte heeft de auto vervolgens tot stilstand gebracht, om vervolgens met de auto over het slachtoffer heen te rijden en de auto bovenop het slachtoffer tot stilstand te brengen.

Hoewel het niet de verdachte is geweest die het slachtoffer heeft opgezocht, was het ontegenzeggelijk wel de verdachte die voor zijn woning de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht. Het was de verdachte die met het slachtoffer in gevecht ging, hetgeen heeft geresulteerd in een buitensporige geweldsuitbarsting aan de zijde van de verdachte.

De verdachte heeft verklaard dat hij dit alles deed om zijn gezin te beschermen. Op het moment dat hij de aanval koos, ging er echter geen concrete dreiging uit van het slachtoffer, laat staan dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De enkele vrees voor een aanranding is, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, onvoldoende om van een noodweersituatie te kunnen spreken. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.

Noodweerexces Omdat voor een geslaagd beroep op noodweerexces vereist is dat er sprake was van een noodweersituatie en de rechtbank van oordeel is dat dat niet het geval is, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.

Putatief noodweer(exces) Tenslotte moet de rechtbank de vraag beantwoorden of sprake is geweest van putatief noodweer(exces). Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat een verdachte bij vergissing in de veronderstelling verkeerde dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Een beroep op putatief noodweer slaagt als de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Daartoe dient te worden vastgesteld dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan omdat hij zich verontschuldigbaar het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Voor de beoordeling van putatief noodweer is een “enigszins geobjectiveerde waarneming” van belang. Dit betekent dat een onmiddellijke dreiging van aanranding niet alleen voor de verdachte, maar ook voor derden (voor de gemiddelde mens) aannemelijk moet zijn geweest op grond van hetgeen ter plaatse op dat moment gebeurde.

De rechtbank is van oordeel dat uit de vastgestelde feitelijke toedracht niet kan worden afgeleid dat er concrete omstandigheden waren waardoor de verdachte redelijkerwijs kon en mocht menen dat hij zich mocht of moest verdedigen tegen (onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daarvoor is een concrete handeling van het slachtoffer nodig op grond waarvan de verdachte verontschuldigbaar kon dwalen omtrent een dreigend gevaar voor de veiligheid van de verdachte en/of zijn gezin. Op het moment dat de verdachte besloot naar buiten de stormen was geen sprake van een (dreigende) aanval.

Voor zover de verdachte - zoals hij ter terechtzitting verklaarde - vreesde dat het slachtoffer zijn partner had aangevallen, maakt dat het voorgaande niet anders. Als de verdachte niet in de gaten had dat zijn partner zich in de woning bevond, had de verdachte immers meteen bij het openen van de voordeur kunnen en moeten zien dat er op dat moment geen sprake was een (mogelijke) aanval van het slachtoffer op zijn partner en dat zijn partner zich op dat moment niet in de nabijheid van het slachtoffer bevond.

Anders dan de verdediging heeft bepleit, leidt de voorgeschiedenis tussen het slachtoffer en de partner van de verdachte (waarbij het slachtoffer medio 2023 is veroordeeld voor stalking van de partner van de verdachte en de partner van de verdachte daarvoor enige tijd een AWARE knop heeft gehad vanwege dreiging die van het slachtoffer uitging) niet tot de conclusie dat de verdachte mocht veronderstellen dat er een zodanig onmiddellijk dreigend gevaar van het slachtoffer uitging, dat de verdachte heeft mogen menen dat hij zich daartegen moest verdedigen. Het enkele verschijnen van het slachtoffer bij de woning van de verdachte en zijn partner is daarvoor onvoldoende. In dat kader acht de rechtbank van belang dat uit het dossier volgt dat er sinds de veroordeling van het slachtoffer voor stalking medio 2023 (waarbij het slachtoffer ook een contactverbod met de partner van de verdachte voor de duur van één jaar opgelegd had gekregen) geen meldingen van de partner van de verdachte meer zijn binnengekomen bij de politie over ongewenst gedrag vanuit het slachtoffer.

Dat de verdachte en zijn gezin angst en paniek ervoeren op het moment dat het slachtoffer voor de deur stond, is (ook) onvoldoende voor putatief noodweer(exces). Het beroep op putatief noodweer(exces) wordt daarom ook verworpen.

Conclusie De rechtbank verwerpt, zoals hierboven is overwogen, het beroep op (putatief) noodweer(exces). Er is niet gebleken dat er een rechtvaardigingsgrond of schulduitsluitingsgrond bestond. Dit betekent dat de feiten strafbaar zijn en dat de verdachte strafbaar is.

8 OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd om de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en een gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen.

8.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht om bij een bewezenverklaring geen maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging of voorwaarden op te leggen. De raadsman heeft betoogd dat de kans op recidive onvoldoende concreet is en een behandeling in dit kader om die reden niet noodzakelijk is. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de verdachte behandeling nodig heeft, dan kan dat volgens de raadsman ook in het kader van bijzondere voorwaarde(n) bij een voorwaardelijk strafdeel, dan wel als een gedragbeïnvloedende maatregel. De raadsman heeft verzocht om, mede gelet op de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, te volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, dan wel de strafeis van de officier van justitie aanzienlijk te matigen en deze deels voorwaardelijk op te leggen.

8.3 Het oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf en bij het opleggen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.

Ernst van de feiten De rechtbank stelt voorop dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (de voortgezette handeling van) poging(en) tot doodslag, één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft meerdere keren in de richting van het hoofd en in het lichaam van het slachtoffer (de vader van de kinderen van zijn partner) gestoken, terwijl het slachtoffer hulpeloos op de grond lag. Dat op zich is al ontzettend kwalijk, maar daar is het niet bij gebleven. Vervolgens is de verdachte namelijk, terwijl het slachtoffer bloedend op straat lag, in de auto van de zoon van het slachtoffer gestapt, die hij tegen het slachtoffer heeft aangereden, waarna het slachtoffer door de auto over een afstand van enkele meters werd voortgesleept. Vervolgens is de verdachte over het slachtoffer heengereden en heeft hij de auto bovenop het slachtoffer ‘geparkeerd’. De verdachte is daarna uitgestapt en weggelopen, waarbij hij het slachtoffer voor dood onder de auto heeft achtergelaten. De zoon van het slachtoffer heeft hulpeloos moeten toekijken hoe zijn vader hevig bloedend onder het voertuig beklemd lag en uiteindelijk het bewustzijn verloor. De brandweer moest worden ingeschakeld om het slachtoffer onder het voertuig vandaan te halen. Dat het slachtoffer deze aanslag op zijn leven heeft overleefd, is een wonder gelet op het nietsontziende geweld dat de verdachte hem heeft aangedaan. De rechtbank rekent de verdachte dit zeer zwaar aan. Daar komt nog bij dat dit alles zich heeft afgespeeld op straat, tijdens een drukke Nieuwjaarsnacht. Buurtbewoners en kinderen, onder wie twee kinderen van het slachtoffer, hebben alles zien gebeuren en hebben dat - zo blijkt wel uit de 112-meldingen en de getuigenverklaringen in het dossier - als enorm schokkend ervaren.

Strafblad De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van de verdachte van 6 maart 2025 waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. De rechtbank weegt het strafblad daarom niet in strafverzwarende zin mee.

Persoonlijke omstandigheden De rechtbank heeft bij haar beslissing ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dan met name de eerder geschetste voorgeschiedenis tussen de verdachte en zijn partner enerzijds en het slachtoffer anderzijds. De rechtbank onderkent dat er in het gezin van de verdachte angst heerste voor het slachtoffer. De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte deze situatie zelf niet heeft opgezocht maar onverwachts met het slachtoffer werd geconfronteerd in de bewuste nacht.

Rapportages Er zijn over de verdachte de volgende rapporten opgemaakt: een Pro Justitia Rapportage van 14 juli 2025, opgesteld door M.D. Beijer-Holtman (psycholoog), M.D. van Ekeren (psychiater) en S. Timmer (forensisch milieuonderzoeker) en een reclasseringsadvies van 12 september 2025, opgesteld door R. Jozee (reclasseringswerker).

In de Pro Justitia Rapportage komt naar voren dat de verdachte is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken, een ongespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis en een stoornis in het gebruik van anabole steroïden (testosteron). Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en hebben de verdachte zijn gedragskeuzes tijdens van het plegen van het ten laste gelegde beïnvloed. Het is voorstelbaar dat de verdachte vanuit zijn disharmonisch intelligentieprofiel moeite heeft om in complexe situaties verbaal goed te begrijpen wat er gebeurt en overzicht te verkrijgen en te bewaren. Daarnaast is waarschijnlijk dat de verdachte is getriggerd op grond van de ongespecificeerde psychotrauma- of stressor-gerelateerde stoornis, waarbij er al langer een verhoogde alertheid bestond. Dit komt bovenop een persoonlijkheidsstoornis waarin impulsiviteit en verhoogde prikkelbaarheid op zich al relevante aspecten van de persoonlijkheid vormen. Een belangrijke factor, waarvan niet met zekerheid is vast te stellen in welk mate dit het gedrag van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde heeft beïnvloed, is het testosterongebruik van de verdachte. Hierin zien de deskundigen een zeer complicerende factor in het beoordelen van de wilsvrijheid van betrokkene. Hoewel naar voren komt dat de persoonlijkheidsstoornis tot disfuncties leidt op het gebied van frustratietolerantie, impulscontrole en agressieregulatie, lijkt er ten tijde van het ten laste gelegde sprake van gedrag dat sterk afweek van het normale functioneren van de verdachte. Deze gedragsverandering kan mede farmacologisch zijn geïnduceerd, maar de mate waarin dat het geval is geweest, valt niet met zekerheid te zeggen. Hoewel moeilijk valt te onderscheiden welke situationele factoren en welke individuele factoren de gedragingen van de verdachte hebben beïnvloed, rechtvaardigt het complex van factoren de vaststelling dat het samenstel aan factoren het gedrag van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in elk geval heeft beïnvloed. De deskundigen adviseren gelet op al het voorgaande om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.

In de Pro Justitia Rapportage komt naar voren dat bij gelijkblijvende omstandigheden het recidiverisico op gewelddadig gedrag hoog wordt geacht. Om het recidiverisico te verlagen adviseren de deskundigen een klinische behandeling gericht op trauma- en emotieregulatie problematiek en een behandeling voor de persoonlijkheidsproblematiek en het middelengebruik. Er wordt geadviseerd om voornoemde behandelingen op te leggen binnen het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs). De deskundigen menen dat de beschreven behandeling gerealiseerd kan worden binnen het kader van een tbs met voorwaarden. Mocht naar aanleiding van het reclasseringsrapport blijken dat dit niet haalbaar wordt geacht, wordt een tbs-maatregel met een bevel tot dwangverpleging geadviseerd, zodat behandeling van de beschreven psychopathologie gewaarborgd blijft. In het reclasseringsrapport wordt negatief geadviseerd over tbs met voorwaarden. De Reclassering ziet geen mogelijkheden om met voorwaarden de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Uit het rapport blijkt dat naar verwachting een intensief, langdurend behandel- en begeleidingstraject nodig zal zijn voor het duurzaam terugbrengen van het recidiverisico. Een behandel- en begeleidingstraject - binnen een setting waar expertise is op zowel het gebied van forensische scherpte als de bij de verdachte vastgestelde pathologie - is geïndiceerd. Gelet op de ernst en de complexiteit van de eerder beschreven problematiek is het noodzakelijk dat de behandeling geborgd is en dat de continuïteit van de behandeling niet in gevaar komt. Daarnaast moet het mogelijk zijn om eventuele vrijheden in kleine stappen op te bouwen en de behandeling - indien nodig - aan de responsiviteit van de verdachte aan te passen. Volgens de reclassering is het binnen het kader van tbs met voorwaarden niet mogelijk om hier uitvoering aan te geven. Gelet op de ernst en de complexiteit van de problematiek is de Reclassering van mening dat het zwaartepunt juist moet liggen bij een intensieve, langdurige klinische behandeling binnen een strikt- en gestructureerd kader zonder tijdsdruk. Door de reclassering wordt daarom tbs met dwangverpleging geadviseerd.

Toerekeningsvatbaarheid De rechtbank neemt het advies van de NIFP deskundigen over de verminderde toerekenbaarheid over. De bewezenverklaarde feiten kunnen verminderd aan de verdachte worden toegerekend.

Strafoplegging De rechtbank neemt bij de strafoplegging in ogenschouw de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen die deze feiten hebben en nog zullen hebben voor het slachtoffer. Gelet hierop is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een substantiële duur zonder meer passend.

De rechtbank merkt op dat het excessieve geweld dat de verdachte tegen het slachtoffer heeft gebruikt in beginsel een (veel) hogere gevangenisstraf rechtvaardigt dan de gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen. De rechtbank komt evenwel tot een lagere straf, ook lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, doordat zij ten aanzien van feit 2 niet tot een bewezenverklaring komt van poging moord, uitgaat van een voortgezette handeling en - tot op zekere hoogte - rekening houdt met de complexe conflictsituatie waar de verdachte en zijn partner zich met het slachtoffer in bevonden. Dat de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf komt is echter met name ook ingegeven doordat de rechtbank rekening houdt met de tbs met dwangverpleging die de rechtbank ook aan de verdachte zal opleggen, een maatregel die eveneens (een aanzienlijke) vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank acht het in het belang van zowel de verdachte als de veiligheid van de maatschappij dat de verdachte op relatief korte termijn zal starten met de behandeling in het kader van de tbs-maatregel.

Alles overwegende zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vijf jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire Beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Terbeschikkingstellingmaatregel met dwangverpleging Om een tbs-maatregel op te kunnen leggen moet op grond van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht voldaan zijn aan een aantal vereisten. De rechtbank stelt in dit geval vast dat aan deze voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Hiernaast vallen de door verdachte gepleegde feiten onder artikel 37a lid 1 sub 1 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eisen die maatregel. Dit alles maakt dat aan de formele criteria voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan.

De vervolgvraag is of het opleggen van deze maatregel ook passend is, en zo ja, in welke vorm. Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de psychopathologie van de verdachte noodzakelijk is alvorens de verdachte (op enig moment) in de samenleving kan terugkeren en dat een zodanige terugkeer niet kan plaatsvinden zolang de persoonlijkheidsstoornissen die mede aanleiding zijn geweest voor het handelen van de verdachte onvoldoende zijn behandeld.

De rechtbank acht - met de NIFP deskundigen - een detentie met bijzondere voorwaarden waarin de noodzakelijke behandeling kan worden vormgegeven, niet toereikend, omdat het de verdachte aan ziekte-inzicht en ziektebesef ontbreekt, en omdat aan de intrinsieke motivatie van de verdachte wordt getwijfeld. Behandeling dient gewaarborgd te zijn, ook als de verdachte zich niet aan de gestelde voorwaarden zou houden. Dat maakt dat de rechtbank oplegging van de terbeschikkingstelling noodzakelijk en passend acht. Daarbij onderkent de rechtbank dat een tbs-maatregel een ingrijpende en vergaande maatregel is, gelet op het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en ook niet eerder een (forensische) behandeling heeft ondergaan. De rechtbank acht oplegging van de tbs-maatregel echter proportioneel, gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en het recidiverisico.

De reclassering heeft duidelijk en stellig aangegeven dat een tbs met voorwaarden niet haalbaar is, gelet op de problematiek van de verdachte. Die is zodanig ernstig en complex dat die niet goed kan worden behandeld binnen het kader van een tbs met voorwaarden. Voor de behandeling is een intensieve en langdurige klinische opname van langere duur nodig en die past niet in een voorwaardelijk kader.

Gelet op de adviezen van het NIFP en de reclassering acht de rechtbank de maatregel van tbs met dwangverpleging in dit geval daarom de enige passende en noodzakelijke maatregel. De rechtbank zal deze maatregel daarom opleggen.

Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling De maatregel wordt opgelegd omdat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten een poging doodslag, meermalen gepleegd. Dat betekent dat de duur van de tbs niet op voorhand gemaximeerd is.

Geen gedragbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel De rechtbank vindt het niet noodzakelijk dat de verdachte na het beëindigen van de tbs (aanvullend) wordt behandeld en langdurig onder toezicht wordt gesteld, omdat met het beoogde traject - naar verwachting - de nodige tijd gemoeid zal zijn. De terugkeer in de maatschappij zal te zijner tijd gecontroleerd en begeleid verlopen. Dat is inherent aan de maatregel tbs met dwangverpleging. Daarom zal de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geen maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

9 BESLAG

9.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen kunnen worden teruggeven aan de rechthebbende.

9.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het beslag.

9.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank zal teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:

  • 1 STK Telefoontoestel (G3460897);

  • 1 STK Kleding (G3460920);

  • 1 STK Kleding (G3460922);

aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van deze voorwerpen kan worden aangemerkt.

10 BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 222.118,85. Dit bedrag bestaat uit € 50.717,85 aan materiële schade, € 120.000 aan immateriële schade en € 51.401 aan toekomstige schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.

10.1 Het standpunt van de officier van justitie

Materiele schade De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen voor zover de schadeposten betrekking hebben op het eigen risico, de ziekenhuisvergoeding, de kilometervergoeding en de informatieverstrekking van de huisarts, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie stelt zich verder op het standpunt om de benadeelde partij ten aanzien van de overige materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.

Immateriële schade De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de gevorderde immateriële schade deels toe te wijzen, namelijk tot een bedrag van € 100.000.

Toekomstige schade Tenslotte heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige schade niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering.

10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering vanwege het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de benadeelde partij eveneens niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering een te zware belasting is voor het strafproces. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de immateriële schade moet worden gematigd, gelet op de mate van eigen schuld van de benadeelde partij.

10.3 Het oordeel van de rechtbank

Eigen schuld Bij een beroep op eigen schuld is het aan de verdediging om de feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de geleden schade mede aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Het enkele feit dat sprake was van een al langer durende conflictsituatie tussen de benadeelde partij enerzijds en de verdachte en zijn partner (de ex-partner van de benadeelde partij) anderzijds, is in dat verband onvoldoende. De schade is naar het oordeel van de rechtbank niet mede een gevolg van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de aanval vanuit de verdachte geenszins over zichzelf heeft afgeroepen door die bewuste Nieuwjaarsnacht naar de woning van de verdachte en zijn partner te gaan. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend. Het beroep op eigen schuld gaat dan ook niet op.

Materiële schade De rechtbank is van oordeel dat de schade, voor zover deze betrekking heeft op de schadeposten eigen risico, de ziekenhuisvergoeding, de kilometervergoeding en de informatieverstrekking van de huisarts, ter hoogte van in totaal € 1.357,85, in aanmerking komt voor toewijzing. Deze materiële schadeposten zijn voldoende onderbouwd, de hoogte ervan is door de verdediging niet betwist en de schade houdt rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van de materiële schade tot het bedrag van € 1.357,85 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling.

Hoewel de rechtbank het alleszins voorstelbaar acht dat bij de benadeelde partij sprake is van inkomstenderving als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, zal de rechtbank dit deel van de vordering niet toewijzen. Door de benadeelde partij is een overzicht overgelegd van de inkomsten die de benadeelde partij de afgelopen anderhalf jaar uit eigen onderneming en uit dienstbetrekking heeft genoten. Hoe de situatie er voor de benadeelde partij voor die tijd en op dit moment uitziet, is evenwel niet onderbouwd. Vanwege het ontbreken van deze informatie is het voor de rechtbank niet te beoordelen wat de omvang van de gederfde inkomsten is. Nader onderzoek naar de juistheid en de omvang van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

Ook de post mantelzorg en huishoudelijke hulp acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij zal daarom ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Voor zover de vordering ziet op inkomstenderving en mantelzorg/huishoudelijke hulp, kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Immateriële schade Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade als hij (door een strafbaar feit) letsel heeft opgelopen en/of in zijn persoon is aangetast. Dat is hier zonder meer het geval.

Gelet op de ernst van het letsel en de psychische gevolgen van de benadeelde partij en de bedragen die doorgaans worden toegewezen in soortgelijke zaken, is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van € 70.000 euro billijk is. De rechtbank zal de vordering daarom tot € 70.000 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling.

De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Toekomstige schade De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de toekomstige schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat deze schade nog onvoldoende bepaald is.

Proceskostenveroordeling De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 71.357,85, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2025 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 355 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11 TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38d, 45, 56 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12 BESLISSING

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;

  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren;

  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

Terbeschikkingstelling met dwangverpleging

  • gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;

  • bepaalt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging niet op voorhand is gemaximeerd;

Beslag

  • gelast deteruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:

Benadeelde partij

Dit vonnis is gewezen door mr. I.G.C. Bij de Vaate, voorzitter, mr. L.R.H. Koekoek en mr. S.T. Könning, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Kiestra en mr. M. Besselink, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 oktober 2025.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

feit 1 hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Woerden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft geprikt en/of heeft gesneden en/of heeft gestoken in het lichaam en/of in het oor, althans het hoofd van die [slachtoffer] terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid

feit 2 hij op of omstreeks 1 januari 2025 te Woerden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een door hem, verdachte, bestuurde auto

  • in de richting van die [slachtoffer] is gereden en/of

  • ( vervolgens) tegen die [slachtoffer] is aangereden en/of

  • ( vervolgens) over die [slachtoffer] heen is gereden en/of

  • ( vervolgens) de auto stil heeft gezet bovenop die [slachtoffer] en/of (vervolgens)

  • het voertuig op die [slachtoffer] heeft laten staan waarna hij, verdachte uit de auto is gestapt en is weggelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 januari 2025, genummerd 2025000435 (deel I), 13 januari 2025 genummerd 2025000435 A (deel II), 30 maart 2025, genummerd 2025000435 B (deel III) en 20 mei 2025, genummerd 2025000435 C (deel IIII), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 695. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

p. 154.

p. 639.

p. 75.

p. 76.

p. 106.

p. 28.

ECLI:NL:HR:2012:BR2342.

ECLI:NL:HR:2016:456 (overzichtsarrest).

zie p. 55 van het NIFP rapport voor de effecten van het gebruik van testosteron.

p. 1-2 verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 3 januari 2025. p. 27 en 28 procesdossier.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 januari 2025, genummerd 2025000435 (deel I), 13 januari 2025 genummerd 2025000435 A (deel II), 30 maart 2025, genummerd 2025000435 B (deel III) en 20 mei 2025, genummerd 2025000435 C (deel IIII), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 695. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

p. 154.

p. 639.

p. 75.

p. 76.

p. 106.

p. 28.

ECLI:NL:HR:2012:BR2342.

ECLI:NL:HR:2016:456 (overzichtsarrest).

zie p. 55 van het NIFP rapport voor de effecten van het gebruik van testosteron.

p. 1-2 verhoor verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 3 januari 2025. p. 27 en 28 procesdossier.